ECLI:NL:RBZWB:2023:6650

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
02/102892-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en mishandeling met terbeschikkingstelling

Op 22 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een eendaadse samenloop van diefstal met geweld en mishandeling. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast werd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 april 2022 in Breda een croissant en een flesje bier heeft gestolen uit een Albert Heijn, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen twee medewerkers. De verdachte heeft een kopstoot gegeven aan een medewerker en een andere medewerker met een tas geslagen. Tevens droeg hij een mes bij zich, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn psychische toestand, en oordeelde dat hij een hoog recidiverisico heeft zonder adequate behandeling. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de feiten niet aan de verdachte konden worden toegerekend, en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/102892-22
vonnis van de meervoudige kamer van 22 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (het PPC) te Vught
raadsman: mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 20 juni 2023 en 8 september 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, een tweetal mishandelingen, het bezit van een mes en bedreiging met een terroristisch misdrijf, dan wel bedreiging met een ander ernstig misdrijf.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. Het bewijs hiervoor bestaat uit de aangiften, de processen-verbaal van bevindingen en de camerabeelden die door de politie zijn omschreven. Het bewijs voor feit 4 is gelegen in het proces-verbaal van de identiteitsfouillering van verdachte en de omschrijving en kwalificatie van het mes door de politie. Voorts wordt gevorderd het onder feit 5 primair ten laste gelegde bewezen te verklaren. De autoriteiten op de luchthaven van Parijs zijn op de hoogte geraakt van de bedreiging en zij hebben dit serieus genomen. De context en omstandigheden waaronder de tekst is verzonden, alsook de tekst als zodanig, kan als een bedreiging met een terroristisch oogmerk worden betiteld. Mocht de rechtbank tot een vrijspraak komen van de primaire variant van feit 5, dan wordt gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen van de subsidiaire variant van feit 5.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 tot en met feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 5 is integrale vrijspraak bepleit omdat niet is voldaan aan het zogenoemde dubbel-opzetvereiste. Daarnaast is betoogd dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van het terroristisch oogmerk. De tekst die verdachte heeft geschreven, heeft niet bij een deel van de bevolking geleid tot de vrees voor een terreurdaad. De inhoud van de uitlating is bovendien zeer ongeloofwaardig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Voor een strafbare bedreiging (met terroristisch oogmerk) is vereist dat het opzet erop gericht is dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en daarnaast er op gericht is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd is.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van feit 5 niet is voldaan aan dit dubbel- opzetvereiste. Nog daargelaten de vraag of het luchthavenpersoneel in Parijs zich daadwerkelijk bedreigd gevoeld heeft, kan de rechtbank de inhoud van de tekst niet zonder meer opvatten als bedreiging met een terroristische aanslag of ander misdrijf. De tekst die verdachte heeft verzonden kan namelijk eveneens als een waarschuwing worden uitgelegd. Dit lijkt ook te worden ondersteund door de door verdachte hierop gegeven toelichting. Hij heeft op de zitting van 20 juni 2023 verklaard dat hij in de veronderstelling heeft verkeerd dat er ‘iets zou gaan gebeuren’, zonder dit verder te concretiseren. Hij heeft de tekst in elk geval niet als een dreigement willen sturen, zo luidt zijn verklaring ter zitting. Gelet op deze stand van zaken kan het onder feit 5 primair en feit 5 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard. Daarom dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd, en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De opsomming van die bewijsmiddelen is opgenomen in Bijlage II. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen te twijfelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 24 april 2022 te Breda een croissant en een flesje bier, die geheel aan Albert-Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] met kracht op zijn been te trappen en met kracht met een tas op zijn hoofd te slaan;
feit 2:
op 24 april 2022 te Breda [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een kopstoot te geven;
feit 3:
op 24 april 2022 te Breda [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- met kracht op het been te trappen en
- met kracht met een tas tegen het hoofd te slaan;
feit 4:
op 24 april 2022 te Breda, een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Verweer verdediging
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat een meisje met een hoofddoek stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt, waardoor hij genoodzaakt zou zijn geweest om een kopstoot te geven. De rechtbank vat deze verklaring op als een beroep op een strafuitsluitingsgrond. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de feiten verdachte in zijn geheel niet kunnen worden toegerekend, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Bespreking van het verweer
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat de verklaring van verdachte over de aanval op hem met een mes niet wordt ondersteund door enig (objectief) bewijs. De aangiften en de omschreven camerabeelden door de politie leiden tot weerlegging van die verklaring. Er wordt in het geheel niet gesproken over een steekincident en er zijn ook geen andere aanknopingspunten die deze verklaring op enigerlei wijze kunnen bevestigen. De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen door aan de medewerker van Albert Heijn, [slachtoffer 2] , een kopstoot te geven.
Voor wat betreft de mate van toerekenbaarheid heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 25 mei 2023. Volgens de deskundigen zijn er geen aanwijzingen dat de psychose van ‘rechtstreekse invloed’ is geweest op het handelen van verdachte ten tijde van de winkeldiefstal. Bij de daaropvolgende gebeurtenissen neemt deze invloed echter wel toe, al kan niet precies worden gereconstrueerd op welk moment dit in welke mate was. Gelet op de wisselende invloed van de psychose en de consumptie van alcohol, wat de drempel tot het gebruik van geweld enigszins kan hebben verlaagd, adviseren de deskundigen deze feiten verdachte in een (licht tot sterk) verminderde mate toe te rekenen. Een volledige doorwerking kan niet helemaal worden uitgesloten, maar ook niet goed worden onderbouwd.
De rechtbank neemt de bevindingen, met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid, door deze deskundigen geformuleerd na uitgebreid onderzoek en observatie in het Pieter Baan Centrum, over en maakt dit tot haar conclusie. Dit houdt dan ook in dat verdachte wel in enige mate verantwoordelijk moet worden gehouden voor de hem onder feit 1 tot en met feit 4 verweten gedragingen. Welke gevolgen dit heeft zal worden besproken bij de strafmaat. Er is in elk geval geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Strafbaarheid van de dader
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast luidt de eis dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Het primair standpunt is dat door de rechtbank ambtshalve aan verdachte een zorgmachtiging moet worden afgegeven op basis van de schakelbepaling in artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg. Het subsidiair standpunt is om geen enkele straf op te leggen, de voorlopige hechtenis op te heffen en de terbeschikkingstelling niet als gepaste sanctie te beschouwen voor verdachte voor wie de kaders van civiele zorg ontoereikend zijn. De te bewijzen feiten rechtvaardigen het opleggen van een terbeschikkingstelling niet nu er door verdachte niet aan iemand ernstig geweld is aangedaan. Daarom is een terbeschikkingstelling niet noodzakelijk in het belang van de algemene veiligheid van personen of goederen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 april 2022 in Breda zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal gevolgd door geweld bij de Albert Heijn. Verdachte heeft één winkelmedewerker getrapt op zijn been en met een tas (met hierin een fles) tegen zijn hoofd geslagen. Hij heeft een andere winkelmedewerker een kopstoot gegeven. Bovendien heeft verdachte ten tijde van het incident een mes bij zich gedragen. Verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een winkelier en de lichamelijke integriteit van diens medewerkers. Deze nare geweldsmisdrijven brengen naast angstgevoelens bij de slachtoffers ook, gelet op het openlijke karakter ervan, gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Het is onacceptabel dat verdachte zich -waar en voor zover de feiten toerekenbaar zijn- niet om deze gevolgen heeft bekommerd. De rechtbank neemt in overweging dat verdachte ter zitting wel zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen door aanwezig te zijn en ten overstaan van de rechtbank een bekennende verklaring af te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Verdachte heeft al geruime tijd in voorlopige hechtenis verbleven. Daarnaast kan uit het Uittreksel Justitiële Documentatie worden afgeleid dat verdachte eerder voor (gekwalificeerde) vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Volgens de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt bij een winkeldiefstal met geweld, na recidive, een gevangenisstraf van vier maanden. Het oriëntatiepunt bij mishandeling met een kopstoot of slagwapen dat enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft is 120 uur taakstraf, wat -indien niet verricht- overeenkomt met twee maanden gevangenisstraf.
Gelet op het feit dat verdachte als verminderd, tot sterk verminderd, toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ziet de rechtbank reden om de duur van de gevangenisstraf te matigen. Daarbij speelt ook een rol dat feit 1 en feit 3 in eendaadse samenloop zijn gepleegd. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht het daarnaast opleggen van een aparte straf voor het voorhanden hebben van het mes in dit geval niet van meerwaarde. Zij zal verdachte voor dat feit schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht).
De persoon van verdachte
Er is over de persoon van verdachte door een psychiater en een psycholoog van het Pieter Baan Centrum gerapporteerd. Deze deskundigen hebben vastgesteld dat verdachte een beperkte en kwetsbare patiënt is, bij wie primair sprake is van schizofrenie. Dit wordt bij hem vooral gekenmerkt door inhoudelijke denkstoornissen met uitgebreide waanvorming (paranoïde, grootheids-, benadelings- en betrekkingswanen). Er is sprake van een chronisch psychotische toestand die vooralsnog beperkt reageert op medicamenteuze behandeling. Verder is geconcludeerd dat verdachte op een overwegend zwakbegaafd niveau functioneert. Voorts is vastgesteld dat er een probleem is in het gebruik van verdovende middelen, waaronder cocaïne, amfetamine, cannabis en alcohol. De mentaliserende en empathische vermogens van verdachte zijn zeer beperkt. Hij heeft enig ziektebesef, maar nauwelijks ziekte-inzicht. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er eveneens sprake van genoemde stoornissen. Het recidiverisico wordt als hoog aangemerkt, indien verdachte niet wordt begeleid en behandeld en hij op zichzelf is aangewezen. Wanneer hij zou terugkeren in de vrije maatschappij kan verdachte niet in staat worden geacht zijn leven zelf op orde te houden en zelf hulp en begeleiding te zoeken. Hij kan evenmin terugvallen op een sociaal netwerk.
Om het risico op herhaling te doen verminderen is primair adequate psychiatrische zorg en behandeling noodzakelijk. De antipsychotische medicatie moet worden geëvalueerd en er moet aandacht zijn voor psycho-educatie, passende dagbesteding en het verdovend middelengebruik, teneinde (blijvende) abstinentie te bewerkstelligen. Deze behandeling dient naar de mening van de deskundigen aan te vangen met een klinisch begin, waarna toegewerkt kan worden naar een ambulant vervolg, met -naar verwachting- beschermd of begeleid wonen en begeleiding vanuit een Fact-team. Verdachte zal zeer langdurig, en mogelijk levenslang, aangewezen zijn op een psychiatrisch zorgkader. De klinische fase behoeft het niveau van een FPK. Als juridisch kader wordt het opleggen van een zorgmachtiging op grond van de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg geadviseerd. Dit kader is -gelet op de pathologie van verdachte en de daarmee samenhangende beperkingen- het meest passend en biedt voldoende mogelijkheden om verdachte de noodzakelijke psychiatrische zorg en begeleiding te geven en om daarmee de recidiverisico's afdoende te beperken. Indien dit kader niet haalbaar of niet uitvoerbaar blijkt, dan resteert alleen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet haalbaar.
De deskundigen zijn op de zitting van 20 juni 2023 gehoord en zijn bij de voor omschreven bevindingen en conclusies uit het rapport gebleven en hebben deze nog nader toegelicht.
De zorgmachtiging
De rechtbank heeft op de zitting van 20 juni 2023 besloten dat het traject van een zorgmachtiging door het Openbaar Ministerie onderzocht moest worden om te achterhalen in hoeverre dit traject, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna Wvggz), uitvoerbaar is. Er is een aanvraagprocedure door de officieren van justitie voorbereid, waarbij een geneesheer-directeur is aangewezen die een patiëntvertrouwenspersoon, een psychiater en een zorgverantwoordelijke heeft aangesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat een behandeling op basis van een zorgmachtiging binnen het kader van de Wvggz niet te realiseren is en bovenal niet aangewezen is. Het benodigde beveiligingsniveau en de noodzakelijke (aaneengesloten duur) van behandeling, die gericht dient te zijn op vermindering van het recidiverisico, zijn binnen de reguliere GGZ niet aanwezig. De behandeling die binnen dat kader kan worden aangeboden, wordt niet doelmatig en effectief geacht voor verdachte.
De terbeschikkingstelling
Gelet op de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, de ernst van feit 1 en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling is aangewezen. Dit vormt thans ook de enige optie die (indien nodig) langdurig en gestructureerd de forensische behandeling kan bieden die voor verdachte noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling, dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist die maatregel.
Voor een terbeschikkingstelling onder voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat het de verwachting is dat verdachte de daaraan verbonden voorwaarden niet zal accepteren en daaraan geen medewerking zal willen verlenen. Verdachte heeft bovendien tot op heden meerdere hulpverleningstrajecten doorlopen bij de reclassering en is desondanks gerecidiveerd. De eerdere resocialisatiepogingen met behulp van het reclasseringskader hebben onvoldoende effect gesorteerd. De reclassering heeft in haar laatste rapportage, van 1 juli 2022 aangegeven dat zij onvoldoende aanknopingspunten ziet om een behandeltraject op te starten. In het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden moet de reclassering de regie kunnen voeren en een resocialisatietraject kunnen aanbieden dat kans van slagen heeft. Dit is volgens de rechtbank, ook gezien hetgeen de deskundigen van het Pieter Baan Centrum daarover hebben aangegeven, uitgesloten. De ernst van de problematiek, het gebrek aan ziekte-inzicht en het hoge recidiverisico, dat zonder passende behandeling onbeheersbaar is, maken het noodzakelijk dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank overweegt hierbij dat de terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank bewilligt niet in het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen. De hoogte van het recidiverisico is op dit moment onvoldoende ondervangen, bovendien wordt aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a, 55, 57, 62, 300, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 5 (primair en subsidiair) ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 3: de eendaadse samenloop van diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en mishandeling
feit 2: mishandeling
feit 4: overtreding van artikel 27 eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte met betrekking tot het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verpleging van overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 september 2023.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.