6.3Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 april 2022 in Breda zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal gevolgd door geweld bij de Albert Heijn. Verdachte heeft één winkelmedewerker getrapt op zijn been en met een tas (met hierin een fles) tegen zijn hoofd geslagen. Hij heeft een andere winkelmedewerker een kopstoot gegeven. Bovendien heeft verdachte ten tijde van het incident een mes bij zich gedragen. Verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een winkelier en de lichamelijke integriteit van diens medewerkers. Deze nare geweldsmisdrijven brengen naast angstgevoelens bij de slachtoffers ook, gelet op het openlijke karakter ervan, gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Het is onacceptabel dat verdachte zich -waar en voor zover de feiten toerekenbaar zijn- niet om deze gevolgen heeft bekommerd. De rechtbank neemt in overweging dat verdachte ter zitting wel zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen door aanwezig te zijn en ten overstaan van de rechtbank een bekennende verklaring af te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Verdachte heeft al geruime tijd in voorlopige hechtenis verbleven. Daarnaast kan uit het Uittreksel Justitiële Documentatie worden afgeleid dat verdachte eerder voor (gekwalificeerde) vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Volgens de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt bij een winkeldiefstal met geweld, na recidive, een gevangenisstraf van vier maanden. Het oriëntatiepunt bij mishandeling met een kopstoot of slagwapen dat enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft is 120 uur taakstraf, wat -indien niet verricht- overeenkomt met twee maanden gevangenisstraf.
Gelet op het feit dat verdachte als verminderd, tot sterk verminderd, toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ziet de rechtbank reden om de duur van de gevangenisstraf te matigen. Daarbij speelt ook een rol dat feit 1 en feit 3 in eendaadse samenloop zijn gepleegd. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht het daarnaast opleggen van een aparte straf voor het voorhanden hebben van het mes in dit geval niet van meerwaarde. Zij zal verdachte voor dat feit schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht).
De persoon van verdachte
Er is over de persoon van verdachte door een psychiater en een psycholoog van het Pieter Baan Centrum gerapporteerd. Deze deskundigen hebben vastgesteld dat verdachte een beperkte en kwetsbare patiënt is, bij wie primair sprake is van schizofrenie. Dit wordt bij hem vooral gekenmerkt door inhoudelijke denkstoornissen met uitgebreide waanvorming (paranoïde, grootheids-, benadelings- en betrekkingswanen). Er is sprake van een chronisch psychotische toestand die vooralsnog beperkt reageert op medicamenteuze behandeling. Verder is geconcludeerd dat verdachte op een overwegend zwakbegaafd niveau functioneert. Voorts is vastgesteld dat er een probleem is in het gebruik van verdovende middelen, waaronder cocaïne, amfetamine, cannabis en alcohol. De mentaliserende en empathische vermogens van verdachte zijn zeer beperkt. Hij heeft enig ziektebesef, maar nauwelijks ziekte-inzicht. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er eveneens sprake van genoemde stoornissen. Het recidiverisico wordt als hoog aangemerkt, indien verdachte niet wordt begeleid en behandeld en hij op zichzelf is aangewezen. Wanneer hij zou terugkeren in de vrije maatschappij kan verdachte niet in staat worden geacht zijn leven zelf op orde te houden en zelf hulp en begeleiding te zoeken. Hij kan evenmin terugvallen op een sociaal netwerk.
Om het risico op herhaling te doen verminderen is primair adequate psychiatrische zorg en behandeling noodzakelijk. De antipsychotische medicatie moet worden geëvalueerd en er moet aandacht zijn voor psycho-educatie, passende dagbesteding en het verdovend middelengebruik, teneinde (blijvende) abstinentie te bewerkstelligen. Deze behandeling dient naar de mening van de deskundigen aan te vangen met een klinisch begin, waarna toegewerkt kan worden naar een ambulant vervolg, met -naar verwachting- beschermd of begeleid wonen en begeleiding vanuit een Fact-team. Verdachte zal zeer langdurig, en mogelijk levenslang, aangewezen zijn op een psychiatrisch zorgkader. De klinische fase behoeft het niveau van een FPK. Als juridisch kader wordt het opleggen van een zorgmachtiging op grond van de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg geadviseerd. Dit kader is -gelet op de pathologie van verdachte en de daarmee samenhangende beperkingen- het meest passend en biedt voldoende mogelijkheden om verdachte de noodzakelijke psychiatrische zorg en begeleiding te geven en om daarmee de recidiverisico's afdoende te beperken. Indien dit kader niet haalbaar of niet uitvoerbaar blijkt, dan resteert alleen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet haalbaar.
De deskundigen zijn op de zitting van 20 juni 2023 gehoord en zijn bij de voor omschreven bevindingen en conclusies uit het rapport gebleven en hebben deze nog nader toegelicht.
De zorgmachtiging
De rechtbank heeft op de zitting van 20 juni 2023 besloten dat het traject van een zorgmachtiging door het Openbaar Ministerie onderzocht moest worden om te achterhalen in hoeverre dit traject, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna Wvggz), uitvoerbaar is. Er is een aanvraagprocedure door de officieren van justitie voorbereid, waarbij een geneesheer-directeur is aangewezen die een patiëntvertrouwenspersoon, een psychiater en een zorgverantwoordelijke heeft aangesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat een behandeling op basis van een zorgmachtiging binnen het kader van de Wvggz niet te realiseren is en bovenal niet aangewezen is. Het benodigde beveiligingsniveau en de noodzakelijke (aaneengesloten duur) van behandeling, die gericht dient te zijn op vermindering van het recidiverisico, zijn binnen de reguliere GGZ niet aanwezig. De behandeling die binnen dat kader kan worden aangeboden, wordt niet doelmatig en effectief geacht voor verdachte.
De terbeschikkingstelling
Gelet op de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, de ernst van feit 1 en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling is aangewezen. Dit vormt thans ook de enige optie die (indien nodig) langdurig en gestructureerd de forensische behandeling kan bieden die voor verdachte noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling, dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist die maatregel.
Voor een terbeschikkingstelling onder voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat het de verwachting is dat verdachte de daaraan verbonden voorwaarden niet zal accepteren en daaraan geen medewerking zal willen verlenen. Verdachte heeft bovendien tot op heden meerdere hulpverleningstrajecten doorlopen bij de reclassering en is desondanks gerecidiveerd. De eerdere resocialisatiepogingen met behulp van het reclasseringskader hebben onvoldoende effect gesorteerd. De reclassering heeft in haar laatste rapportage, van 1 juli 2022 aangegeven dat zij onvoldoende aanknopingspunten ziet om een behandeltraject op te starten. In het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden moet de reclassering de regie kunnen voeren en een resocialisatietraject kunnen aanbieden dat kans van slagen heeft. Dit is volgens de rechtbank, ook gezien hetgeen de deskundigen van het Pieter Baan Centrum daarover hebben aangegeven, uitgesloten. De ernst van de problematiek, het gebrek aan ziekte-inzicht en het hoge recidiverisico, dat zonder passende behandeling onbeheersbaar is, maken het noodzakelijk dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank overweegt hierbij dat de terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank bewilligt niet in het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen. De hoogte van het recidiverisico is op dit moment onvoldoende ondervangen, bovendien wordt aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.