ECLI:NL:RBZWB:2023:6548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2490
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een boetebeschikking op grond van de Meststoffenwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen een boetebeschikking van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boete was opgelegd wegens het niet digitaal opgeven van siloregistratienummers. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 26 oktober 2021, waarop de minister op 29 april 2022 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de boete verlaagde. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld op 4 mei 2022. Op 8 december 2022 heeft de minister een herziene beslissing genomen, waarbij de boete werd ingetrokken en de proceskosten werden vergoed.

De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding. Eiseres betoogde dat haar schriftelijke reactie op het voornemen van de minister om de grondslag van de boete te wijzigen, gelijkgesteld moest worden aan een nadere hoorzitting. De minister betwistte dit en stelde dat artikel 7:9 van de Awb niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke reactie van eiseres niet als een hoorzitting kon worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van tweerichtingsverkeer.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat zij nog een procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit op bezwaar van 29 april 2022. De minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De proceskosten worden vastgesteld op twee punten, met een waarde van € 837,- per punt, en het griffierecht bedraagt € 365,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 26 oktober 2021, een boetebeschikking op grond van de Meststoffenwet. Met het bestreden besluit van 29 april 2022 heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het primair besluit herroepen en de opgelegde boete verlaagd. Op 4 mei 2022 heeft eiseres beroep ingesteld. Op 8 december 2022 heeft de minister een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarmee de minister het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard en alsnog geen boete heeft opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 met instemming van partijen met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. In het primaire besluit van 26 oktober 2021 heeft de minister aan eiseres een boete opgelegd wegens het – kort gezegd – niet digitaal opgeven van de siloregistratienummers. Over het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit is op 11 januari 2022 een hoorzitting gehouden. Eiseres heeft daarna op verzoek van de minister de zogenaamde VDM’s (vervoersbewijzen dierlijke mest) ingezonden die betrekking hebben op de transporten waarop de opgelegde boete zag. Op 1 april 2022 heeft de minister aan eiseres medegedeeld dat hij voornemens was de grondslag van de boete te wijzigen en heeft hij eiseres in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Eiseres heeft haar reactie op 10 april 2022 schriftelijk gegeven. Met het besluit op bezwaar van 29 april 2022 heeft de minister zijn primaire besluit herroepen en met een nieuwe grondslag (kort gezegd: niet op de VDM’s (laten) registeren van de siloregistratienummers) een veel lagere boete opgelegd. Voor de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten heeft de minister al een bedrag van
€ 1.086,70 toegekend en uitgekeerd. Tegen het besluit van 29 april 2022 heeft eiseres beroep ingesteld en met het nieuwe besluit van 8 december 2022 heeft de minister daarna die boete ingetrokken en zich bereid verklaard de voor het beroep door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De omvang van het geschil

3. Partijen twisten nog slechts over de vraag of de minister in het besluit op bezwaar van 29 april 2022 of dat van 8 december 2022 ook een proceskostenvergoeding van een half punt had moeten toekennen voor de schriftelijke reactie van de gemachtigde van eiseres van 10 april 2022 op het voornemen om de grondslag van de boete te wijzigen.

Standpunten van partijen

4. Eiseres stelt dat haar schriftelijke reactie van 10 april 2022 kwalificeert als of anders moet worden gelijkgesteld aan een nadere hoorzitting als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb en onderdeel A5, onder 3 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Eiseres voert daarvoor meerdere argumenten aan.
5. De minister stelt dat de schriftelijke reactie niet kwalificeert als en ook niet kan worden gelijkgesteld aan een nadere hoorzitting en stelt daarnaast nog dat artikel 7:9 van de Awb niet van toepassing was ten aanzien van zijn voornemen om de grondslag van de boete in bezwaar te wijzigen, zodat hij eiseres ook niet in de gelegenheid hoefde te stellen te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiseres niet slaagt. De minister heeft de schriftelijke reactie van eiseres op goede gronden niet als nadere hoorzitting in de zin van artikel 7:9 van de Awb gekwalificeerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Anders dan de minister heeft betoogd, acht de rechtbank artikel 7:9 van de Awb wel van toepassing bij een wijziging van het feitelijk gemaakte verwijt aan eiseres op grond van de door eiseres op verzoek van de minister toegezonden VDM’s. Op zichzelf terecht heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerd dat de minister eiseres in beginsel in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. Dat heeft de minister niet gedaan: hij heeft volstaan met het vragen of eiseres wilde reageren op het voornemen. Eiseres of haar gemachtigde heeft niet gevraagd om nader te worden gehoord.
Nu voor de rechtbank vaststaat dat eiseres niet nader is gehoord, overweegt de rechtbank dat een schriftelijke reactie in beginsel niet kwalificeert als (nadere) hoorzitting. Voor een hoorzitting moet sprake zijn van tweerichtingsverkeer. [1] Met andere woorden: er moet een gesprek zijn. Of dat fysiek, telefonisch of met beeldverbinding plaatsvindt, is van ondergeschikt belang. Dat bestuursorganen daarmee soms ook anders omgaan en dat ook de minister in de coronaperiode daarmee anders zou zijn omgegaan, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd, maakt dat niet anders. Bij het geven van een schriftelijke reactie is geen sprake is van tweerichtingsverkeer. Dat, zoals de gemachtigde van eiseres nog heeft betoogd, hij bij een te houden hoorzitting waarschijnlijk precies hetzelfde naar voren zou hebben gebracht als hij nu schriftelijk heeft gedaan, maakt dat niet anders. Ook de overige argumenten die de gemachtigde van eiseres naar voren heeft gebracht, veranderen het oordeel van de rechtbank niet.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat eiseres vanwege het geschil over de proceskostenvergoeding in bezwaar nog een (proces)belang heeft bij de beoordeling van het besluit op bezwaar van 29 april 2022 en de minister dat besluit voor wat betreft de boete heeft ingetrokken, is het beroep tegen dat besluit – voor wat betreft de opgelegde boete – gegrond. Dat leidt ertoe dat de minister zal worden veroordeeld de proceskosten voor eiseres in beroep te vergoeden als hierna te bepalen. Anders dan de gemachtigde van de minister ter zitting heeft betoogd, beperkt de rechtbank die vergoeding niet tot alleen een vergoeding van één punt voor het indienen van het beroepschrift, maar kent zij ook één punt toe voor de zitting. Omdat de beroepsgrond van eiseres over het niet toekennen van een half punt forfaitaire kostenvergoeding voor de schriftelijke reactie van eiseres op het voornemen om de grondslag van de boete te wijzigen, niet slaagt en omdat de minister al in zijn besluit van 29 april 2022 een correcte vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft toegekend en daarna heeft uitgekeerd, is er geen aanleiding die proceskosten in het dictum van deze uitspraak op te nemen.
Op grond van artikel 8:41, zevende lid van de Awb is de minister ook zonder een oordeel van de rechtbank verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Voor de duidelijkheid neemt de rechtbank dat en het bedrag van het griffierecht in het dictum op. De proceskosten voor beroep worden, zoals hiervoor al overwogen, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op twee punten (één voor het beroep en één voor de zitting) met een waarde van € 837,- per punt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is op 12 september 2023 gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie MvT, Parl. Gesch. Awb I, p. 34, waarin over het horen (uit artikel 7:2 van de Awb) gesproken wordt van “gedachtewisseling”.