ECLI:NL:RBZWB:2023:6759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
02-052596-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en computervredebreuk in strafzaak

Op 29 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging en computervredebreuk. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Breda, onder parketnummer 02/052596-22. De verdachte werd bijgestaan door raadsman mr. G.J. Woodrow. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, heeft de beschuldigingen toegelicht, terwijl de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hun vorderingen hebben gepresenteerd.

De tenlastelegging omvatte het stalken van [slachtoffer 1] gedurende vier maanden, het stalken van [slachtoffer 2] gedurende vijf maanden, en computervredebreuk ten aanzien van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van de verdachte niet als wederrechtelijk kon worden gekwalificeerd, omdat er geen bewijs was dat [slachtoffer 1] geen contact meer wilde.

Met betrekking tot de beschuldiging van computervredebreuk oordeelde de rechtbank dat de verdachte met toestemming van zijn moeder achter haar computer had gezeten en dat er geen sprake was van wederrechtelijk binnendringen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/052596-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] [woonplaats]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
15 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. M.M. van der Marel namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] de vordering toegelicht. [gemachtigde] heeft als gemachtigde namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] , tevens moeder van verdachte, ter zitting het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. [slachtoffer 1] voor een periode van vier maanden heeft gestalkt;
2. [slachtoffer 2] voor een periode van vijf maanden heeft gestalkt;
3. zich ten aanzien van [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 geldt het stopgesprek op 2 december 2021 als ingangsdatum van de stalking. Vanaf dat moment is er nog steeds contact geweest door in ieder geval te bellen, mailen en berichten te sturen. Ook ten aanzien van feit 2 is dat de ingangsdatum van de stalkingsperiode. Verdachte heeft verklaard dat hij een aantal keer heeft gebeld en dat hij aan de deur is geweest bij zijn moeder. Met betrekking tot feit 3 is verdachte binnengedrongen door de prullenbak van de e-mail van zijn moeder te openen, waarvoor geen toestemming was gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de drie tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 is er geen sprake van stelselmatigheid. Daarnaast heeft verdachte nooit het oogmerk gehad om [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden dan wel om haar vrees aan te jagen. Bovendien is het vereiste opzet niet te bewijzen. Ook had verdachte niet het opzet om zijn moeder te stalken (feit 2). Er was sprake van mailcontact over en weer en juist verdachte gaf aan dat hij met rust gelaten wilde worden. Tot slot ontbreekt voor feit 3 ondersteunend bewijs voor het bestanddeel wederrechtelijk. Verdachte stelt dat hij toestemming had van zijn moeder om in haar computer te kijken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen beoordelingskader belaging
Wat in het dagelijks taalgebruik “stalking” wordt genoemd, heet in het Wetboek van Strafrecht (Sr) “belaging”. Daarvan is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat er op 2 december 2021 een stopgesprek heeft plaatsgevonden en dat kort daarvoor de relatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte is beëindigd. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 2 december 2021 tot en met 24 februari 2022 geld heeft overgemaakt naar [slachtoffer 1] , luiers naar haar adres heeft gestuurd en dat er communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden via Marktplaats, WhatsApp, e-mail en door te bellen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handelingen te kwalificeren zijn als belaging.
Zowel uit de verklaring van verdachte als uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat vanaf het begin af aan sprake was van een turbulente relatie gekenmerkt door afstoten en aantrekken. De relatie kende uitersten van aan de ene kant een zwangerschap waaruit dochter [naam] is geboren en aan de andere kant het veelvuldig over en weer blokkeren en deblokkeren van elkaar op social media en de telefoon. Telkens werd er toch weer contact gezocht met elkaar, bijvoorbeeld via Marktplaats. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer 1] ook in de periode na 2 december 2021 contact met hem zocht en hem regelmatig triggerde om weer contact met haar op te nemen. Ook heeft verdachte verklaard dat er lange telefoongesprekken plaatsvonden tussen hem en [slachtoffer 1] . Dit wordt ondersteund door de belgegevens die zijn overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop het contact na 2 december 2021 heeft plaatsgevonden een voortzetting is van de manier van communiceren zoals die voor die datum kennelijk gebruikelijk was tussen [slachtoffer 1] en verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte niet evident is geweest dat [slachtoffer 1] geen contact meer wilde, waardoor zijn gedrag niet als “wederrechtelijk” kan worden gekwalificeerd. Nu het bestanddeel wederrechtelijk niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde belaging onder feit 1.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat van de anonieme telefoontjes niet kan worden vastgesteld dat deze door verdachte zijn gepleegd. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft gebeld, maar niet is vast te stellen wat de intensiteit en frequentie van deze telefoontjes is geweest. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte aan [slachtoffer 2] meerdere e-mails heeft gestuurd in december 2021, waarin hij aangeeft dat hij wil dat [slachtoffer 2] hem met rust laat. Op basis van het dossier kan ook worden vastgesteld dat verdachte op 15 december 2021 bij [slachtoffer 2] is geweest, maar voor de handeling dat verdachte voor de deur zou hebben staan schreeuwen en/of schelden is onvoldoende bewijs.
De rechtbank overweegt dat de geringe hoeveelheid e-mails en de strekking daarvan in combinatie met een onbekend aantal keer bellen en het eenmalig langsgaan bij [slachtoffer 2] , niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . Nu van aanvullende omstandigheden niet is gebleken, kan alleen al om deze reden de tenlastegelegde belaging niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
Feit 3
Computervredebreuk betreft kort gezegd het opzettelijk wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 december 2021 met de kennelijke toestemming van zijn moeder plaats heeft genomen achter haar computer en in haar mailbox heeft gekeken. Vervolgens heeft verdachte ook de prullenbak van de mailbox geopend. Afgezien van de vraag of er voor het kijken in de prullenbak wel of geen toestemming bestond, heeft verdachte hiervoor geen enkele vorm van beveiliging hoeven doorbreken of omzeilen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is van enige vorm van binnendringen zoals bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, Sr. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

[slachtoffer 1] vordert als benadeelde partij voor feit 1 een schadevergoeding van € 5.600,-, te weten € 600,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert zij € 1.016,- aan vergoeding voor proceskosten.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2023.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.