ECLI:NL:RBZWB:2023:6598

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
02-288174-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 oktober 2021 betrokken was bij een geweldsincident in Tilburg. De verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met twee medeverdachten, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01], die op dat moment op de grond lag. De officier van justitie heeft de verdachte aangeklaagd voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en moet een schadevergoeding van € 788,46 betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer01]. De rechtbank heeft ook overwogen dat de benadeelde partij voor een deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor de overige posten toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-288174-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1996, te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. drs. E. van Aalst en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer01] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen/trappen. Dit feit is subsidiair tenlastegelegd als openlijk geweld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) drie maal heeft geschopt tegen het lichaam, waarbij ook het hoofd is geraakt. Zij baseert dit op de aangifte, de beschrijving van het letsel en de camerabeelden in het dossier. De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht de poging tot zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd, wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging zware mishandeling. Op de beelden is te zien dat verdachte meerdere keren een trappende beweging heeft gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer01] , maar niet is vast te stellen dat hij ook het hoofd heeft geraakt. Mocht de rechtbank er vanuit gaan dat verdachte [slachtoffer01] tegen het hoofd heeft getrapt, dan dient er nog steeds vrijspraak te volgen voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Het staat onvoldoende vast dat een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan. De kracht van het trappen is niet duidelijk geworden. Het letsel is niet zodanig dat er hard moet zijn getrapt. Er is getrapt met een sportschoen, dus niet met hard schoeisel, en het is onduidelijk op welke plaats van het hoofd verdachte [slachtoffer01] zou hebben geraakt. Voorwaardelijk opzet op de dood kan niet worden vastgesteld. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde openlijke geweld is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 23 oktober 2021 is verdachte betrokken geraakt bij een geweldsincident samen met twee medeverdachten. Het geweld was gericht tegen [slachtoffer01] . Vóór dit incident was er een eerder incident geweest tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en [slachtoffer01] en zijn vrienden anderzijds. Daarbij was gevochten.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer01] door een medeverdachte onderuit werd getrapt. [slachtoffer01] kwam op de grond terecht en verdachte heeft driemaal richting [slachtoffer01] getrapt terwijl hij op de grond lag. Vervolgens werd [slachtoffer01] door een medeverdachte bij de haren gepakt en trapte verdachte nogmaals richting [slachtoffer01] .
Anders dan de beschrijving die de politie van de camerabeelden heeft gegeven, heeft de rechtbank op de camerabeelden niet kunnen constateren dat verdachte vier keer tegen het hoofd van [slachtoffer01] heeft getrapt. Wel is in de richting van het hoofd getrapt en moet minimaal één van die trappen het hoofd van [slachtoffer01] hebben geraakt. [slachtoffer01] had immers volgens de medische informatie en de letselfoto’s in het dossier bloedende schaafplekken en bloeduitstortingen op de bovenkant van zijn hoofd. De rechtbank vindt dit typisch letsel veroorzaakt door trappen en dit letsel kan niet worden verklaard door andere geweldshandelingen tijdens dit incident. [slachtoffer01] komt volgens de camerabeelden immers nergens op de bovenkant van zijn hoofd terecht. Een enkele klap kan dit letsel ook niet veroorzaken. [slachtoffer01] heeft bovendien zelf ook verklaard dat er tegen zijn hoofd is geschopt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (ten minste) eenmaal heeft getrapt tegen het hoofd van [slachtoffer01] .
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag zoals primair is ten laste gelegd of als een poging zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd.
Om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer had. Er is geen bewijs dat de verdachte het slachtoffer wilde doodschoppen, dus van vol opzet is geen sprake
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank gaat er op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vanuit dat verdachte [slachtoffer01] ten minste eenmaal tegen het hoofd heeft getrapt op het behaarde deel van de schedel op de bovenkant van het hoofd. Niet kan worden vastgesteld met welke kracht dit is gebeurd. In ieder geval staat vast dat hij met gympen en dus niet met hard schoeisel heeft getrapt. Hoewel het hoofd een vitaal onderdeel van het lichaam is, kan gelet op het voorgaande niet bewezen worden dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer01] door het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging doodslag.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] . Door te trappen tegen het hoofd met geschoeide voet, terwijl algemeen bekend is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, wordt de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. De gedraging van verdachte dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien te worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 oktober 2021 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hij (verdachte) met dat opzet die [slachtoffer01] eenmaal (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) met geschoeide voet tegen diens hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van het feit:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van verdachte:
Beroep op noodweerexces
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Deze gedraging moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging, die op haar beurt weer werd veroorzaakt door een daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Bij de snackbar had er namelijk eerder een vechtpartij plaatsgevonden, waarbij verdachte en zijn medeverdachten in gevecht kwamen met [slachtoffer01] en zijn vrienden. [slachtoffer01] en zijn vrienden waren de agressors en verdachte heeft rake klappen gehad van [slachtoffer01] , waaronder een flink harde klap in het gezicht. Verdachte was daardoor even buiten bewustzijn. Hij had flink letsel aan het gezicht. Na deze vechtpartij zijn [slachtoffer01] en zijn vrienden weggegaan. Verdachte ging terug naar de plek waar dit gevecht plaatsvond, omdat hij spullen was kwijtgeraakt. De medeverdachten zagen [slachtoffer01] lopen en zijn achter hem aan gerend. Verdachte is hen gevolgd. Hij herinnert zich niet meer wat er daarna gebeurd is. Aannemelijk is dat de klap tegen het gezicht tijdens de eerdere vechtpartij bij de snackbar bij hem een hevige gemoedstoestand heeft veroorzaakt. Verdachte heeft geen heldere herinnering aan het gebeuren en is in de hevige gemoedstoestand achter zijn vrienden aangerend. Het geweld komt voort uit die hevige gemoedstoestand. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt. Uit het dossier is niet duidelijk geworden wie het eerste gevecht is begonnen en dat het eerste geweld dus van [slachtoffer01] en zijn vrienden kwam. Gelet hierop kan er geen noodweersituatie worden vastgesteld en kan er dus ook geen sprake zijn van noodweerexces.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat een beroep op noodweerexces slechts kan slagen indien sprake is van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die een onmiddellijk gevolg is van een wederrechtelijke aanranding. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd het door of namens verdachte gestelde omtrent een zodanige gemoedsbeweging aannemelijk is geworden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. Ten tijde van de trap tegen het hoofd van [slachtoffer01] was er geen sprake van een wederrechtelijke aanranding, omdat het eerste incident bij de snackbar al een half uur voor het tweede incident was afgerond. Van noodweer is dus geen sprake geweest en alleen al daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen. Daarbij komt dat verdachte over zijn gemoedstoestand heeft verklaard dat hij door de klap die hij had gekregen bij het eerste incident, de vechtpartij bij de snackbar, enkel teleurgesteld was. Die verklaring duidt niet op een hevige gemoedsbeweging die nodig is om te komen tot een geslaagd beroep op noodweerexces.
Verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van honderdzestig uren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte zijn leven op orde heeft, vast werk heeft en recent een woning heeft gekocht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit alles doorkruisen. Een taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, is passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee medeverdachten geweld gepleegd tegen [slachtoffer01] . Verdachte is degene geweest die [slachtoffer01] ten minste eenmaal tegen het hoofd heeft geschopt. Met dit geweld is een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer01] en dit handelen heeft zijn gevoel van veiligheid aangetast. Gelukkig is het letsel van [slachtoffer01] relatief beperkt gebleven, maar dat had heel anders kunnen zijn gelet op het forse geweld dat op hem is uitgeoefend. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer01] zijn hoofd heeft moeten beschermen terwijl hij werd getrapt.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Verder houdt de rechtbank rekening met de mate waarin verdachte geweld heeft toegepast en de ernst van dit geweld. Verdachte heeft volgens de camerabeelden [slachtoffer01] meermalen geschopt, waarvan ten minste een keer op zijn hoofd. De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met zijn proceshouding. Anders dan zijn medeverdachten heeft verdachte ter zitting niet de volle verantwoordelijkheid genomen, maar heeft hij voornamelijk verklaard over wat dit strafbare feit voor hem persoonlijk betekent. Tegen die achtergrond zal de rechtbank aan verdachte een hogere straf opleggen dan aan zijn medeverdachten. Tot slot houdt de rechtbank ook rekening met het tijdsverloop in de strafprocedure: het feit is bijna twee jaar geleden gepleegd en verdachte is sindsdien niet met justitie in aanraking gekomen. Hij heeft werk en een woning. De rechtbank acht een gevangenisstraf dan ook niet passend. Wel is een forse taakstraf aan de orde.
Dit alles afwegend, legt de rechtbank verdachte op een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer01]vordert een schadevergoeding van
€ 3.880,46.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade:
Verdienvermogen:
Ter zitting is de vordering benadeelde partij nog aangevuld. Gevorderd is een bedrag van
€ 2.967,= aan verlies van verdienvermogen. Deze post is niet nader onderbouwd met bewijsstukken. Het in dit stadium van de procedure nog opvragen van bewijsstukken, mede gelet op de late aankondiging van deze schadepost op de zitting, zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
De benadeelde partij dient voor dit deel van de vordering om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De jas en de telefoonkosten
De schade aan de jas en de telefoonkosten zijn onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt de benadeelde partij voor deze posten eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Het deel van de vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard, kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat benadeelde de reiskosten naar het ziekenhuis heeft moeten maken. Het gevorderde schadebedrag van € 8,46 is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien - onder andere - sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde. Gelet op de medische verklaring van [slachtoffer01] , is er sprake van meerdere letsels in zijn gezicht.
Door de verdediging is gesteld dat er sprake was van eigen schuld bij de benadeelde en dat dat reden moet zijn om de vordering niet toe te wijzen. De rechtbank ziet dat anders. Dit feit is gepleegd nadat het eerste incident een half uur eerder had plaatsgevonden. Partijen waren op dat moment niet meer bij elkaar in de buurt. [slachtoffer01] heeft dit (tweede) incident niet opgezocht en verdachte en zijn medeverdachten waren bij dit (tweede) incident de agressors. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van eigen schuld bij de benadeelde.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer01] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Zij zal het gevorderde bedrag van € 780,= toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie:
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 788,46, waarvan
€ 8,46aan
materiële schadeen
€ 780,=aan
immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Dat betekent dat verdachte en zijn mededaders kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat wat één heeft betaald, de ander in zoverre niet meer hoeft te betalen. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen.
Tevens zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte kosten. De rechtbank zal aansluiten bij het liquidatietarief kanton ter hoogte van € 132,= per punt en twee punten toekennen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak:
-spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf
naar rato van 2 uurper dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 788,46,waarvan € 8,46 aan materiële schade en € 780,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten een bedrag van € 264,=;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
[slachtoffer01] , € 788,46te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Mulders, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2023.
Mr. Mulders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.