ECLI:NL:RBZWB:2023:658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
02/700178-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel met Albanese personen naar Groot-Brittannië

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van mensensmokkel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 januari 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, presenteerde de beschuldigingen, die betrekking hadden op het smokkelen van acht Albanese personen naar Groot-Brittannië. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan mensensmokkel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als schipper van de boot, op de hoogte was van de illegale status van de Albanezen en hen toegang had verschaft tot de boot, wat leidde tot de conclusie dat hij medepleger was van het delict.

De rechtbank beoordeelde de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten. De verdachte had verklaard niet op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van de Albanezen, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien de familieband tussen de verdachte en een van de Albanezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de mensensmokkel, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte. Uiteindelijk werd een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank besloot ook om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, zodat de verdachte in vrijheid kon afwachten of er hoger beroep zou worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700178-18
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Weisfelt, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van 8 Albanese personen naar Groot-Brittannië, dan wel een poging daartoe.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Uit het dossier blijkt dat de boot is gehuurd, aan 8 personen met de Albanese nationaliteit toegang is verleend tot de boot en dat deze personen werd toegestaan op de boot te verblijven met het kennelijke doel om die personen met de boot naar Groot-Brittannië te brengen. Gelet op de omstandigheden waaronder zij werden aangetroffen en de bevindingen in het dossier, hebben de verdachten geweten dat het verblijf van deze personen wederrechtelijk was.
Uit het dossier en de ongeloofwaardige verklaringen van verdachte en de medeverdachte is gebleken dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt, waardoor sprake is van medeplegen. Vast is komen te staan dat de boot door de medeverdachte is gehuurd, waarna verdachte en de medeverdachte gezamenlijk met de boot zijn vertrokken van Yerseke naar Colijnsplaat. Verdachte bleef in Colijnsplaat achter op de boot en heeft de vreemdelingen toegang tot/verblijf op de boot verschaft. Alle op de boot aangetroffen personen verbleven onrechtmatig in Nederland. De handelingen van verdachten zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm een voltooiing van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’, waardoor er sprake is van een voltooid delict.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Uit de verklaringen van verdachte is gebleken dat hij het verzoek heeft gekregen om tegen betaling de boot te besturen. Hij wilde deze klus met beide handen aanpakken en heeft verder geen onderzoek gedaan. Hij is niet op de hoogte geweest van het plan om mensen te smokkelen, waardoor opzet ontbreekt. Ook is er daardoor geen sprake geweest van het behulpzaam zijn en het verschaffen van toegang of doorreis of zelfs een poging daartoe. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat, kan slechts het subsidiair tenlastegelegde, te weten de poging, bewezen worden verklaard. Daar komt bij dat de boot is afgemeerd in Colijnsplaat en niet over de landsgrenzen is gegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast. Verdachte is op 25 augustus 2018 in Colijnsplaat aangetroffen op de boot ‘ [bootnaam] ’. Gebleken is dat hij de schipper was van de boot. In de kajuit van de boot bevonden zich 8 Albanese personen. De Albanezen waren allen onrechtmatig in Nederland. De boot is gehuurd door de medeverdachte. Hij is op 16 augustus 2018 bij het verhuurbedrijf geweest om de huur van de boot te regelen. De boot is aan de medeverdachte verhuurd voor de periode van 20 augustus 2018 tot en met zondag 26 augustus 2018. Op 20 augustus 2018 is de medeverdachte opnieuw bij het verhuurbedrijf geweest, ditmaal samen met [getuige] . Aan hen is toen verzocht om de crewlist in te vullen. Dit hebben zij niet gedaan en zij zijn uiteindelijk zonder de boot vertrokken. De boot is uiteindelijk op 24 augustus 2018 in Yerseke opgehaald door de medeverdachte, [getuige] en twee andere personen. Gelet op de verklaring van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte één van die andere twee personen was. De crewlist is toen ingeleverd en vast is komen te staan dat deze niet naar waarheid is ingevuld. Niet is vast komen te staan wie de crewlist heeft ingevuld en die dag heeft ingeleverd. Na een kort stuk varen, zijn de vier personen bij Colijnsplaat aangemeerd en zijn er vier personen vlak daarna met een taxi vertrokken. Op enig moment tussen 24 augustus en 25 augustus 2018 waren verdachte en de 8 Albanezen samen aan boord.
Illegale doortocht
Zes van de Albanezen zijn gehoord. Hieruit is gebleken dat zij allen voordat zij in Nederland op de boot zijn aangetroffen, in Brussel verbleven en dat zij daar zijn benaderd met het aanbod om feest te komen vieren op de boot. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig. In de kajuit van de boot zijn tientallen flessen water aangetroffen en op het aanrecht lag een zak brood. Het toilet stond vol met vermoedelijk urine en er werd binnen gerookt. Er zijn geen flessen met alcoholhoudende dranken aangetroffen.
De boot was daarnaast geschikt voor slechts zes personen en is voor een week gehuurd voor een bedrag van ruim tweeduizend euro, waardoor onaannemelijk is dat het doel is geweest om slechts één of een beperkt aantal dagen te feesten. Daar komt bij dat in de telefoon van een van de illegale Albanezen WhatsApp-gesprekken zijn aangetroffen, waarin op 24 augustus 2018 wordt gesproken over paspoorten en waarin op 25 augustus 2018, de dag dat de Albanezen worden aangetroffen op de boot, aan hem wordt gevraagd of hij al is opgehaald. Verder heeft een van de Albanezen verklaard dat hij graag valse papieren wilde hebben om naar Engeland te kunnen reizen. Daarnaast zijn er telefonische contacten met Britse telefoonnummers aangetroffen op twee telefoons. De rechtbank stelt, gelet op deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat de Albanezen onrechtmatig in Nederland waren, vast dat de in de boot aangetroffen Albanezen op illegale doortocht waren naar Groot-Brittannië.
De rol van verdachte
Vast staat dat verdachte de schipper was van de boot. Hij heeft verklaard dat hij niet wist van de aanwezigheid van de Albanezen in de kajuit. In dit verband stelt de rechtbank vast dat één van de 8 Albanezen de broer van verdachte is en dat er op de telefoons van twee van de andere Albanezen foto’s van het paspoort van verdachte en zijn broer zijn aangetroffen. Ook de wijze waarop de verdachte de klus om als schipper van de boot op te treden heeft aangenomen, ondanks zijn beperkte ervaring, roept de nodige vragen op. Hieruit blijkt in ieder geval dat hij betrokken is geweest bij het voortraject van de mensensmokkel. De Albanezen waren daarnaast illegaal in Nederland.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de aanwezigheid van de vreemdelingen ongeloofwaardig. Hij heeft de Albanezen toegang tot de boot verschaft en de gelegenheid gegeven om daar te verblijven. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verdachte wist dat de toegang en doorreis voor de door hem vervoerde personen wederrechtelijk was en dat het zijn bedoeling was de vreemdelingen ongemerkt en illegaal naar Groot-Brittannië te vervoeren.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rol van verdachte moet worden geduid als medepleger. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Op basis van het dossier kan de – voor het strafrecht van betekenis zijnde – betrokkenheid van de medeverdachte bij de mensensmokkel niet worden vastgesteld. De rechtbank gaat daarom niet uit van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Wel is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat naast de medeverdachte ook [getuige] betrokken is geweest bij de huur van de boot. Niet kan worden uitgesloten dat zij wellicht een schakel is geweest tussen de huur van de boot en de later daarop aangetroffen Albanezen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij door een vriend van een vriend is benaderd met het verzoek om de boot te gaan varen. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensensmokkel veelal in georganiseerd verband plaatsvindt en er meerdere personen betrokken zijn bij verschillende facetten van de uitvoering. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de mensensmokkel. Verdachte heeft daarbij als schipper van de boot een bijdrage van voldoende gewicht geleverd om te kunnen spreken van medeplegen.
Voltooide mensensmokkel
Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht bevat een zelfstandig strafbaar gestelde medeplichtigheid. Het is een voortdurend delict en is al voltooid op het moment dat de illegale doorreis een aanvang heeft genomen. In dit geval is voldaan aan het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’ bij het verschaffen van toegang tot en verblijf in Groot-Brittannië. Verdachte heeft de Albanese personen op de boot aan boord genomen en was zelf de schipper. Deze handelingen van verdachten zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm al een voltooiing van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’. Dat de boot nog niet onderweg was doet niet af aan het behulpzaam zijn bij de illegale doorreis. Het behulpzaam zijn ving aan op het moment dat het aan boord gaan van de boot mogelijk werd gemaakt. Het is volgens vaste rechtspraak niet noodzakelijk dat de landsgrens daadwerkelijk is gepasseerd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, zoals primair ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
in de periode
van16 augustus 2018 tot en met 25 augustus 2018
teYerseke en/of Colijnsplaat, gemeente Noord-Beveland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
8 personen met de Albanese nationaliteit, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland en/of Groot-Brittannië en een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15
november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad
hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat dat verblijf wederrechtelijk was,
doordat verdachte en/of zijn mededader(s):
- een boot hebben gehuurd en
- deze boot tezamen met zijn mededader(s) heeft opgehaald en vervolgens naar de haven van Colijnsplaat heeft gebracht/gevaren en
- voornoemde 8 personen met Albanese nationaliteit toegang hebben verschaft,
dan wel hebben verleend tot de boot en
- deze personen toe te staan om in de boot te verblijven (met het kennelijke doel om die personen met die boot naar Groot-Brittannië te varen/brengen).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst erop dat hogere straffen veelal worden opgelegd wanneer sprake is van deelneming aan een criminele organisatie, wanneer de verdachte de centrale figuur is bij het medeplegen, wanneer tevens valse identiteitsbewijzen zijn gemaakt en gebruikt en wanneer er sprake is van een heel listige, dure manier om personen de Europese Unie binnen te brengen. Dat is hier niet aan de orde. Als er al sprake zou zijn geweest van een gevaarlijk transport, dan nam verdachte (of anderen voor hem) met zijn eigen leven hetzelfde risico als met dat van de gesmokkelde personen. Bij een veroordeling – zelfs als er sprake is van een voltooid delict – moet een straf gelijk aan het voorarrest worden opgelegd. Door de officier van justitie wordt aan de overschrijding van de redelijke termijn niet voldoende strafmatigend gevolg gegeven. Verdachte heeft op geen enkele wijze het onderzoek gefrustreerd. Verder verzoekt de verdediging in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder en ook na 2018 niet met justitie in aanraking is gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Dit is een verwerpelijk delict en draagt bij aan de instandhouding van een illegaal circuit, waarin financieel voordeel wordt getrokken van kwetsbare mensen die doorgaans aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun reis.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 4 juni 2021, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zij stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 25 augustus 2018, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, te weten 25 augustus 2020. De redelijke termijn is dan ook met twee jaar en ruim vijf maanden overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Hoewel er sprake is van een ernstig feit, houdt de rechtbank naast het hiervoor genoemde blanco strafblad in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop van de zaak en de langdurig lopende schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en is zij alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank niet over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft een belangrijk deel van de straf al uitgezeten en er is geen sprake van een reëel recidiverisico. Verzocht wordt om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen. Verdachte heeft een belang om de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te wachten. Daarnaast weegt de rechtbank het tijdsverloop mee. Dit maakt dat zijn persoonlijk belang nog steeds zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang om over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal gelet op deze beslissing en de op te leggen straf het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: tezamen en in vereniging met één of meer anderen het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2023.
Mr. Scheltema Beduin is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.