ECLI:NL:RBZWB:2023:6719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake tijdige beslissing op verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 31 mei 2023. Eiseres heeft aan het college verzocht om alle documentatie openbaar te maken over de aanloop en de aankoop van ammoniakrechten van twee adressen in Tilburg. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat eiseres te vroeg in beroep is gegaan, omdat de termijn van twee weken in de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Echter, omdat de termijn inmiddels is verstreken en het college nog steeds geen besluit heeft genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep toch ontvankelijk is. Eiseres had haar aanvraag op 31 mei 2023 ingediend en het college had tot 29 juni 2023 de tijd om te beslissen, maar de rechtbank concludeert dat er geen rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn heeft plaatsgevonden.

De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt gelijk, en het college moet het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) op grond van de Wet open overheid (Woo) van 31 mei 2023. Eiseres heeft aan het college verzocht om alle documentatie openbaar te maken over de aanloop en de aankoop van ammoniakrechten van [adres 1] te [plaats 2] en [adres 2] te [plaats 3] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen eiseres het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
3.1.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en het college nog steeds geen besluit heeft genomen.
3.2.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 31 mei 2023, door het college ontvangen op 1 juni 2023. Het college moet binnen vier weken na ontvangst beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met twee weken verlengen. [2] Het college heeft de beslistermijn op 29 juni 2023 met twee weken willen verlengen. Van een rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb kan naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake zijn, nu de brief niet is ondertekend. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het college op 4 juli 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
3.3.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Het college heeft met een beroep op artikel 8.4, eerste lid, van de Woo gevraagd om een langere termijn. Het college heeft in zijn verweerschrift van 2 augustus 2023 uitgelegd dat de behandeling van het Woo-verzoek vertraging heeft opgelopen doordat het inventariseren van de stukken die onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vallen langer heeft geduurd dan verwacht. Inmiddels zijn de stukken geïnventariseerd. Deze stukken worden door het college getoetst aan de uitzonderingsgronden uit de Woo en waar nodig gelakt. Gelet op de omvang van het verzoek is de verwachting van het college dat zij deze werkzaamheden binnen enkele weken hebben afgerond. Het college heeft aangegeven nog zienswijzen te willen opvragen bij drie partijen. Om eiseres alsnog zo snel mogelijk van de gevraagde stukken te kunnen voorzien wil het college binnen twee weken een deelbesluit nemen over de openbaarmaking van de stukken waarvoor geen zienswijze hoeft te worden gevraagd. Na afloop van de zienswijzetermijn zal het college een tweede deelbesluit nemen over de openbaarmaking van de overige documenten. Het college vraagt hiervoor een termijn van zes weken vanaf de datum van de uitspraak.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het is toegestaan om in deelbesluiten op een Woo-verzoek te beslissen en dat de gefaseerde aanpak niet in strijd is met de Woo. Het is de rechtbank niet bekend of het college inmiddels het eerste deelbesluit heeft genomen.
4.3.
Een termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de informatie van het college te twijfelen en acht het voorgestelde tijdspad redelijk gelet op de omvang van het verzoek. Gelet op het tijdsverloop tussen het verweerschrift en de uitspraak bepaalt de rechtbank dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak het laatste deelbesluit dient te nemen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog het laatste deelbesluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog het laatste deelbesluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 26 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, tweede lid, van de Woo.