ECLI:NL:RBZWB:2023:6744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
02-324956-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van illegaal vuurwerk en harddrugs met voorbereidingshandelingen

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van illegaal vuurwerk en harddrugs. De verdachte, geboren in 1998 en woonachtig in Vlissingen, werd bijgestaan door raadsman mr. H.M. Dunsbergen. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 14 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder de verkoop van professioneel vuurwerk en het bezit van amfetamine, XTC-pillen, hasj en hennep in de periode van 5 september 2020 tot en met 2 december 2021.

De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er geen strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van het aanwezig hebben van amfetamine en van voorbereidingshandelingen voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 506 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en het lage recidiverisico, evenals de ernst van de feiten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-324956-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1998 te [plaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 2 december 2021 in Vlissingen verschillende soorten professioneel vuurwerk aan een ander heeft verkocht;
op 2 december 2021 in Vlissingen verschillende soorten professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad;
in de periode van 5 september 2020 tot en met 2 december 2021 in Vlissingen amfetamine en XTC-pillen heeft verkocht;
op 2 december 2021 in Vlissingen amfetamine en XTC-pillen aanwezig heeft gehad;
in de periode van 5 september 2020 tot en met 2 december 2021 in Vlissingen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het produceren van amfetamine of MDMA.
op 2 december 2021 in Vlissingen 81 gram hasj en 52,8 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de feiten 3 en 4 is er voor de ten laste gelegde datum 2 december 2021 sprake van hetzelfde feit, waar die feiten zien op het ‘aanwezig hebben’. In de feiten zijn dezelfde stoffen genoemd, en ook tijd en plaats zijn hetzelfde. De officier van justitie dient daarom in verband met het ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van feit 4.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het gaat om een ander soort feit. Feit 3 ziet op het dealen van harddrugs en feit 4 ziet op het aanwezig hebben van harddrugs in zijn woning.
Het is ook mogelijk feit 3 bewezen te verklaren voor de ten laste gelegde periode tot en met
1 december 2021, zodat van mogelijke strijd met het ne bis in idem-beginsel in ieder geval geen sprake is.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de tenlastelegging van feit 3 en hetgeen de officier van justitie ter zitting heeft gesteld volgt dat dit feit ziet op de in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet genoemde handelingen met betrekking tot de in dat feit genoemde harddrugs in de ten laste gelegde periode. Feit 4 ziet alleen op het opzettelijk aanwezig hebben van specifieke hoeveelheden van dezelfde types harddrugs op de laatste datum van de in feit 3 ten laste gelegde periode. Daarmee is het hoofdverwijt in beide feiten dus een wezenlijk andere gedraging van verdachte, namelijk het dealen tegenover het enkel aanwezig hebben.
De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel. De omstandigheid dat het aanwezig hebben van de harddrugs ook impliciet subsidiair ten laste is gelegd onder feit 3, zoals gebruikelijk is in de tenlastelegging van dergelijke feiten, maakt dit niet anders.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij heeft vrijspraak gevorderd van het onderdeel ‘binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs’, zoals opgenomen in feit 5.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de feiten ter terechtzitting bekend. De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve ten aanzien van het onderdeel ‘binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen’, zoals ten laste gelegd onder feit 5. De verdediging heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van feit 4
Dit feit ziet onder meer op de verdenking dat verdachte 10,9 gram amfetamine aanwezig heeft gehad. De officier van justitie heeft in haar requisitoir verduidelijkt dat dit gewicht bestaat uit de in de woning van verdachte aangetroffen 7,8 gram roze poeder en 3,1 gram hard roze poeder.
Uit het dossier volgt dat de 7,8 gram waaraan de officier van justitie refereert volgens het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) MDMA betrof. Aangezien de tenlastelegging op dit punt ziet op amfetamine kan de aangetroffen 7,8 gram MDMA niet bijdragen aan het bewijs van de aanwezigheid van amfetamine.
De 3,1 gram gaf in een Narcotest wel een positieve reactie op de aanwezigheid van amfetamine, maar het monster is niet ingestuurd voor nader onderzoek door het NFI. Nu de resultaten van de Narcotest niet door andere bewijsmiddelen worden ondersteund kan deze 3,1 gram evenmin bijdragen aan het bewijs van de aanwezigheid van de amfetamine.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aanwezig hebben van 10,9 gram amfetamine.
Ten aanzien van feit 5
Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat verdachte harddrugs binnen of buiten het grondgebied van Nederland wilde brengen of heeft gebracht, zodat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van voorbereidingshandelingen voor een feit bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 december 2021 te Vlissingen, opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- 60 stuks, althans een hoeveelheid, Cobra 6 en
- 10 stuks, althans een hoeveelheid, 3” Shells,
voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld.
2
op 2 december 2021 te Vlissingen, opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- 171 stuksCobra 6 en
- 24 stuks 3” Shells,
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
3
in de periode van 05 september 2020 tot en met 2 december 2021 te Vlissingen, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht,
- een hoeveelheid amfetamine, en
- een hoeveelheid XTC-pillen en/of poeder
(telkens) zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
.
4
op 2 december 2021 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 21 pillen en 47,1 gram van een materiaal bevattende 3,4 methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5
in de periode van 05 september 2020 tot en met 2 december 2021 te Vlissingen, om een feit
bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA, zijnde middelen als vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- voorwerpen en stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk daartoe:
- Een tabletteermachine;
- ( Grote) hoeveelheid nieuwe gripzakjes;
- Een microweegschaal;
- Een/meerdere pot(ten) met kleurstof Titaniumoxide (158,5 gram);
- Een/meerdere pot(ten) met bietenpoeder (180 gram);
- Een/meerdere plastic bakken met (complete) grondstoffen;
- Een/meerdere vaten met bind/vulmiddel cellulose (2832,2 gram),
voorhanden gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feiten.
6
op 2 december 2021 te Vlissingen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 81 gram,
van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en ongeveer 52,8 gram, hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
28 maanden waarvan 27 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf van 240 uur. Eventueel resterende dagen voorarrest kunnen van de taakstraf worden afgetrokken.
De officier van justitie wil met deze strafeis de ernst van de feiten benadrukken. In positieve zin heeft de officier van justitie in de eis rekening gehouden met het lage recidiverisico, de omstandigheid dat de feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd en verdachte sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, en verdachte zijn leven op dit moment op orde lijkt te hebben.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat weliswaar sprake is van harddrugsfeiten, maar dat de harddrugs waar het hier om gaat, xtc en amfetamine, relatief lichte harddrugs zijn. Er is geen sprake van georganiseerde criminaliteit. De gevolgen die de feiten tot nu toe hebben gehad voor verdachte hebben al een preventieve werking gehad, waaruit verdachte heeft geleerd dat het plegen van dit soort feiten niks opleveren. Een straf die erop neer komt dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis is passend, gelet op positieve omstandigheden en de jonge leeftijd van verdachte.
De verdediging heeft verzocht om ten aanzien van de feiten 3 en 4 te bepalen dat sprake is van eendaadse samenloop.
Verdachte heeft aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot gevolg zou hebben dat hij zijn woning die hij van zijn vader huurt verliest, omdat zijn vader de huur niet kan betalen. Verder heeft hij verklaard dat hij een ander telefoonnummer heeft genomen, zodat de mensen met wie hij in verband met de bewezenverklaarde feiten contact had, hem niet meer kunnen bereiken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen van professioneel vuurwerk aan een particulier. Daarnaast heeft de verdachte professioneel vuurwerk in zijn flatwoning voorhanden gehad. Dit professioneel vuurwerk is verboden voor particulier gebruik. Het is algemeen bekend dat professioneel vuurwerk (ernstig) gevaar kan opleveren, omdat het meestal een zwaardere explosieve lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden. Voor het aanwezig hebben van dergelijk vuurwerk gelden strenge regels en is specialistische kennis vereist. Verdachte beschikte niet over deze kennis.
De verdachte heeft door zijn handelwijze aanzienlijke veiligheidsrisico’s genomen gelet op de reële kans op ontploffing. Hij heeft de bewoners en omwonenden van de woning aan gevaar blootgesteld door op deze plekken het professioneel vuurwerk op te slaan. Verdachte lijkt niet over deze risico’s te hebben nagedacht.
Daarnaast heeft verdachte gedeald in MDMA en heeft hij dit in zijn woning aanwezig gehad. Ook heeft hij voorbereidingshandelingen gepleegd om xtc-pillen te produceren en te verkopen, en amfetamine te verkopen. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbij gegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich brengen voor de volksgezondheid. Xtc en amfetamine zijn niet alleen voor de gezondheid schadelijke stoffen, maar ook leidt het gebruik ervan tot velerlei vormen van overlast en verwervingscriminaliteit. Ook de handel zelf gaat gepaard met criminaliteit. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ten slotte heeft verdachte handelshoeveelheden hasj en hennep aanwezig gehad. Ook het gebruik van deze verdovende middelen heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Verder bevordert het gebruik van deze middelen georganiseerde, de samenleving ondermijnende, criminaliteit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Reclassering Nederland heeft op 23 augustus 2023 een adviesrapport uitgebracht. De belangrijkste risicofactoren lijken volgens de reclassering te zijn het sociaal netwerk en de keuzes die hij maakt. Deze keuzes worden enigszins ondoordacht en impulsief gemaakt, aldus de reclassering. Het reclasseringstoezicht, dat anderhalf jaar heeft geduurd, is positief verlopen. Met name de financiën en zijn sociaal netwerk werden besproken, omdat dit delictgerelateerde onderwerpen zijn. Er is al langere tijd sprake van stabiliteit op de praktische leefgebieden. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Geadviseerd wordt oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht volgens de reclassering niet nodig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 3 en 4 nu de bewezenverklaring van deze feiten ziet op verschillende handelingen, en de verkochte harddrugs in feit 3 niet dezelfde harddrugs zijn als bewezenverklaard in feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de periode na de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis goed verlopen is. Uit het reclasseringsadvies en uit verdachtes eigen verklaring komt het beeld naar voren dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven in die zin dat hij zich niet meer bezig wil houden met illegale activiteiten. Hij heeft ervaren dat de negatieve kanten daarvan niet opwegen tegen de positieve kanten. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat de feiten relatief oud zijn en dat verdachte sindsdien niet meer met justitie in contact is geweest. Het lage recidiverisico weegt ook in positieve zin mee in de bepaling van de hoogte van de straf. De rechtbank acht het verder van belang dat de stabiliteit op de verschillende leefgebieden intact blijft, zodat verdachte de positieve lijn kan voortzetten. De rechtbank zal daarom opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden (540 dagen) met aftrek van voorarrest, waarvan 506 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proeftijd van drie jaar zoals gevorderd door de officier van justitie. Deze straf komt erop neer dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
Om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast opleggen een taakstraf voor de maximale duur, te weten 240 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
feit 2:Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
feit 3:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 6:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 540 (vijfhonderdveertig) dagen, waarvan 504 (vijfhonderdvier) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 september 2023.
Mr. J.P.E. Mullers en mr. R.J.H. van der Linden zijn niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.