ECLI:NL:RBZWB:2023:6748

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
23/22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende had een parkeervergunning voor bepaalde parkeerterreinen, maar deze was niet geldig op de locatie waar de auto was geparkeerd. De rechtbank stelt vast dat de informatievoorziening van de gemeente niet onzorgvuldig was en dat de belanghebbende had moeten begrijpen dat zijn vergunning niet gold voor andere straten dan die in de beschikking waren vermeld. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag in stand blijft en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/22

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 3 augustus 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. Bij sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Na opsomming van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Bij beschikking van 17 oktober is aan belanghebbende een parkeervergunning verleend voor [parkeerterrein 1] / [parkeerterrein 2] voor de periode 24 oktober 2022 tot en met 23 januari 2023 (de parkeervergunning).
3.1.
Op 25 oktober 2022, omstreeks 11.25 uur stond belanghebbendes auto, een Peugeot, met [kenteken] , geparkeerd op een parkeerplaats aan de Fellenoordstraat te Breda (de parkeerplaats). Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan.
3.2.
Naar aanleiding van de in 3.1 bedoelde constatering, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en kosten naheffing van € 57,50.

Overwegingen

4. De Fellenoordstraat te Breda is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
4.1.
Niet in geschil is dat sprake is van het in 3.1 bedoelde parkeren. Ook is niet in geschil dat de parkeervergunning van belanghebbende niet geldig was op de parkeerplaats.
4.2.
Belanghebbende voert echter aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat de informatievoorziening van de gemeente met betrekking tot de parkeervergunning onzorgvuldig is geweest. Bij de aanvraag van de parkeervergunning was de tekst “gebiedsvrij” te lezen. Daardoor meende belanghebbende dat hij vrij kon parkeren in een gebied. In de toekenningsbeschikking wordt erop gewezen dat de gebruikersvoorwaarden en het overzicht vergunningengebied en straten op de parkeervergunning van toepassing zijn. Na raadpleging daarvan was hij in de veronderstelling dat zijn vergunning gold voor de straten in het gebied waarin ook de parkeerterreinen [parkeerterrein 2] en [parkeerterrein 1] stonden vermeld.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat aan belanghebbende een zogenoemde woon-werk vergunning is verstrekt op basis van artikel 10 van de Parkeerverordening Breda 2022. De gemeente kan een of meer parkeerterreinen aanwijzen waarvoor een dergelijke vergunning geldt [2] . In de toekenningsbeschikking voor de parkeervergunning van belanghebbende staat vermeldt:
“Met deze parkeervergunning kunt u parkeren vanaf 24-10-2022 tot en met 23-01-2023 op parkeerterrein [parkeerterrein 1] / [parkeerterrein 2] .”
4.4.
Uit artikel 1 van het aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022 blijkt dat de parkeervergunning van belanghebbende geldt voor zone Centrumzone 1298 waaronder valt [parkeerterrein 2] (parkeerterrein) en [parkeerterrein 1] (parkeerterrein).
4.5.
De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende niet dat de mogelijk bij hem ontstane onduidelijkheid maakt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Weliswaar vermeldt de parkeervergunning niet het zonenummer 1298 of centrumzone, maar de beschikking vermeldt duidelijk dat de parkeervergunning was beperkt tot de daarin genoemde parkeerterreinen. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende daarom moeten weten dat de vergunning niet gold voor andere straten. Daar komt bij dat de vergunning ook op geen enkele wijze verwijst naar het vergunninggebied 1304 Gerardus Majella e.o. Dit is het vergunninggebied waarnaar belanghebbende in zijn beroepschrift heeft verwezen. Het gegeven dat voor het vergunning gebied 1304 ook de parkeerterreinen [parkeerterrein 1] en [parkeerterrein 2] worden genoemd wil niet zeggen dat de vergunning van belanghebbende ook voor de Fellenoordstraat geldt. De enkele stelling dat de tekst gebiedsvrij bij de aanvraag bij belanghebbende de indruk wekte dat hij in een gebied vrij kon parkeren maakt dit oordeel niet anders. Er wordt in de parkeervergunning zelf immers concreet naar een parkeerterrein verwezen, en niet naar omliggende straten. Voor zover er onduidelijkheid bij belanghebbende bestond, had het op zijn weg gelegen contact op te nemen met de gemeente. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.6.
Belanghebbende voert verder aan dat na de constatering van 25 oktober 2022 nog zes naheffingsaanslagen zijn opgelegd tot een bedrag van (in totaal) € 418,60 terwijl hij € 103,50 voor de parkeervergunning heeft betaald.
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag in strijd met het evenredigheidsbeginsel is opgelegd en de nageheven belasting niet in verhouding staat tot het voor de vergunning betaalde bedrag (disproportionaliteit).
4.8.
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar inmiddels tegemoet is gekomen aan de bezwaren van belanghebbende van de na 25 oktober 2022 opgelegde naheffingsaanslagen en alleen de onderhavige naheffingsaanslag heeft gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank is het evenredigheidsbeginsel daarmee niet geschonden en de nageheven belasting niet disproportioneel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 28 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2022 (hierna: de Verordening parkeerbelastingen) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022.
2.Artikel 3, derde lid van de Parkeerverordening.