ECLI:NL:RBZWB:2023:6696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
02-076539-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van geld verkregen door factuurfraude en afpersing

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van geld dat door factuurfraude was verkregen. De verdachte was niet verschenen op de zitting van 12 september 2023, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het witwassen van geldbedragen en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bedragen van respectievelijk € 22.685,36 en € 6.103,23 op zijn bankrekening heeft ontvangen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was van misdrijf. De rechtbank heeft het opzetwitwassen niet bewezen geacht, maar het schuldwitwassen wel. De verdachte is vrijgesproken van de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op afpersing, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast zijn verschillende benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen direct verband was met het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/076539-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1983 te [geboorteplaats01]
ingeschreven op het adres ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01]
raadsman: mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. C.J. de Pagter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het:
feit 1: witwassen van geldbedragen, in verschillende juridische varianten, dan wel de medeplichtigheid daaraan;
feit 2: (medeplegen van) afpersing en/of afdreiging van meerdere personen;
feit 3: (medeplegen van) een poging tot afpersing en/of afdreiging van meerdere personen;
feit 4: witwassen van geldbedragen, in verschillende juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het opzetwitwassen van feit 1 primair bewezen.
Door factuurfraude zijn de bedragen € 22.685,36 en € 6.103,23 overgeboekt naar een bankrekening op naam van verdachte. Van betrokkenheid van verdachte bij de factuurfraude is niet gebleken, maar wel heeft hij deze bedragen voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
Het medeplegen van de afpersingen/afdreigingen en de pogingen daartoe van feit 2 respectievelijk 3 kunnen worden bewezen. Verdachte heeft samen met zijn neef dreigende Whatsapp berichten gestuurd naar aangevers om zo betaling van geld af te dwingen. Die berichten hadden dezelfde woordkeus, zinsopbouw en grammatica- en spelfouten. Twee gebruikte telefoonnummers straalden op 10 en 11 november 2017 een zendmast aan een straat in Utrecht aan. Een tikkie-betaalverzoek is zowel aan verdachte als zijn neef te koppelen. Een aantal aangevers heeft daadwerkelijk betaald en deze betalingen zijn bijgeschreven op bankrekeningen op naam van verdachte en zijn neef.
Ook het eenvoudig witwassen van feit 4 subsidiair kan worden bewezen, aangezien verdachte de betreffende geldbedragen heeft verkregen door de voltooide afpersingen/afdreigingen van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan van feit 1 primair het schuldwitwassen worden bewezen. Door factuurfraude zijn de bedragen bijgeschreven op de bankrekening van verdachte. Hij heeft deze bedragen voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat dit geld afkomstig was van enig misdrijf. Voor het opzetwitwassen en het medeplegen van schuldwitwassen bevat het dossier geen bewijs.
Voor de voltooide afpersingen/afdreigingen en de pogingen daartoe van feit 2 respectievelijk 3 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Het staat voldoende vast dat aangevers bedreigende berichten hebben ontvangen, maar er is geen bewijs dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Er kan enkel worden vastgesteld dat een aantal betalingen van aangevers is bijgeschreven op de bankrekening van verdachte, maar niet kan worden uitgesloten dat zijn gegevens door een ander zijn gebruikt.
Het schuldwitwassen van feit 4 primair kan worden bewezen voor zover dit de betalingen betreft die door de voltooide afpersingen en afdreigingen op de bankrekening van verdachte zijn bijgeschreven. Verdachte heeft deze bedragen voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat dit geld afkomstig was van enig misdrijf. Voor het opzetwitwassen en het medeplegen van schuldwitwassen bevat het dossier geen bewijs en dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat door factuurfraude de bedragen € 22.685,36 en € 6.103,23 zijn overgeboekt naar de bankrekening [iban_nummer01] die op naam stond van verdachte. Niet ter discussie staat dat voornoemde bedragen op 3 en 4 april 2018 zijn bijgeschreven op een bankrekening op naam van verdachte.
Over het gebruik van genoemde bankrekening is verdachte niet gehoord door de politie.
Wel heeft verdachte op 25 juni 2018 over een andere bankrekening, te weten [iban_nummer02] , bij de politie verklaard dat hij in het verleden weleens wat op zijn bankrekening heeft laten storten. Ook verklaarde verdachte dat hij nooit zijn pasjes heeft uitgeleend.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte heeft toegestaan dat de genoemde forse bedragen op zijn rekening werden gestort en dat hij ook de beschikkingsmacht daarover had. Verdachte heeft daarmee dit geld voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat dit geld afkomstig was van enig misdrijf. De rechtbank acht dan ook het onder feit 1 primair ten laste gelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen. Zij acht geen bewijs aanwezig voor het opzetwitwassen en ook niet dat verdachte het schuldwitwassen samen met een of meer anderen heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2 en feit 3
Op basis van het dossier staat voldoende vast dat aangevers in de periode vanaf eind 2017 tot en met begin 2018 telefonisch zijn afgedreigd en/of afgeperst. Aan hen werden vele Whatsappberichten gestuurd waarin - kort samengevat - werd gezegd dat aangevers seksueel getint contact hadden gehad met een minderjarige en dat dit geopenbaard zou worden, tenzij zij geld zouden betalen. Ook werden aangevers door bedreiging met geweld bewogen tot betaling, althans werd geprobeerd hen tot betaling te bewegen. De dader(s) maakte(n) gebruik van meerdere prepaid telefoonnummers. Een aantal aangevers heeft daadwerkelijk betalingen gedaan door geld over te boeken naar een bankrekening of door het betalen van zogenaamde Tikkie verzoeken. Een deel van de door aangevers verrichtte betalingen is bijgeschreven op de ING-bankrekening van verdachte.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan wettig en overtuigend bewezen worden dat meerdere mannen slachtoffer zijn geworden van afpersingen/afdreigingen en pogingen daartoe. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte die feiten heeft gepleegd, al dan niet samen met een of meer anderen. Dat een aantal betalingen op een bankrekening van hem terecht zijn gekomen is daarvoor onvoldoende. Het is namelijk niet buiten redelijke twijfel uit te sluiten dat een of meer anderen gebruik hebben gemaakt van bankgegevens van verdachte. Van verdergaande betrokkenheid bij de afpersingen/afdreigingen en de pogingen daartoe blijkt voor het overige niet uit het dossier. Ook niet van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2 en 3.
Feit 4 primair
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat door afpersing en/of afdreiging betalingen zijn gedaan door aangevers [aangever01] , [aangever02] en [aangever03] . Zij hebben respectievelijk € 500,-, € 4.200,- en € 500,- overgemaakt naar de bankrekening [iban_nummer02] die op naam stond van verdachte. Op 10 november 2017,
13 november 2017 en 1 december 2017 werden deze bedragen bijgeschreven op de bankrekening van verdachte. Dit heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan.
Verdachte heeft op 25 juni 2018 bij de politie verklaard dat hij in het verleden weleens wat op zijn bankrekening heeft laten storten. Ook verklaarde hij dat hij nooit zijn pasjes heeft uitgeleend.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte heeft toegestaan dat de genoemde bedragen op zijn rekening werden gestort en dat hij ook de beschikkingsmacht daarover had. Verdachte heeft daarmee dit geld voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat dit geld afkomstig was van enig misdrijf. De rechtbank acht dan ook het schuldwitwassen van feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen. Zij acht geen bewijs aanwezig voor het opzetwitwassen en ook niet voor het medeplegen van schuldwitwassen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 3 en 4 april 2018 in Nederland voorwerpen, te weten € 22.685,36 en € 6.103,23, telkens voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
feit 4 primair
op tijdstippen in de periode van 10 november 2017 tot en met 1 december 2017 in Nederland telkens geldbedragen, te weten
* € 500 ( [aangever01] aangifte 2) en
* € 4.200 ( [aangever02] aangifte 3) en
* € 500 ( [aangever03] aangifte 5)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enige misdrijven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Uitgaande van een veel ruimere bewezenverklaring heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte voor het schuldwitwassen van feit 1 primair en feit 4 tot niet meer te veroordelen dan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in eind 2017 schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van geld dat door factuurfraude was verkregen. In april 2018 heeft verdachte hetzelfde gedaan met geld dat was verkregen door afpersing en afdreiging. Het geld werd steeds bijgeschreven op de bankrekeningen van verdachte. In totaal ging het om een bedrag van bijna € 35.000,00. Verdachte heeft in ieder geval meegeholpen om daders van fraude en afpersing/afdreiging buiten beeld te houden en het daardoor verkregen geld weg te kunnen sluizen.
In het voordeel van verdachte blijkt uit zijn strafblad dat hij sinds het plegen van de bewezen verklaarde feiten alleen nog is veroordeeld tot een geldboete voor het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010 op 22 oktober 2019. Van andere, nog openstaande strafzaken is niet gebleken.
De rechtbank constateert verder dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de
Rechten van Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In beginsel dient een strafzaak te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn. In dit geval geldt als aanvangsdatum 25 juni 2018 (de datum van het eerste verhoor). Dit vonnis wordt gewezen op 26 september 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn met 3 jaar en 3 maanden is overschreden, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze extreem forse overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal ook hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij het opleggen van de straf.
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De [benadeelde01] U.A. vordert een schadevergoeding van
€ 22.685,36 voor feit 1. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De schade is immers ontstaan door een gepleegde valsheid in geschrifte (factuurfraude), niet door het bewezen verklaarde schuldwitwassen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De [benadeelde02] vordert een schadevergoeding van € 9.500,00 voor feit 2. Verdachte is vrijgesproken van feit 2 waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De [benadeelde03] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 voor feit 3.
De [benadeelde04] vordert een schadevergoeding van € 5.620,78 voor feit 3.
De [benadeelde05] vordert een schadevergoeding van € 625,00 voor feit 3
De [benadeelde06] vordert een schadevergoeding van € 279,38 voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van feit 3 waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 2 en feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Witwassen, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:Witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart [benadeelde01] U.A niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart [benadeelde02] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de [benadeelde03] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de [benadeelde04] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de [benadeelde05] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de [benadeelde06] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2023.