In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van (medeplichtigheid aan) witwassen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was, omdat de tenlastegelegde feiten waren verjaard. De verjaringstermijn was volgens de verdediging zes jaar, omdat de verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn inderdaad was gehalveerd, maar dat de verjaring was gestuit door een eerdere vordering tot doorzoeking in de zaak van een medeverdachte. Hierdoor was de officier van justitie ontvankelijk voor de vervolging van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan.
Tijdens de zitting werd door de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak voor het witwassen, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf. De verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op het moment van de feiten slechts 16 jaar oud was en licht verstandelijk beperkt, niet had kunnen weten dat ze betrokken was bij criminele activiteiten. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde witwassen en de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan.
De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor de verjaarde feiten, maar dat de vervolging voor het opzetwitwassen en de medeplichtigheid daaraan wel ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2023.