ECLI:NL:RBZWB:2023:6541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor taxivoorziening woon-werkverkeer op basis van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een taxivoorziening voor woon-werkverkeer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De aanvraag was door het UWV afgewezen op 25 juli 2022, en het UWV handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 5 september 2022. Eiser, die als taxichauffeur werkte, had zich in september 2021 ziek gemeld en verzocht om een taxivoorziening vanwege zijn visusproblemen, die hem belemmerden om in het donker te rijden. De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te bieden een minnelijke oplossing te zoeken voor het vervoersprobleem van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser geen recht heeft op de taxivoorziening. Hoewel het UWV stelt dat openbaar vervoer een algemeen gebruikelijke voorziening is, heeft het niet adequaat gekeken naar de specifieke situatie van eiser. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, maar dat de rechtsgevolgen in stand blijven, wat betekent dat eiser geen taxivoorziening krijgt. Het UWV moet het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4639 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

( [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een taxivoorziening woon-werkverkeer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 25 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 september 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om partijen de gelegenheid te bieden een minnelijke oplossing voor het vervoersprobleem van eiser te onderzoeken.
1.5.
Bij brief van 6 april 2023 heeft het UWV gereageerd. Daarbij is een rapportage van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige 1] ingediend. Bij brief van 19 mei 2023 heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd.
1.6.
Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser werkte als taxichauffeur bij [bedrijf 1] in [plaats 2] in een fulltime dienstverband. Voor dat werk heeft hij zich in september 2021 ziek gemeld.
2.1.
Op 1 juni 2022 heeft eiser bij het UWV een aanvraag voor een vervoersvoorziening ingediend. De aanvraag ziet op een vergoeding van taxivervoer voor woon-werkverkeer, in verband met het niet in het donker kunnen autorijden. Vanwege de daglichturen geldt dit verzoek voor de winterperiode. Eiser werkte toen in het kader van zijn re-integratie:
- 4 dagen per week in aangepast werk bij de eigen werkgever (met werktijden van 6.00 uur tot 14.00 uur en 14.00 uur tot 22.00 uur); en
- 1 dag per week als orderpicker via [uitzendbureau] bij [bedrijf 2] in [plaats 3] (met werktijden van 6.00 uur tot 14.00 uur en 14.00 uur tot 22.00 uur).
2.2.
In het rapport van [verzekeringsarts 1] van 20 juli 2022 stelt deze verzekeringsarts dat uit de informatie van de oogarts blijkt dat er bij eiser sprake is van gezichtsverlies en gedeeltelijke gezichtsvelduitval als gevolg van ernstig glaucoom.
Eiser heeft hierdoor een visus rechts van 70% en links van 20%.
Uit overleg met de arbeidsdeskundige blijkt dat eiser in februari/maart 2022 nog een rijvaardigheidstest heeft gehad bij het CBR vanwege zijn visusproblematiek. Bij deze test is bepaald dat eiser ondanks zijn medische problematiek in ieder geval tot medio 2024 zijn rijbewijs zal mogen behouden. Op basis van deze informatie komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat eisers visusproblematiek op dit moment geen aanleiding is om te zeggen dat hij op medische gronden niet in staat is om deel te nemen aan het verkeer. Aangezien eiser mag deelnemen aan het verkeer met de auto (volgens het CBR) wordt eiser door de verzekeringsarts ook in staat geacht om deel te nemen aan het verkeer op de fiets. Eiser wordt ook in staat geacht om gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer.
2.3.
In het rapport van [arbeidsdeskundige 2] van 20 juli 2022 concludeert ook de arbeidsdeskundige dat eiser in staat wordt geacht om gebruik te maken van algemeen gebruikelijke middelen om zich te verplaatsen om op de werklocatie te komen en voldoet hij daarmee niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een taxivergoeding.
2.4.
Bij besluit van 25 juli 2022 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag voor een taxivoorziening woon-werkverkeer afgewezen. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening ontbreekt. Op grond van de verkregen informatie kan gesteld worden dat bij eiser sprake is van structurele functionele beperkingen. Er kan echter niet gesteld worden dat eiser vanwege deze structurele functionele beperkingen niet in staat is om zich met algemeen gebruikelijke voorzieningen te verplaatsen van het woonadres naar de werklocatie.
2.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij deze voorziening alleen heeft aangevraagd voor de ochtend, want de rest van de tijden kan hij gebruik maken van het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer rijdt echter pas vanaf 6.00 uur. In verband met zijn oogproblemen rijdt eiser niet met de auto of de fiets in het donker.
2.6.
In het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] van 9 augustus 2022 stelt deze verzekeringsarts het volgende. Eiser kan gevolgd worden dat hij, als gevolg van de visusproblematiek (dus om medische reden), moeite heeft met zien in het donker en dat hij zich hierdoor niet meer in staat acht om deel te nemen aan het verkeer met de fiets of auto in schemer of donker. Het sluit aan bij de visusproblematiek van eiser en het advies van de oogarts om werkzaamheden in het donker, ’s avonds en ‘s nachts te vermijden, werkzaamheden met licht-donker wisselingen te vermijden en werkzaamheden met groot diepte zien te vermijden. Het voorgaande, dat het werken in omstandigheden met weinig/slecht licht beperkt is, sluit aan bij een beperking voor deelname aan het verkeer met de fiets of auto in schemer of donker. Als de dagen korter worden, zal het probleem met zien in schemer of donker toenemen. De verzekeringsarts concludeert dat het aannemelijk is dat eiser om medische reden in schemer of donker beperkt is voor autorijden of fietsen. Voor het gebruik van het openbaar vervoer is eiser echter niet beperkt, zo stelt hij.
2.7.
In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige 1] van 1 september 2022 stelt hij dat de gronden in bezwaar door [verzekeringsarts 2] zijn beoordeeld. Deze zijn echter geen aanleiding gebleken om anders te beslissen voor wat betreft de medische noodzaak van een vervoervoorziening. Eiser is in staat om te reizen met het openbaar vervoer. Dat hij daarmee niet om 6.00 uur op het werk kan komen, komt niet door de conclusie van de verzekeringsarts, maar door de vertrektijden van het openbaar vervoer. Volgens de [arbeidsdeskundige 1] is de aanvraag vergoeding vervoersvoorziening daarom terecht afgewezen.
2.8.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Wat moet de rechtbank beoordelen?
3. De rechtbank beoordeelt de weigering van het UWV om aan eiser een taxivoorziening woon-werkverkeer toe te kennen.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstverband verricht of die arbeid in dienstverband gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel, of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
4.1.
Op grond van het tweede lid worden onder deze voorzieningen onder meer verstaan: a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek kan bereiken.
4.2.
Een aanvraag voor een voorziening wordt door het UWV beoordeeld aan de hand van het Reïntegratiebesluit en het Protocol Voorzieningen UWV 2021.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reïntegratiebesluit wordt een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA niet verleend, indien het de kosten van een voorziening betreft die algemeen gebruikelijk is.
4.4.
In het Protocol Voorzieningen UWV 2021 staat:

“2.4 Algemeen gebruikelijk

Een voorziening is een middel of dienst die beoogt de structureel functionele beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek van de klant weg te nemen of te verkleinen. Als voorwaarde geldt, dat dit middel of de dienst, specifiek is ontwikkeld voor het gebruik door personen met een ziekte of gebrek. Tevens dient dit middel of dienst niet tot de arbotaak van de werkgever te worden gerekend. UWV merkt deze middelen aan als algemeen gebruikelijk. Wel kan UWV eventuele aanpassingen op deze middelen als voorziening toekennen. Deze aanpassingen beogen dan het gebruik hiervan toegankelijk te maken voor personen met ziekte of gebrek. Of een middel of dienst als algemeen gebruikelijk is aan te merken, weegt UWV de aard van de structurele beperking mee en de context waarbinnen het middel wordt ingezet.”
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat hij weliswaar medisch gezien in staat is om van het openbaar vervoer gebruik te maken, maar dat sprake is van een vervoersbehoefte op tijden dat er geen openbaar vervoer beschikbaar is. Eiser is dan ook niet in staat om in de ochtend met het openbaar vervoer zijn werk tijdig te bereiken. Hierdoor wordt eiser niet in staat gesteld tot maatschappelijke participatie. Hieruit blijkt dan ook dat er weldegelijk sprake is van een noodzaak tot het inzetten van een voorziening in de vorm van een taxivoorziening.
Eiser heeft zijn werkgevers gevraagd naar de mogelijkheden om zijn werktijden aan te passen, maar dat kon niet.
6.1.
Tijdens deze beroepsprocedure is eiser gaan werken bij een nieuwe werkgever, te weten [bedrijf 3] in [plaats 4] . Hij werkt daar 32 uur per week in het kader van zijn re-integratie en 6 uur per week op contractbasis. Ook bij deze werklocatie is er sprake van een vervoersbehoefte op tijden dat er geen openbaar vervoer beschikbaar is, maar dan in de avond. Eiser heeft geprobeerd om dichter bij huis een baan te vinden, maar helaas zonder resultaat. Eisers aanvraag blijft staan voor zijn huidige werkplek, mede omdat hij nog steeds in dienst is bij [bedrijf 1] .
Standpunt UWV
6. In het primaire besluit, het bestreden besluit, de verweerschriften en ter zitting heeft het UWV steeds het standpunt ingenomen dat er geen medische noodzaak is voor een taxikostenvergoeding als vervoersvoorziening. Het UWV stelt dat openbaar vervoer een algemeen gebruikelijke vervoersmogelijkheid is. In deze situatie is de vraag of de functionele beperkingen van eiser het gebruik van openbaar vervoer in de weg staan, niet of het op het tijdstip van vertrek al dan niet beschikbaar is. Eiser erkent dat hij medisch gezien in staat is om van het openbaar vervoer gebruik te maken, zo stelt het UWV.
6.1.
Zoals hiervoor vermeld heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst, om partijen de gelegenheid te bieden een minnelijke oplossing voor het vervoersprobleem van eiser te onderzoeken.
Na de schorsing heeft het UWV een nadere rapportage ingediend van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige 1] van 5 april 2023. De arbeidsdeskundige geeft in deze rapportage het volgende aan:
“Het verzoek van de rechtbank om te onderzoeken of een minnelijke oplossing kan worden
gevonden voor het vervoersprobleem van de heer [eiser] is opmerkelijk. De rechtbank
verwacht dat het UWV zich mengt in het re-integratieproces wat valt onder de werking van
de Wet verbetering Poortwachter. De verantwoordelijkheid ligt nadrukkelijk bij de werkgever en de werknemer. Het is dus wel degelijk de verantwoordelijkheid van de werkgever in dit stadium van het lopende re-integratieproces. De werkgever kan zich hierbij laten adviseren door externe partijen (arbodienst, re-integratiebedrijven/arbeidsdeskundigen). Het is niet aan het UWV zich in dit stadium te mengen in het re integratieproces. Het UWV zal immers mogelijk in een later stadium de re-integratie inspanningen van de werkgever dienen te toetsen.”
Oordeel rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de besluitvorming van het UWV onvoldoende gemotiveerd. In het primaire besluit en het bestreden besluit wordt gesteld dat openbaar vervoer een algemeen gebruikelijke voorziening is. Dat is in zijn algemeenheid waar, maar het UWV heeft dit niet toegepast op de situatie van eiser en wat dat dan voor hem betekent. Daar komt bij dat het UWV in het tweede verweerschrift ineens te berde brengt dat de afwezigheid van toereikend openbaar vervoer maakt dat de arbeid, die in het kader van het re-integratietraject is aangeboden, feitelijk niet passend is. Na de schorsing van het onderzoek in beroep komt vervolgens het standpunt naar voren dat het UWV geen voorziening verstrekt aan eiser, omdat hij aan het re-integreren is en daarmee valt onder de Wet verbetering poortwachter.
Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt vanwege strijd met het motiveringsbeginsel.
7.1.
De rechtbank zal hierna, in het kader van de finale geschilbeslechting, bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit stand houden. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of de voorziening terecht is afgewezen.
7.2.
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de Wet verbetering poortwachter is een aantal wetsartikelen ingevoerd, waarin de civielrechtelijke verantwoordelijkheid voor re-integratie nadrukkelijk bij werkgever en werknemer is gelegd. De kern van de Wet verbetering poortwachter zit in artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat de re-integratieplicht van de werkgever vastlegt. De werkgever moet heel wat doen om aan die inspanningsplicht te voldoen. In het algemeen moet de werkgever zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen treffen en voorschriften geven (of door zijn arbodienst laten geven) als redelijkerwijs nodig, opdat de arbeidsongeschikte werknemer de eigen of andere passende arbeid kan gaan verrichten.
Verder is de werkgever op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om de inrichting van de arbeidsplaats, de werkmethoden, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en de arbeidsinhoud aan te passen aan zijn zieke werknemer. De titel van dit artikel luidt ‘Aanpassing arbeidsplaats werknemer met structurele functionele beperking’. Deze plicht is bedoeld ter uitoefening van de verplichting uit artikel 7:658a van het BW. Ten slotte verplicht artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte om naar behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich, gelet op de Wet verbetering poortwachter en de daaruit voortvloeiende toedeling van re-integratieverplichtingen, terecht op het standpunt stelt dat het niet aan het UWV is om zich te mengen in het lopende re-integratieproces. Dit volgt uit de ratio van de Wet verbetering poortwachter. Ook uit artikel 2.4 van het Protocol Voorzieningen UWV 2021 volgt dat een door het UWV toe te kennen voorziening een middel of dienst is, die niet tot de Arbo-taak van de werkgever moet worden gerekend.
Ter zitting bleek dat eiser sinds februari 2023 inmiddels ook een (klein) dienstverband heeft met een werkgever die mogelijk geen re-integratieverplichtingen heeft op grond van de Wet verbetering poortwachter. Dit kan echter geen rol spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat dat ziet op de aanvraag van 1 juni 2022.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft het UWV de door eiser aangevraagde voorziening terecht geweigerd, zij het op onjuiste gronden. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Dit betekent dat eiser geen vervoersvoorziening krijgt.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en was aanwezig op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 september 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 8 september 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.