ECLI:NL:RBZWB:2023:6568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
02-077210-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken in vereniging met zorgvuldige bewijsbeoordeling

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 september 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het inbreken in woningen, waarbij hij samen met anderen handelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijsmiddelen, waaronder herkenningen door verbalisanten en getuigen, voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren voor de feiten 1 en 3. De verdediging betwistte de herkenningen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank oordeelde echter dat de herkenningen, in combinatie met andere bewijsmiddelen, voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd vrijgesproken van feit 2, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij bij dat feit aanwezig was.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en het feit dat hij geen binding heeft met Nederland. De rechtbank benadrukte dat woninginbraken niet alleen materiële schade veroorzaken, maar ook een grote inbreuk op de privacy van de slachtoffers vormen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-077210-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1989 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel
raadsman mr. B.M.C.F de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er ten aanzien van alle drie ten laste gelegde feiten, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft ingebroken in een woning, dan wel dat hij ten aanzien van feit 3 subsidiair samen met anderen geprobeerd heeft in te breken in een woning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de feiten 1 en 3, primair hebben gepleegd. Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Zij vordert verdachte van dat feit vrij te spreken.
Voor de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 primair baseert de officier van justitie zich op de melding betreffende een zwarte VW Golf met drie personen, de gezamenlijke aanhouding van die drie personen in een zwarte VW Golf, de herkenning van die drie personen door verschillende verbalisanten en [getuige01] , en de aangiften. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien moeten worden.
Ten aanzien van het medeplegen is de officier van justitie van mening dat er weliswaar geen beelden zijn dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de respectievelijke woningen doorzoeken, maar wel is te zien dat zij een woning binnengaan. Ook zitten zij samen in een auto. Gelet op de modus operandi gaat de officier van justitie dan ook uit van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het bewijs in de zaak bestaat overwegend uit herkenningen. Met herkenningen dient secuur omgegaan te worden. De beelden dienen voldoende duidelijk en helder te zijn. In deze zaak zijn veel beelden echter niet scherp en ook zijn de gezichten niet duidelijk in beeld. De herkenningen door de verbalisanten zijn gegrond op algemene formuleringen, zoals postuur, houding en gezichtsbeharing. Er wordt geen nadere motivering of onderbouwing gegeven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het niet is op de foto’s. Verdachte dient dan ook van de feiten 1 en 3, zowel primair als subsidiair, vrijgesproken te worden omdat de verdediging de herkenning als bewijsmiddel in deze zaak in twijfel trekt.
Ten aanzien van het medeplegen, is de verdediging van mening dat dossier onvoldoende gegevens bevat om een nauwe en bewuste samenwerking bewezen te verklaren. Niet vastgesteld kan worden of er door verdachte een significante bijdrage is geleverd. Ook zijn er geen weggenomen goederen onder verdachte of zijn medeverdachten aangetroffen. Tot slot is er geen DNA aangetroffen.
Verdachte dient ook van feit 2 vrijgesproken te worden, nu hij niet aanwezig was bij het feit. Verdachte was in het ziekenhuis met zijn vrouw en zoon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Op 9 maart 2023 is ingebroken in de woning aan de [adres01] te Breda . Ter zitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een alibi heeft voor die datum en dat tijdstip. Dit verweer is onderbouwd met documenten. Gelet hierop, maar ook gezien het feit dat iemand anders dan verdachte is herkend op de beelden, komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. Verdachte wordt dan ook van dit feit vrijgesproken.
Feiten 1 en 3
Algemeen:
Op 18 maart 2023 kreeg de politie de melding om naar de [straatnaam01] te Oosterhout te gaan. De meldster verklaarde dat zij voor de derde keer een zwarte Volkswagen Golf met [kenteken01] door de straat zag rijden. Zij gaf voorts aan dat eerder die week ingebroken was bij de overburen en dat zij voor honderd procent de Volkswagen Golf met inzittenden herkende. Over de portofoon werd vervolgens informatie verstrekt dat dit voertuig op 9 maart 2023 gezien was bij een woninginbraak in Breda. Verder bleek uit politiemutaties dat het voertuig met voornoemde kenteken bij meerdere woninginbraken was gezien en hieraan was te linken.
Op 18 maart 2023 kreeg de bestuurder van bovengenoemd voertuig een stopteken, waaraan voldaan werd. [verdachte01] en medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] werden in het voertuig aangetroffen. In het voertuig werden onder andere ook twee zwarte petten, meerdere handschoenen, twee zaklantaarns, een ijzeren staaf met een oogje en een bahco aangetroffen.
Politieambtenaren [verbalisant01] , [verbalisant02] en [verbalisant03] bekeken ter plaatse op 18 maart 2023 de beelden behorende bij de woninginbraak van de [adres02] te Breda (feit 1). Zij herkenden de inzittenden van de zwarte Volkswagen Golf met [kenteken01] als zijnde de verdachten van de woninginbraak gepleegd op 4 februari 2023 aan de [adres02] te
Breda.
Feit 1:
Op 4 februari 2023 is ingebroken in de woning aan de [adres02] te Breda. Een geldbedrag van 11.000 euro, sieraden, elektronica, merktassen, zonnebrillen en een autosleutel/afstandsbediening zijn bij de inbraak weggenomen. Bij de inbraak is de poortdeur opengebroken. Aangever heeft bij het bekijken van de camerabeelden breekgeluiden gehoord.
Verbalisanten [verbalisant04] , [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben de camerabeelden met betrekking tot de woninginbraak bekeken en hebben verdachte en medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] hierop herkend. Ook heeft [verbalisant04] opgemerkt dat hij braakgeluiden heeft waargenomen.
Ter zitting heeft de rechtbank foto’s getoond die gemaakt zijn ten tijde van de insluiting van verdachte door de politie op 18 maart 2023. Ook zijn foto’s getoond die deel uitmaken van het beeldmateriaal van de inbraak in de woning aan de [adres02] te Breda.
Feit 3:
Op 14 maart 2023 is ingebroken in de woning aan de [adres03] te Oosterhout. Daarbij zijn weggenomen sieraden, een voordeursleutel en een geldbedrag van 700 euro. Op de foto’s, die als bijlage bij de aangifte zijn opgenomen, is flinke braakschade te zien
[getuige01] heeft op 14 maart 2023 beelden van zijn beveiligingscamera bekeken en zag drie mannen lopen. Op 18 maart 2023 zag hij een donkerkleurige auto rijden met diezelfde drie mannen erin.
[getuige02] , zijnde de overbuurvrouw van de bewoners van de woning waar ingebroken is, heeft op 18 maart 2023 een zwarte Volkswagen met drie mannen erin herkend. Deze auto en mannen had zij ook op 14 maart 2023 gezien. Zij herkende het voertuig aan de siervelgen en aan het driedeurs model. Ook wist zij nog te verklaren dat het kenteken met “ [nummer01] ” begon.
[verbalisant04] heeft de beelden van deze woninginbraak bekeken en constateerde hij dat er een Volkswagen reed die veel gelijkenissen had met de Volkswagen van feit 2. [verbalisant04] herkende verdachte voor 100 %.
Samenhang:
De verdediging heeft aangevoerd dat het bewijs voornamelijk uit herkenningen van verdachte en de medeverdachten bestaat. Op deze herkenningen valt echter veel af te dingen waardoor deze niet ten grondslag mogen worden gelegd aan een bewezenverklaring, aldus de verdediging. De rechtbank is het met de verdediging eens dat het bewijs voor een groot deel op de herkenningen gestoeld is en dat met herkenningen zorgvuldig en secuur moet worden omgegaan. De rechtbank stelt vast dat de herkenningen in deze zaak gebaseerd zijn op de vorm van het gelaat, de gezichtsbeharing, het postuur, de houding, de kleding en het schoeisel. De rechtbank is van oordeel dat daar waar de beelden niet scherp en duidelijk zijn, er voldoende steun moet worden gevonden in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat goed te zien is dat verdachte in het profiel past van de gemaakte beelden. De vastgestelde kenmerken zijn voor de rechtbank op de beelden voldoende duidelijk en helder en geven in combinatie met elkaar voldoende zekerheid dat het verdachte is die op de beelden te zien is.
Ten aanzien van feit 3 zijn er naast de herkenningen ook twee getuigen die verklaren over 3 dezelfde mannen die in de auto zaten, die zowel op 14 maart 2023 bij de woninginbraak, als op 18 maart 2023 in de buurt van de woning waar was ingebroken, is gezien. Meerdere verbalisanten herkennen op 18 maart 2023 vervolgens verdachte en medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] als zijnde de verdachten die ook bij feit 1 betrokken zijn.
Nadrukkelijk overweegt de rechtbank dat de feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bekeken moeten worden. De rechtbank hecht met name belang aan de samenstelling van het groepje verdachten. Dit geldt dan voor de feiten 1 en 3. Voor feit 2 is duidelijk dat verdachte niet van de partij was. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de zwarte Volkswagen Golf met [kenteken01] feit 3 is gezien en dat in dit voertuig inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen.
Medeplegen:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank doet het er voor de onderhavige feiten niet heel veel toe wie van de verdachten wat precies gedaan heeft. Vastgesteld kan worden dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] in ieder geval bij de feiten 1 en 3 steeds samen bij woningen zijn geweest waar ingebroken is. Bovendien zijn verdachte en medeverdachten steeds te linken aan een zwarte Volkswagen Golf met [kenteken01] . Tot slot zijn bij de aanhouding in dit voertuig inbrekerswerktuigen aangetroffen. Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Voor de overtuiging weegt de rechtbank mee dat verdachte voor een groot deel de proceshouding van een zwijgende of ontkennende verdachte heeft aangenomen. Dit is zijn goed recht, maar nu hij op zitting niet met een ander aannemelijke scenario is gekomen voor zijn aanwezigheid bij de woningen onder de hiervoor omschreven omstandigheden, is er voor de rechtbank geen aanleiding om de bewijsmiddelen op een andere wijze uit te leggen dan hiervoor omschreven.
Het voorgaande, in combinatie met de aangiften, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezen-verklaring van de feiten 1 en 3 primair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 4 februari 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen in een woning, gelegen aan [adres02] , een geldbedrag van 11.000 euro en sieraden en diverse elektronica en drie merktassen en twee merkzonnebrillen en een autosleutel/afstandsbediening van een personenauto, die aan [benadeelde02] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
3. primair.
op 14 maart 2023 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen in een woning, gelegen aan [adres03] , sieraden en een sleutel en een geldbedrag van 700 euro, die geheel aan [benadeelde03] en/of [benadeelde04] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn
mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van
braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van de feiten volstaan kan worden met oplegging van een straf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich – samen met anderen – schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en dat hun persoonlijke bezittingen zijn doorzocht. De ervaring leert dat mensen zich nog lange tijd nadat er in hun woning is ingebroken thuis onveilig voelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt mee dat verdachte op 2 januari 2023 door het gerechtshof te Den Bosch voor een soortgelijk feit nog veroordeeld is tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van 1 jaar. Hij was dus een gewaarschuwd mens, maar door kort na deze veroordeling toch weer een aantal soortgelijke feiten te plegen, heeft verdachte laten zien deze veroordeling niet serieus te nemen.
Voor de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt voor de strafoplegging voor een woninginbraak met recidive is een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank verder mee dat de feiten in vereniging zijn gepleegd. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij geen binding heeft met Nederland en kennelijk naar dit land is gekomen met het enkele doel om strafbare feiten te plegen en weer weg te gaan. Dit maakt dat de pakkans kleiner is en daarom wordt meer gewicht toegekend aan het generaal preventieve doel van de op te leggen straf. Tevens wordt in het nadeel van verdachte meegewogen dat in korte tijd meerdere strafbare feiten zijn gepleegd. Tot slot heeft verdachte geen blijkt gegeven van inzicht in het kwalijke karakter van zijn handelen. De rechtbank zal gezien het bovenstaande uitgaan van zes maanden in plaats van 5 maanden per woninginbraak.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is en zij zal verdachte dan ook veroordelen tot deze gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De
benadeelde partij [benadeelde02]vordert een schadevergoeding van € 22.327,- voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 19.155,-, waarvan € 18.855,- materiële schade en € 300,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor de post “verlies van arbeidsvermogen”, opgevoerd voor een bedrag van € 3.172,-, is de rechtbank van oordeel dat voldoende causaal verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt. Er is daarom geen sprake van schade die aantoonbaar een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijk rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 4 februari 2023.
De
benadeelde partij [benadeelde01]vordert een schadevergoeding van € 25.029,- voor feit 2.
Genoemd bedrag bestaat uit € 23.529,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De
benadeelde partij [benadeelde03]vordert een schadevergoeding van € 40.080,- voor feit 3.
De rechtbank overweegt dat zeker niet uitgesloten wordt dat bij de bewezenverklaarde inbraak in de woning van de benadeelde partij veel waardevolle spullen zijn weggenomen. Bij de vordering ontbreekt echter een gedegen onderbouwing om dit eenvoudig vast te kunnen stellen. Om het dossier aan te vullen zou de zaak aangehouden dienen te worden. De rechtbank is van oordeel dat dat op dit moment een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de gehele vordering. De vordering kan bij de burgerlijkrechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.2
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feiten 1 en 3:
Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. EUR IBN 18-03-2023 (omschrijving G2572227);
2 7,90 EUR IBN 18-03-2023 (omschrijving G2572229);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
3 1 STK IJzer (Omschrijving: G2572213, dunne ijzeren pin, ronde haak boven en onderin afgebroken, grijs);
4 1 STK (Omschrijving: G2572195, Zwart, merk: Ediko);
5 1 STK Pet (Omschrijving: G2572197, Zwart);
6 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2572202, Wit);
7 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2572203, Zwart, merk: Urban Moov);
8 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2572204, Wit);
9 1 STK Zaklantaarn (Omschrijving: G2572205, Zwart);
10 1 STK Zaklantaarn (Omschrijving: G2572208, Zilverkleurig);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte voor feit 1 tot betaling aan de
benadeelde partij [benadeelde02]van € 19.155,-, waarvan € 18.855,- aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde02](feit 1),
€ 19.155,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
130 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart ten aanzien van feit 2 de
benadeelde partij [benadeelde01]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de
benadeelde partij [benadeelde01]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart ten aanzien van feit 3 de
benadeelde partij [benadeelde03]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de
benadeelde partij [benadeelde03]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 september 2023.
Mr. J.C. Gillisse en Mr. J.F.C. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.