ECLI:NL:RBZWB:2023:6694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
02-076525-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen van geld verkregen door factuurfraude door een 18-jarige verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen van geld dat verkregen was door middel van factuurfraude. De verdachte, geboren in 1999, heeft op de zitting van 12 september 2023 haar standpunt gepresenteerd, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. de Pagter, de verdachte beschuldigde van schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar bankpas en pincode aan een ander heeft gegeven, terwijl zij had moeten vermoeden dat haar bankrekening gebruikt zou worden voor het witwassen van crimineel geld.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als wettig en overtuigend beoordeeld. De verdachte had op verschillende momenten kennis van de transacties op haar rekening, die afkomstig waren van de benadeelde partij, [aangeefster01] B.V. De rechtbank concludeert dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan het witwassen van geld door haar bankpas en pincode beschikbaar te stellen aan onbekende personen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan witwassen.

De rechtbank heeft de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 625,00 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2017. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte inmiddels een stabiele levenssituatie heeft en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak benadrukt de rol van de verdachte in het witwassen van geld en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/076525-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01]
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01]
raadsman: mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) witwassen, in verschillende juridische varianten, dan wel de medeplichtigheid daaraan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft haar bankpas en bijbehorende pincode aan een ander gegeven, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat haar bankrekening zou worden gebruikt voor het witwassen van crimineel geld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het primair tenlastegelegde opzet- en schuldwitwassen kan niet worden bewezen. Verdachte had na afgifte van haar bankpas en pincode geen beschikkingsmacht meer over haar bankrekening en dus ook niet over het geld. Het subsidiair tenlastegelegde eenvoudig witwassen kan niet worden bewezen nu van enige betrokkenheid van verdachte bij het grondfeit niet is gebleken. Ook had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het ondersteunen van enige vorm van witwassen, zodat de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de diverse vormen van witwassen ook niet bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 10 juli 2017 ontving de eigenaresse van [aangeefster01] BV (hierna: [aangeefster01] ) drie facturen van het [bedrijf01] voor verrichtte werkzaamheden. Op 6 augustus 2017 betaalde [aangeefster01] via internet de eerste factuur van € 1.875,00 op het rekeningnummer dat op alle drie de facturen stond. Dat deed ze op 14 augustus 2017 met de tweede en derde factuur van respectievelijk € 961,95 en € 1.207,58. Nadien bleek het rekeningnummer niet dat van [bedrijf01] te zijn, maar van verdachte.
Bij de politie heeft verdachte op respectievelijk 2 en 24 september 2017 en 27 februari 2019 drie uiteenlopende verhalen verteld, waarvan op 2 september 2017 het volledig verzonnen verhaal dat haar pas zou zijn gestolen of dat ze die had verloren van donderdag 24 op vrijdag 25 augustus 2017. Op zitting heeft zij haar latere verklaring herhaald dat zij haar bankpas en pincode begin augustus 2017 in [plaats01] aan [medeverdachte01] heeft gegeven, zodat op haar rekening geld gestort kon worden voor een vriend van [medeverdachte01] . Geconfronteerd met de ontvangstdatum van de facturen heeft verdachte daar op zitting aan toegevoegd dat zij haar bankrekeningnummer al eerder aan [medeverdachte01] had gegeven. De rechtbank concludeert dat dat dus al vóór 10 juli 2017 moet zijn geweest.
De rechtbank houdt verdachte daarnaast aan haar verklaring van 24 september 2017 dat zij bij controle via internetbankieren had gezien dat er een bedrag van € 1.875,00 op haar rekening was gestort en € 500,00 was opgenomen. Die storting en opname hebben beide op 7 augustus 2017 plaatsgevonden. Uit een kopie van haar bankafschriften blijkt dat op haar rekening was te zien dat het gestorte bedrag van [aangeefster01] BV kwam. Het moment dat ze dat heeft gezien moet vóór 14 augustus 2017 zijn geweest, omdat toen pas de twee andere bedragen zijn bijgeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf het moment van zien van de eerste bij- en afschrijving in ieder geval willens en wetens het risico heeft genomen dat er geld op haar rekening stond en nog kon komen dat van een misdrijf afkomstig was. Vanaf dat moment kon de verdachte ook contact opnemen met de bank om haar pas te laten blokkeren, maar dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft pas actie ondernomen nadat ruim twee weken later al het door [aangeefster01] BV overgemaakte geld was opgenomen van haar rekening. Dat betekent dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan witwassen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. In dit verband heeft de rechtbank tot slot geen reden te twijfelen aan de verklaring van de toen net zestienjarige [medeverdachte02] dat verdachte haar vertelde dat ze een jongen kende die geld gaf als je hem je pinpas en code gaf. Ondanks de ontkenning van verdachte op zitting gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat ook verdachte geld heeft gekregen voor het beschikbaar stellen van haar bankpas en pincode.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
meer subsidiair
een of meer (onbekend gebleven) personen, op een of meerdere tijdstippen in augustus 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 4.044,53, de herkomst heeft/hebben verhuld en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben omgezet, terwijl een/of meer (onbekend gebleven) personen en/of zijn/hun mededader(s) wist(en), dat de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) in augustus 2017 in Nederland telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die (onbekend gebleven) personen haar, verdachtes, bankpas en pincode (mee) te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 20 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gevraagd. Subsidiair heeft zij verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een geheel voorwaardelijke geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op achttienjarige leeftijd heeft verdachte een cruciale rol gespeeld in het witwassen van geld dat door oplichting met vervalste facturen was verkregen. Zij heeft daarvoor in augustus 2017 tegen betaling haar bankpas en pincode beschikbaar gesteld, nadat zij eerder haar bankrekeningnummer had gedeeld.
Inmiddels is het zes jaar later en verdachte is voor en na dit feit niet (meer) met justitie in aanraking gekomen. Zij heeft inmiddels een stabiele relatie en twee kinderen. Verdachte en haar partner werken allebei. De rechtbank vindt het daarom alleen nog van belang dat [aangeefster01] BV een deel van haar schade vergoed krijgt. Gelet op de weliswaar cruciale, maar feitelijk beperktere rol zal zij verdachte daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 625,00 met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2017.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster01] B.V. vordert een schadevergoeding van € 1.875,00 voor materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gezien de ondergeschikte rol die verdachte heeft gespeeld ten opzichte van de mededader(s) acht de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 625,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het geld werd bijgeschreven op de rekening van verdachte, te weten 7 augustus 2017.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 48 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair: medeplichtigheid aan witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster01] B.V., € 625,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te betalen vanaf
7 augustus 2017 tot en met de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 12 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster01] B.V. van
€ 625,00 voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te betalen vanaf
7 augustus 2017 tot en met de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. A. Hello en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2023.