ECLI:NL:RBZWB:2023:6593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
02-062957-23, 02-044519-23 (ttz.gev) en 96-229644-21 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, bezit van amfetamine en mishandelingen met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, het aanwezig hebben van 750 gram amfetamine, en meerdere mishandelingen. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 september 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten onder parketnummer 02/062957-23, waaronder de zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de veiligheid van de slachtoffers had aangetast, maar ook de samenleving had benadeeld door het bezit van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/062957-23, 02/044519-23 (ttz.gev) en 96/229644-21 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. Tax en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/062957-231) poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling, meer subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling;
2) het aanwezig hebben van ongeveer 750 gram amfetamine;
3) mishandeling van [slachtoffer 2] ;
02/044519-231) mishandeling van [slachtoffer 3] ;
2) vernieling van een auto.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 02/062957-23 acht hij poging tot doodslag bewezen, zoals primair ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02/044519-23.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 02/062957-23 kan niet worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet op het primair tenlastegelegde heeft gehad. Zijn handelingen moeten worden gekwalificeerd als zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Voor feit 2 onder parketnummer 02/062957-23 moet vrijspraak volgen, aangezien wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de drugs.
Ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 02/062957-23 kan worden bewezen dat verdachte aangeefster mishandeld heeft door haar meermaals tegen haar hoofd en lichaam te slaan en stompen. Voor de overige gedachtestreepjes moet vrijspraak volgen bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/062957-23 – feit 1
Gelet op de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 2 op 3 maart 2023 in de woning van aangever [slachtoffer 1] - met twee grote messen in zijn handen - met [slachtoffer 1] in een worsteling is geraakt. Vast staat ook dat verdachte [slachtoffer 1] daarbij meerdere keren heeft geslagen en gestoken en dat [slachtoffer 1] door toedoen van verdachte een jukbeenfractuur, een hoofdwond, twee (steek)wonden in zijn linkerbeen en drie (steek)wonden in zijn rechter- en linkerarm heeft opgelopen.
Poging tot doodslag?
De vraag is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd, meer in het bijzonder of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke zin - opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer 1] - heeft aanvaard. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte met zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Zo kan op basis van het dossier niets worden vastgesteld omtrent de precieze bewegingen die verdachte met de messen heeft en de kracht waarmee met de messen is gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden vastgesteld dat het door verdachte toegepaste geweld zodanig was dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] daaraan had kunnen overlijden. Gelet daarop kan het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 1] niet worden bewezen. Verdachte zal van de aan hem onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Zware mishandeling?
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het toegebrachte letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel en of er sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 1] een jukbeenfractuur, een hoofdwond en meerdere steekwonden in zijn linkerbeen en beide armen heeft opgelopen. De combinatie van dit letsel - tevens rekening houdend met de ontsierende littekens die [slachtoffer 1] naar verwachting hieraan zal overhouden - wordt door de rechtbank aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Het meerdere keren steken met twee messen tijdens een worsteling levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt temeer als je daarbij ongecontroleerd handelt omdat je onder invloed van alcohol bent, zoals verdachte ten tijde van de worsteling was. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan was dan ook het risico aanwezig dat [slachtoffer 1] in een kwetsbaar deel van zijn lichaam zou worden geraakt. Het met twee messen in de hand tijdens een worsteling ongecontroleerd toebrengen van meerdere steekwonden is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht dan ook de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/062957-23 – feit 2
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder B van de Opiumwet is vereist dat moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had.
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte op 2 en 3 maart 2023 in de woning van [slachtoffer 1] verbleef. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de amfetamine die in de tas in de woning van [slachtoffer 1] is aangetroffen door verdachte is versneden en verpakt in gripzakken en dat verdachte dus wetenschap had van de amfetamine in de woning. Verder staat vast dat verdachte bijna dagelijks in de woning bij [slachtoffer 1] verbleef en dat hij een kleine hoeveelheid van de grotere hoeveelheid amfetamine voor eigen gebruik had afgewogen, welke gebruikshoeveelheid tevens in de woning van [slachtoffer 1] is aangetroffen. Hierdoor staat ook de beschikkingsmacht over de amfetamine vast. Het feit dat een dagvaarding gericht aan verdachte in de tas zat waarin de amfetamine is aangetroffen ondersteunt de conclusie dat verdachte de amfetamine opzettelijk in de woning aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/062957-23 – feit 3
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van de handelingen genoemd onder het tweede tot en met zevende gedachtestreepje omdat er voor die handelingen onvoldoende bewijs zou zijn naast de aangifte. De rechtbank overweegt dat er geen steunbewijs hoeft te zijn voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring van [slachtoffer 2] op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] in de kern en op essentiële onderdelen bevestiging vindt in ander (objectief) steunbewijs, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting. Verdachte heeft verklaard met [slachtoffer 2] te hebben gevochten. Hij ontkent weliswaar haar te hebben geschopt en gewurgd, maar ‘al het andere’ wat zij heeft verklaard klopt volgens verdachte wel. Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster voor de onderdelen dat zij bij haar keel en hals is gepakt en met haar hoofd tegen de grond is geduwd, steun in de foto’s van haar letsel en de letselbeschrijving. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij veel gedronken had en het zwart voor zijn ogen werd. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 2] geloofwaardig en acht zij bewezen dat een en ander heeft plaatsgevonden zoals [slachtoffer 2] heeft verklaard. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling.
Parketnummer 02/044519-23 - feit 1 en 2Aangezien verdachte over de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 7 september 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 14 februari 2023, pagina’s 11 tot en met 15 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023039506 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02/062957-23
1. subsidiair.
op 3 maart 2023 te [plaats] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadigde zenuwen in de linkerarm en een jukbeenfractuur, heeft toegebracht door de voornoemde [slachtoffer 1] meermalen
- met een mes in het gezicht en armen en been te steken en
- in het gezicht te stompen;
2.
op 3 maart 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 750 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 28 februari 2023 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 2] :
- meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in het gezicht te stompen;
- meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) tegen haar schouder en zij te schoppen;
- te duwen en (daarbij) ten val te brengen;
- tegen de grond te houden en op haar te gaan zitten;
- bij de hals te pakken;
- door de haren van die [slachtoffer 2] vast te pakken en (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken;
- meermaals met haar hoofd tegen de grond te duwen;
parketnummer 02/044519-23
1.
op 14 februari 2023 te [plaats] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een schep tegen de ribben en de hand te slaan;
2.
op 14 februari 2023 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte. Daarbij wordt gevorderd als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en meewerken aan middelencontrole.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de rol die aangevers in het geheel hebben gehad. Zij verzoekt het advies van de gedragsdeskundigen om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over te nemen. Verzocht wordt om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarvan een substantieel deel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met aangevers.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten met (fors) letsel voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot gevolg. Door zijn agressieve optreden heeft verdachte niet alleen het gevoel van veiligheid van de aangevers aangetast, maar ook van de aanwezige getuigen in het geval van de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daarnaast heeft verdachte de auto van [slachtoffer 3] vernield en heeft hij amfetamine aanwezig gehad. Ook dat zijn nare feiten, vooral omdat de amfetamine kennelijk door verdachte geportioneerd was om te verkopen. Harddrugs leveren voor de gebruikers aanzienlijke gezondheidsrisico’s op en de samenleving ziet zich ook veelvuldig geconfronteerd met drugsverslaafden die op verschillende manieren overlast veroorzaken en vermogensdelicten plegen om hun verslaving te bekostigen. Verdachte heeft met zijn gedragingen voor de nodige overlast gezorgd en blijk gegeven geen respect te hebben voor de belangen en het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat er weliswaar recente veroordelingen zijn, maar dat deze niet zien op soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch rapport van [psychiater] van 4 juli 2023 en het psychologisch rapport van drs. [psycholoog] van 9 juli 2023 die over verdachte zijn opgemaakt. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een (andere gespecificeerde) persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis, amfetamine en cocaïne. Verdachte functioneert op een beneden gemiddeld tot gemiddeld intelligentieniveau. Voornoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt daarom om de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive van een geweldsdelict wordt als matig-hoog ingeschat. Verdachte heeft nagenoeg geen sociaal netwerk om op terug te kunnen vallen.
Geadviseerd wordt een klinische start binnen een forensische verslavingskliniek met ervaring op het gebied van dubbel diagnose. In die behandelsetting kan nadere specialistische behandeling geboden worden op het gebied van de middelenafhankelijkheid en persoonlijkheidsproblematiek. Daarna kan gedacht worden aan een ambulant vervolg bij een forensische polikliniek. Een resocialisatie- en nazorgtraject wordt nadrukkelijk van belang geacht teneinde begeleiding te bieden op het gebied van maatschappelijke en psychische stabiliteit. Van belang is om in de resocialisatiefase oog te hebben voor woonruimte, passend werk, financiën en het opbouwen van contacten. Geadviseerd wordt om bovenbeschreven behandeling aan verdachte op te leggen binnen het juridisch kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. De intrinsieke motivatie voor deze interventies achten de onderzoekers bij verdachte aanwezig.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van de psychiater en psycholoog om de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen en neemt deze conclusie dan ook over.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 24 augustus 2023. Hieruit komt naar voren dat de kans op recidive hoog is. Criminogene factoren zijn het psychosociaal functioneren en middelengebruik, maar ook problemen op de overige leefgebieden. Verdachte heeft meerdere begeleidings- en behandeltrajecten gevolgd maar de meeste trajecten kenden geen structureel succesvol verloop of werden voortijdig negatief beëindigd. De ambivalente houding van verdachte ten aanzien van het zich al dan niet houden aan voorwaarden en de vele mislukte trajecten in het verleden maakt dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden ook als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering kan zich vinden in de visie van het NIFP dat behandeling in een forensische verslavingskliniek noodzakelijk is, maar twijfelt ten zeerste aan de haalbaarheid ervan binnen eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden.
Gelet op het advies van de psychiater en psycholoog en het feit dat verdachte gemotiveerd lijkt zijn leven definitief een andere wending te gaan geven, volgt de rechtbank het advies van de psychiater en psycholoog om de voorgestelde interventies op te leggen als bijzondere voorwaarden. Daarin weegt mee dat de eerdere mislukte begeleidings- en behandeltrajecten van langer geleden zijn.
De rechtbank ziet, gelet op het feit dat verdachte gedurende zijn voorarrest zijn woonruimte in [plaats] is verloren en niet voornemens is terug te keren naar [plaats] , geen noodzaak voor het opleggen van het door de verdediging voorgestelde contactverbod met aangevers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk passend en geboden is. Zij zal hieraan alle bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de psychiater en psycholoog geadviseerd evenals een middelencontrole door de reclassering. De rechtbank ziet in de zwaarte van de problematiek van verdachte aanleiding om aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaar te verbinden.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 7.738,93, bestaande voor € 738,93 uit materiële schade en voor € 7.000,- uit immateriële schade voor feit 1 onder parketnummer 02/062957-23, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 1] en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door [slachtoffer 1] voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging is aangevoerd dat verdachte de materiële schade wil vergoeden. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 738,93 toewijzen.
[slachtoffer 1] heeft verder als gevolg van het bewezen verklaarde feit en dus door toedoen van verdachte zowel fysiek als psychisch letsel opgelopen. Hij heeft dat letsel voldoende onderbouwd. Dit betekent dat de immateriële schade op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op een bedrag van € 2.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Verdere behandeling van het resterende deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Over het toegewezen bedrag is verdachte de wettelijke rente verschuldigd vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.016,19, bestaande voor € 366,19 uit materiële schade en voor € 650,- uit immateriële schade voor feit 3 onder parketnummer 02/062957-23, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte ook dit feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 2] en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden. Ten aanzien van de schade aan de bril is door de verdediging aangevoerd dat verdachte een andere bril van [slachtoffer 2] heeft teruggegeven, dan de bril die bij de mishandeling van haar neus zou zijn geslagen. Omdat [slachtoffer 2] bewijs heeft geleverd van beschadigde brillenglazen in de bril die zij van verdachte heeft teruggekregen, houdt de rechtbank verdachte aansprakelijk voor die toegebrachte schade. Ten aanzien van de andere twee schadeposten (vervanging van de sloten en telefoonkaart) is de rechtbank van oordeel dat die materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte daarom ook voor die schade aansprakelijk. Het gevorderde is door [slachtoffer 2] voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 366,19 toewijzen.
Ook [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit en dus door toedoen van verdachte zowel fysiek als psychisch letsel opgelopen. Zij heeft dat letsel voldoende onderbouwd. Dit betekent dat de immateriële schade op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (GSM) aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (verdovende middelen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat een van de bewezen verklaarde feiten is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 1 maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 24 januari 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, nu zij van oordeel is dat de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een geheel ander feit dan de thans bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
02/062957-23
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/062957-23
feit 1 subsidiair:zware mishandeling;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3:mishandeling;
02/044519-23
feit 1:mishandeling;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan
5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering GGZ Emergis Middelburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in een forensische verslavingskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich vervolgens gedurende de proeftijd ambulant onder behandeling zal stellen door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.738,93, waarvan € 738,93 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] (feit 1 onder parketnummer 02/062957-23), € 2.738,93 te betalen, waarvan
€ 738,93 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.016,19, waarvan € 366,19 aan materiële schade en € 650,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 3 onder parketnummer 02/062957-23), € 1.016,19 te betalen, waarvan
€ 366,19 aan materiële schade en € 650,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een GSM (omschrijving: G2567126, in bruin hoesje, zwart, merk: Samsung A50);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* verdovende middelen (omschrijving: G2579170, wit poeder;
* amfetamine (omschrijving: G2568045);
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 96/229644-21 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2023.
Mr. Van Nieuwkerk en mr. Van de Wetering zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.