ECLI:NL:RBZWB:2023:677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
02/198503-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vrijspraak voor poging tot moord, veroordeling tot gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 6 augustus 2022 in Breda, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik en rug heeft gestoken. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat leidde tot vrijspraak voor poging tot moord. De rechtbank concludeerde echter dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, door het slachtoffer in de buik te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de verdachte meerdere mogelijkheden had om het slachtoffer dodelijk te verwonden, maar daar kennelijk niet voor heeft gekozen. Dit werd gezien als een contra-indicatie voor vol opzet op de dood. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, evenals de onaanvaardbare inbreuk op de openbare veiligheid.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. De rechtbank legde ook verbeurdverklaring op van het gebruikte mes en bepaalde de teruggave van in beslag genomen goederen aan het slachtoffer en de maatschappelijke opvang.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/198503-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), al dan niet met voorbedachte raad, heeft geprobeerd te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met een mes éénmaal in zijn buik en tweemaal in zijn rug heeft gestoken. De officier van justitie baseert zich hierbij - onder meer - op de aangifte van het slachtoffer, de camerabeelden, de geneeskundige verklaring over het letsel van het slachtoffer, de bevindingen van [verbalisant 1] , waaruit blijkt dat de arts op een CT-scan drie verwondingen heeft waargenomen bij het slachtoffer, en de bevindingen van [verbalisant 2] ten aanzien van het onderzoek aan het T-shirt van het slachtoffer.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze feitelijke gedragingen redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van het slachtoffer. Uit de uitlatingen van verdachte voorafgaand aan het steekincident kan voorts worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden, zodat sprake is van vol opzet op de dood.
Uit de gedragingen en uitlatingen van verdachte voorafgaand aan het steekincident en het tijdsverloop tussen de eerste confrontatie en het steekincident, leidt de officier van justitie voorts af dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Derhalve komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier slechts kan worden vastgesteld dat het letsel aan de buik van het slachtoffer is ontstaan door het steken met een mes. Verder kan worden vastgesteld dat dit steekletsel is toegebracht door verdachte, nu hij ook heeft verklaard dat hij met een mes heeft uitgehaald richting de buik van het slachtoffer. Niet kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer ook in de rug heeft gestoken.
In de optiek van de verdediging kan het steken in de buik worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte en het slachtoffer hebben over en weer dreigende uitlatingen gedaan en verdachte heeft steeds een verdedigende positie gehad. De verdediging bepleit derhalve vrijspraak van het bestanddeel voorbedachte raad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 6 augustus 2022 de confrontatie opzocht met het slachtoffer. Verdachte heeft immers verklaard dat hij bij een pand naast de verblijfplaats van het slachtoffer, een doorstroomvoorziening (DSV) van de Stichting Maatschappelijke Opvang Breda stond te wachten en dat hij verhaal ging halen bij het slachtoffer toen hij het slachtoffer zag vertrekken bij de DSV. Om de hoek bij de DSV liepen beiden vrijwel gelijktijdig op elkaar af en ontstond er een worsteling tussen beiden. Het slachtoffer had een ijzeren lat in zijn handen en verdachte een mes met een lemmet van ongeveer zes centimeter. Na afloop van de worsteling zijn drie verwondingen geconstateerd bij het slachtoffer, waarvan één in zijn buik aan de linkerzijde van zijn navel en twee op zijn rug. Van de wond in de buik is vastgesteld dat dit een steekwond betrof. Uit de wond stroomde veel bloed en er was ook sprake van inwendig letsel. Het slachtoffer is direct geopereerd om te kijken hoe groot de schade aan zijn vaten was. Ook staat vast dat verdachte deze steekwond heeft veroorzaakt met het mes dat hij in zijn hand had. Verdachte heeft bekend dat hij met het mes in zijn hand heeft uitgehaald in de richting van de buik van het slachtoffer. Van de wonden in de rug van het slachtoffer staat niet vast of deze door het steken met een mes zijn veroorzaakt.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer met opzet met een mes in zijn buik heeft gestoken. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van vol opzet op de dood van het slachtoffer. Uit de worsteling tussen beiden die op camera is vastgelegd blijkt dat verdachte op meerdere momenten het slachtoffer dodelijk had kunnen verwonden met het mes, maar daar kennelijk niet voor heeft gekozen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor vol opzet op de dood. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft, door het slachtoffer in zijn buik te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou kunnen komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik belangrijke en kwetsbare organen bevinden. Dat verdachte ook met enige kracht heeft gestoken leidt de rechtbank af uit het feit dat er door de kleding van het slachtoffer heen is gestoken en er bij het slachtoffer ook sprake was van inwendig letsel. Bovendien had het mes een lemmet van ongeveer zes centimeter.
Voorbedachte raad
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Gelet op de context en de setting, waarin verdachte bepaalde uitlatingen richting het slachtoffer heeft geuit, zoals “ik steek je”, beschouwt de rechtbank de uitlatingen als dreigementen en niet als aankondiging van een daadwerkelijk voornemen om het slachtoffer te doden. Daar komt bij dat het slachtoffer ook soortgelijke uitingen richting verdachte heeft gedaan, hetgeen tekenend is voor voornoemde setting. Deze dreigende uitlatingen van verdachte vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de conclusie dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. Ook het feit dat verdachte stond te wachten bij de DSV en vervolgens verhaal is gaan halen bij het slachtoffer, betekent nog niet dat hij op dat moment het plan had om het slachtoffer te doden. De rechtbank betrekt hierbij ook, zoals zij hiervoor al heeft overwogen, dat verdachte meerdere mogelijkheden had om het slachtoffer dodelijk te verwonden maar daar kennelijk niet voor heeft gekozen. Ook dit is een contra-indicatie voor voorbedachte raad. Ook overigens is de rechtbank hiervan onvoldoende gebleken. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 augustus 2022 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij haar strafeis acht geslagen op de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de strafmaat moet worden meegewogen dat het slachtoffer in de aanval ging. De verdediging acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes gestoken in zijn buik, waardoor het slachtoffer buikletsel heeft opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat de geweldshandelingen in de openbaarheid op straat hebben plaatsgevonden. Dergelijk gedrag zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
Gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank uitsluitend een gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor gewelddelicten. De rechtbank houdt rekening met de eerdere veroordeling van verdachte na het begaan van het bewezenverklaarde.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 oktober 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat sinds april 2022 de frequentie van het plegen van delicten met een geweldscomponent en de ernst daarvan bij verdachte toeneemt. Daarom spreekt de reclassering van een delictpatroon. De reclassering ziet de leefgebieden van verdachte, zijn middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren als direct delictgerelateerde factoren. Ten tijde van het plegen van onderliggend feit gebuikte verdachte dagelijks THC, crack, heroïne, cocaïne en alcohol. Het gebruik van middelen leidt bij verdachte tot een kort lontje en daadwerkelijke agressie. Daarnaast is verdachte gediagnostiseerd met ADHD en ADD en kampt hij met angst- en paniekaanvallen en slaapproblemen. Bij verdachte is geen sprake van een stabiele basis. Verdachte is dakloos en heeft geen dagbesteding. Het wonen bij een sociaal maatschappelijke opvang wordt niet passend gevonden, omdat daar de verleiding tot drugsgebruik wordt vergroot. Het wonen binnen een beschermde woonvorm waar het gebruik van middelen niet is toegestaan lijkt de reclassering een goede stap om het recidiverisico te verlagen. Voorts wordt een reclasseringstoezicht wenselijk geacht om verdachte in beeld te houden. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat indien er geen passende hulpverlening plaatsvindt, aansluitend aan de detentie. Verdachte heeft hulp nodig om een stabiele basis te creëren. Zonder hulp en passende huisvesting zal verdachte terugvallen in middelengebruik en vermoedelijk recidiveren. De reclassering adviseert om die reden aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname in een zorginstelling als sprake is van een terugval in middelengebruik, verblijf in een instelling voor begeleid wonen, een contactverbod met aangever, meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting tot het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Nu de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank ook tot een lagere strafoplegging komen dan is geëist. Gelet op de ernst van het feit, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat het slachtoffer zich naar het oordeel van de rechtbank ook niet onbetuigd heeft gelaten, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal hiervan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen, omdat een voorwaardelijke straf het mogelijk maakt om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van belang, met uitzondering van het contactverbod nu zij daar de noodzaak niet van inziet, om te voorkomen dat verdachte na zijn vrijlating opnieuw gewelddelicten pleegt. Verdachte heeft ter zitting ook aangegeven dat hij bereid is om zich aan die voorwaarden te houden. Omdat de rechtbank er gelet op het reclasseringsrapport ernstig rekening mee houdt dat verdachte zonder de op te leggen voorwaarden wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank verder bepalen dat die voorwaarden direct uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring:
- 1 STK mes, goednummer G2490430.
7.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
- 1 STK broek, goednummer G2490435;
- 1 STK shirt, goednummer G2490436;
- 1 STK ondergoed, goednummer G2490437;
- 2 STK schoenen, goednummer G2490438;
- 2 STK sok, goednummer G2490440.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp aan DSV, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
- 1 STK handdoek, goednummer G2490441.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het feit strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet primair:poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34, 4819 EW te Breda en dat verdachte zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder het innemen van medicijnen indien de zorgverlener dit nodig vindt.
Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs, om het middelengebruik te beheersen, middels een urineonderzoek of een ademonderzoek (blaastest), waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant tot het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk of scholing;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- 1 STK mes, goednummer G2490430;
- gelast de teruggave aan rechthebbende [slachtoffer] van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- 1 STK broek, goednummer G2490435;
- 1 STK shirt, goednummer G2490436;
- 1 STK ondergoed, goednummer G2490437;
- 2 STK schoenen, goednummer G2490438;
- 2 STK sok, goednummer G2490440;
- gelast de teruggave aan rechthebbende DSV van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- 1 STK handdoek, goednummer G2490441.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. R.H.A. Pooyé, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2023.