ECLI:NL:RBZWB:2023:6692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
02-076610-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en niet-ontvankelijkheid in strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens witwassen

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van (medeplichtigheid aan) witwassen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was, omdat de tenlastegelegde feiten waren verjaard. De verjaringstermijn was volgens de verdediging zes jaar, omdat de verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn inderdaad was gehalveerd, maar dat de verjaring was gestuit door een eerdere vordering tot doorzoeking in de zaak van een medeverdachte. Hierdoor was de officier van justitie ontvankelijk voor de vervolging van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan.

Tijdens de zitting werd door de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak voor het witwassen, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf. De verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op het moment van de feiten slechts 16 jaar oud was en licht verstandelijk beperkt, niet had kunnen weten dat ze betrokken was bij criminele activiteiten. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan.

De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor de verjaarde feiten, maar dat de vervolging voor het opzetwitwassen en de medeplichtigheid daaraan wel ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/076610-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2001 te [geboorteplaats01]
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01]
raadsvrouw: mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van geldbedragen, in verschillende juridische varianten, dan wel de medeplichtigheid daaraan.

3.De voorvragen

3.1.
De dagvaarding is geldig.
3.2.
De rechtbank is bevoegd.
3.3.
Ontvankelijkheid Officier
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit. Primair is het recht tot strafvervolging vervallen doordat de tenlastegelegde feiten zijn verjaard. De verjaringstermijn is aangevangen op 1 augustus 2017, omdat bij voortdurende commissiedelicten de startdatum van de pleegperiode bepalend is. Verdachte was indertijd minderjarig waardoor de verjaringstermijn halveert. De langste verjaringstermijn voor de diverse tenlastegelegde witwasvarianten is daardoor zes jaar. Dat betekent dat de feiten uiterlijk 1 augustus 2023 zijn verjaard en voor die tijd heeft in de zaak van verdachte geen handeling plaatsgevonden die de verjaring heeft gestuit. Pas op 22 augustus 2023 is de dagvaarding aan haar betekend. Dat op 23 september 2019 een vordering doorzoeking is toegewezen door de rechter-commissaris in het onderzoek van een medeverdachte staat buiten het proces van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank daar in de zaak van verdachte geen rekening mee te houden.
Subsidiair is de officier van justitie niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake is van een eerlijk proces door een extreme overschrijding van de redelijke termijn, die in het jeugdstrafrecht 16 maanden is. Daarvoor kan de verdediging geen enkel verwijt gemaakt worden. Vervolging heeft nu geen pedagogische meerwaarde meer en kan bovendien averechts uitwerken. Ook een schuldigverklaring zonder straf kan verdachte namelijk belemmeren bij het vinden van werk en het aanvragen van een verklaring omtrent het gedrag. Er is sprake van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet meer gecompenseerd kan worden. De benadeelde partijen kunnen ook buiten het strafproces hun schade verhalen.
Het standpunt van de officier van justitie
De verjaring is gestuit door de toewijzing vordering doorzoeking in de zaak van een medeverdachte op 22 augustus 2019 en doordat op 8 april 2022 via het advocatenportaal een concept-tenlastelegging aan de verdediging is gestuurd met de vraag of er nog onderzoekswensen zijn. Een overschrijding van de redelijke termijn kan niet tot niet ontvankelijkheid leiden. Die vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dit jaar nog door het Gerechtshof in Den Bosch bevestigd.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 77d lid 1 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt - kort samengevat - dat bij een ten tijde van het feit minderjarige verdachte de verjaringstermijn voor misdrijven wordt gehalveerd. Dat betekent dat in deze zaak voor het primair tenlastegelegde opzetwitwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan een verjaringstermijn van zes jaar geldt. Voor het ook primair tenlastegelegde schuldwitwassen, het subsidiair tenlastegelegde eenvoudig witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan die twee vormen van witwassen geldt een verjaringstermijn van drie jaar.
Artikel 72 Sr bepaalt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Een daad van vervolging is iedere formele daad uitgaande van Openbaar Ministerie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken. Dat is in deze (alleen) de toewijzing van de vordering doorzoeking tegen een medeverdachte op 23 september 2019. Dat betekent dat door verjaring het recht tot strafvervolging is vervallen voor het primair tenlastegelegde schuldwitwassen, het subsidiair tenlastegelegde eenvoudig witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan beide varianten van witwassen. Die feiten waren immers al verjaard op 23 september 2022. De rechtbank zal de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor die feiten.
Het primair tenlastegelegde opzetwitwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan zijn niet verjaard. Wel is de redelijke termijn fors overschreden, maar dat heeft naar het oordeel van de rechtbank niet geleid tot een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces. De argumenten die de raadsvrouw daarvoor in deze zaak heeft aangevoerd leiden niet tot die conclusie. De officier van justitie is daarom ontvankelijk voor het primair tenlastegelegde witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan.
3.4
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor het witwassen dan wel de medeplichtigheid daaraan. Niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat het ging om geld afkomstig van enig misdrijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ook op zitting bekend in augustus 2017 haar bankpas en pincode tegen betaling van € 100,00 aan een medeverdachte gegeven te hebben, zodat op haar rekening geld gestort kon worden door een ander. De licht verstandelijk beperkte en toen zeer kwetsbare verdachte was net 16 jaar. Zij deed het bovendien op aanraden van een oudere vriendin die eerder hetzelfde had gedaan. Verdachte had het geld hard nodig en heeft er toen totaal niet aan gedacht dat er wel eens crimineel geld op haar rekening zou kunnen komen. De rechtbank gelooft verdachte, zodat niet bewezen kan worden dat zij wist dat het om geld zou gaan dat van een misdrijf afkomstig was. Dat is vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van zowel het primair tenlastegelegde witwassen als de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

Nu verdachte wordt vrijgesproken zullen de benadeelde partijen [benadeelde01] , [benadeelde02] en [benadeelde03] niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het primair tenlastegelegde schuldwitwassen, het subsidiair tenlastegelegde eenvoudig witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het schuldwitwassen dan wel eenvoudig witwassen;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan witwassen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde01] , [benadeelde02] en [benadeelde03] niet ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. A. Hello en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2023.