ECLI:NL:RBZWB:2023:6645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
02-085273-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en belaging van ex-partner met voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023, is de verdachte beschuldigd van stalking en belaging van zijn ex-partner. De zaak kwam aan het licht na een reeks ongewenste contacten die de verdachte had onderhouden met de aangeefster, die begon na de beëindiging van hun relatie in november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier maanden herhaaldelijk berichten en telefoontjes naar de aangeefster heeft gestuurd, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod.

De verdediging betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de contacten niet opzettelijk wederrechtelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat de frequentie en de inhoud van de berichten dwingend en intimiderend waren, wat de verdachte schuldig maakte aan belaging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op en stelde contact- en locatieverboden in.

Daarnaast vorderde de benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, een schadevergoeding van € 2.200,- voor immateriële schade. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 1.000,- toe, rekening houdend met de ernst van de belaging en de gevolgen voor de aangeefster. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij zich vrijwillig had aangemeld voor therapie, wat positief werd beoordeeld door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van stalking en de impact ervan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats:
parketnummer: 02-085273-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1969 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [woonplaats01] , [adres01] ,
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich gedurende een periode van vijf maanden schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende ongeveer vier maanden schuldig heeft gemaakt aan belaging op de manier zoals in de tenlastelegging opgenomen, behalve voor wat betreft het weghalen van spullen van aangeefster en het sturen van brieven. Voor die elementen heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat onduidelijk is wanneer de relatie precies is verbroken. Op 23 november 2022 heeft aangeefster zelf contact met verdachte opgenomen. Zij hebben daarop die avond en nacht een gesprek gehad. Op dat moment had er nog geen stopgesprek plaatsgevonden. De contacten vóór die tijd kunnen dus niet vallen onder handelingen die ten grondslag kunnen worden gelegd aan stalking.
De handelingen die mogelijk hebben plaatsgevonden na het beëindigen van de relatie moeten worden gezien in het kader van de beëindiging van die relatie. Het is niet ongebruikelijk en vaak ook onvermijdelijk dat er in die periode nog een bepaalde mate van contact wordt gezocht. Dergelijk contact, hoewel het als ongewenst kan worden beschouwd, is dus niet zonder meer opzettelijk wederrechtelijk.
Niet kan worden vastgesteld dat het verdachte was die aangeefster anoniem heeft gebeld op 14 en 22 december 2022.
Dat berichten die verdachte op zijn Whatsapp-tijdlijn had geplaatst door derden aan aangeefster zijn doorgestuurd, kan verdachte niet worden verweten. Evenmin kan hem worden verweten dat aangeefster zich aangesproken voelt door berichten die verdachte bij derden op Facebook plaatst. Verder is verdachte slechts eenmaal bij de woning van aangeefster geweest en is hij ook slechts eenmaal langs de woning van de [moeder van slachtoffer01] gereden. Ten slotte wordt betwist dat verdachte op de auto met daarin aangeefster en haar collega zou hebben ingestuurd, dat hij doelbewust langs de school van de zoon van aangeefster zou zijn gereden en dat hij brieven aan [slachtoffer01] en zijn moeder en broer zou hebben gestuurd. Van stelselmatig wederrechtelijk handelen is gelet op de frequentie van het wederrechtelijk handelen geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting aan de hand van de ten laste gelegde handelingen de volgende feiten en omstandigheden vast. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de relatie tussen aangeefster en verdachte begin november 2022 is geëindigd, gelet op de datum dat aangeefster bij de politie melding maakt van de berichten die verdachte haar stuurt, te weten 10 november 2022, en gelet op de datum dat verdachte een bericht naar de zoon van aangeefster heeft gestuurd waarin hij zegt dat het over is tussen hem en zijn moeder, te weten 11 november 2022.
- die [slachtoffer02] ongevraagd en/of tegen haar wil veelvuldig (Whatsapp- en/of
Messenger) berichten te sturen met een dwingende en/of intimiderende en/of
dreigende en/of beledigende inhoud en/of strekking
Verdachte heeft erkend dat de berichten aan aangeefster in de screenshots door hem zijn verstuurd in de periode van 1 tot en met 15 november 2022. In de berichten komt veelvuldig naar voren dat verdachte antwoorden van haar wil. Verdachte heeft verklaard dat hij berichten bleef sturen omdat hij geen antwoord kreeg. Verder schrijft verdachte in de berichten vaak dat aangeefster zich moet laten behandelen. Gelet op deze inhoud en op de veelheid van de berichten is de rechtbank van oordeel dat deze als dwingend en intimiderend dienen te worden gekwalificeerd.
- die [slachtoffer02] op te bellen (al dan niet in de nachtelijke uren) en/of voicemail
berichten in te spreken
Het dossier bevat een proces-verbaal met screenshots afkomstig van de telefoon van aangeefster. Enkele screenshots laten een scherm zien met daarop ‘recente oproepen’. Hierop is te zien dat verdachte aangeefster heeft gebeld, op één niet nader aangeduide dag, binnen ongeveer 40 minuten dertien keer. De rechtbank gaat ervan uit dat deze oproepen zijn gedaan in de maand november, gelet op de melding op 10 november 2022 door aangeefster over het bellen door verdachte en op de informatie die heeft geleid tot het stopgesprek op 27 november 2022. Ook zijn enkele anonieme oproepen te zien. Niet is gebleken dat deze anonieme beller verdachte betrof. De rechtbank zal deze anonieme oproepen dan ook niet betrekken bij de beoordeling. De rechtbank gaat ervan uit dat de oproepen van verdachte zijn gedaan voordat hij een ander telefoonnummer kreeg, omdat aangeefster kennelijk niet over dat nummer beschikte, en bij de gemiste oproepen in de screenshots de naam ‘ [verdachte01] ’ is opgenomen.
Het dossier bevat daarnaast een proces-verbaal met vijf uitgewerkte voicemailberichten die door aangeefster zijn ontvangen op 29 oktober 2022, 9 november 2022, 11 november 2022 en 26 november 2022. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze voicemailberichten heeft ingesproken bij aangeefster. Het bericht van 29 oktober 2022 valt buiten de ten laste gelegde periode. Hoewel onbekend is gebleven welk bericht is ingesproken op welke datum, zodat niet duidelijk is welk bericht dat betreft, kan dit gedachtestreepje wettig en overtuigend worden bewezen..
- zich bij de woning van die [slachtoffer02] op te houden en/of die [slachtoffer02] (bij haar
werk) op te wachten
Voor het zich ophouden of opwachten bij de woning van aangeefster bevat het dossier slechts de verklaring van aangeefster. De aangifte wordt op dit punt niet ondersteund door ander bewijs. Voor het opwachten bij haar werk bevat het dossier geen wettig bewijs.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
- die [slachtoffer02] (in zijn auto) te achtervolgen en/of met zijn auto op de auto van die
[slachtoffer02] af te rijden (op een 80 km weg) (waarna de auto van die [slachtoffer02]
moest uitwijken)
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen wettig bewijs dat verdachte aangeefster in zijn auto heeft achtervolgd, zodat de rechtbank verdachte van dat onderdeel zal vrijspreken.
Het andere onderdeel van dit gedachtestreepje ziet op het incident op de weg op 9 maart 2023 waarvan zowel aangeefster als haar collega [slachtoffer03] aangifte hebben gedaan. Zij hebben verklaard dat zij in een rouwauto van hun werkgever op een tweebaansweg reden, en verdachte hen op de andere baan tegemoet kwam rijden. Verdachte stuurde zijn voertuig over de middenlijn, waardoor aangever [slachtoffer03] moest uitwijken richting de berm aan de rechterkant van zijn weghelft om een aanrijding te voorkomen. Zij verklaren eensluidend over dit incident. Verdachte heeft verklaard dat hij daar inderdaad reed op dat moment en dat hij wilde kijken of aangeefster misschien in de rouwauto zat. Daarbij reed hij naar eigen zeggen op de middellijn. Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank het resterende deel van dit gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen.
- spullen van die [slachtoffer02] weg te halen
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen wettig bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
- familie en/of naasten en/of vrienden en/of collega's van die [slachtoffer02] te
benaderen en/of berichten te sturen en/of brieven te bezorgen/sturen en/of thuis
op te zoeken en/of te bellen
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in de maanden november en december 2022 bij de woning van getuige [slachtoffer01] , met wie aangeefster inmiddels een relatie had, en bij de woning van diens moeder is geweest. Verdachte heeft erkend dat hij daar is geweest. Verder heeft verdachte op 11 november 2022 een tekstbericht gestuurd naar de zoon van aangeefster, wat hij ter terechtzitting heeft erkend. Ook heeft hij contact opgenomen met de werkgever van aangeefster, zo blijkt uit haar aangifte en de verklaring van verdachte bij de politie. Uit het dossier volgt dat er in ieder geval op 1 maart 2023 Whatsapp-contact was tussen verdachte en de werkgever van aangeefster. Al deze gedragingen acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Aan voornoemde getuige [slachtoffer01] , diens moeder en diens broer zijn brieven gestuurd waarin op een negatieve manier werd geschreven over aangeefster. Gelet op de inhoud van de brieven is het zeer aannemelijk dat die door iemand anders dan verdachte zijn geschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat dat deze brieven door verdachte aan de genoemde leden van de familie [familienaam] zijn gestuurd.
De rechtbank overweegt dat met name in november 2022 de frequentie van de berichten en telefoontjes hoog was. De rechtbank begrijpt dat het einde van een relatie nog kan leiden tot enig contact, maar gelet op de veelheid van de berichten en de dwingende en intimiderende inhoud daarvan heeft dat contact door verdachte dit ‘gewone’ contact na beëindiging van een relatie overstegen. De rechtbank betrekt daarom al dit contact door verdachte na het verbreken van de relatie begin november 2022 in de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging. De omstandigheid dat aangeefster op 23 november 2022 zelf contact met verdachte heeft opgenomen maakt dit niet anders.
Naast rechtstreeks contact met aangeefster legde verdachte ook contact met personen in haar directe omgeving, en is hij bij getuige [slachtoffer01] en diens moeder langs geweest. Zo werd zij ook via anderen geconfronteerd met het gedrag van verdachte. Zelfs de twee stopgesprekken met de politie op 27 november 2022 en 3 januari 2023 konden verdachte er niet van weerhouden om contact te zoeken. De druppel die de emmer deed overlopen voor aangeefster was het incident op de weg op 9 maart 2023 waarbij verdachte een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt voor aangeefster en haar collega die de rouwauto bestuurde.
Aangeefster heeft als gevolg van deze gedragingen therapie gevolgd en zij is verhuisd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 1 november 2022 tot en met 27 maart 2023 te
[plaats01] , gemeente [gemeente01] , wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke
levenssfeer, te weten die van [slachtoffer02] , door
- die [slachtoffer02] ongevraagd en/of tegen haar wil veelvuldig (Whatsapp- en/of
Messenger) berichten te sturen met een dwingende en intimiderende inhoud en/of strekking en
- die [slachtoffer02] op te bellen en voicemail berichten in te spreken en
- met zijn auto op de auto van die [slachtoffer02] af te rijden (op een 80 km weg) (waarna de auto van die [slachtoffer02] moest uitwijken) en
- familie en naasten en collega's van die [slachtoffer02] te
benaderen en/of berichten te sturen en/of thuis op te zoeken
met het oogmerk die [slachtoffer02] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een contact- en een locatieverbod zoals geformuleerd in de gedragsaanwijzing.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Hij heeft haar veelvuldig tekstberichten gestuurd en gebeld en heeft voicemailberichten ingesproken. Het accent lag daarbij op de eerste maand na het verbreken van de relatie. Verdachte heeft ook een zoon, haar nieuwe relatie en diens moeder en haar werkgever benaderd. Ten slotte heeft hij een gevaarlijke situatie op de weg veroorzaakt door met zijn auto bijna in te rijden op de in tegengestelde richting naderende bedrijfsauto waarin aangeefster met een collega zat.
Belaging is een ernstig feit, nu het gaat om een misdrijf dat in ernstige mate ingrijpt in het welbevinden van het slachtoffer en dat daardoor negatieve gevolgen heeft voor diens persoonlijk vrijheid. Aangeefster heeft verdachte op haar telefoon geblokkeerd en de politie heeft twee keer een stopgesprek met verdachte gevoerd. Door deze niet mis te verstane signalen te negeren en in weerwil daarvan door te gaan met het lastigvallen van aangeefster en mensen in haar omgeving, heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor haar privacy. Bovendien heeft dit geleid tot angst bij aangeefster, zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 29 juni 2023 een adviesrapport opgesteld. De reclassering heeft geconstateerd dat de algemene leefgebieden zoals werk, wonen en financiën op orde lijken. De reclassering ziet wel zorgen op het gebied van de verbroken partnerrelatie en het psychosociaal functioneren. De boosheid en verwarring zijn volgens de reclassering nog altijd aanwezig bij verdachte. Verdachte heeft zich vrijwillig aangemeld bij [ggz-instelling01] waar hij nu therapie volgt. Hij ervaart deze therapie als positief en wil die blijven volgen. De reclassering schat het gevaar voor herhaling in als laag en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op het voorgaande en op straffen in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur passend en geboden is. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde belagingshandelingen en de duur ervan, die naar het oordeel van de rechtbank maken dat er in deze zaak sprake is van lichte maar strafbare vorm van belaging. Tevens heeft de rechtbank hierbij acht geslagen op het lage recidiverisico en de omstandigheid dat verdachte vrijwillig hulp heeft gezocht voor zijn psychosociale problemen. Omdat ondanks de therapie volgens de reclassering momenteel nog sprake is van boosheid en verwarring, en vanwege de aard van het bewezenverklaarde feit, acht de rechtbank het noodzakelijk dat als bijzondere voorwaarden bij deze voorwaardelijke straf contactverboden met aangeefster, getuige [slachtoffer01] en diens moeder, en locatieverboden voor hun adressen worden gesteld.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 2.200,- vanwege geleden immateriële schade door het bewezenverklaarde feit, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank deels toewijsbaar. De rechtbank heeft in die beoordeling betrokken dat de intensiteit en de frequentie van de bewezenverklaarde belagingshandelingen in hoofdzaak plaatsvonden in een beperkte periode en dat daarna voornamelijk sprake is van incidenten, dit alles in het kader van een lastige beëindiging van de relatie. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 1.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Belaging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum02] 1987,
- [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum03] 1972, en
- mevrouw [moeder van slachtoffer01] , zijnde de moeder van [slachtoffer01] , geen verdere gegevens bekend,
zo lang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht; de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de volgende straten:
- [adres02] te [plaats02] ,
- [adres03] te [plaats03] , en
- [adres04] te [plaats04] ,
zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht; de politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van
€ 1.000,00, (duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 maart 2023tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02]
€ 1,000,00 (duizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 maart 2023 tot aan de dag der voldoening
- bepaalt dat bij niet betaling 20 (twintig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2023.
Mrs. Van de Wetering en Van Nieuwkerk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.