4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [slachtoffer01] en [slachtoffer02] zijn er in de zomer van 2018 mee akkoord gegaan dat boven hun garage aan de [adres02] te [plaats03] een hennepdrogerij is opgestart. Verdachte was bij deze hennepdrogerij betrokken doordat hij onder meer henneptoppen bracht, meewerkte aan het droogproces en de gedroogde hennep ophaalde. Op 22 november 2018 constateerde [slachtoffer01] dat het slot van het drooghok eruit lag en wist meteen dat het mis was. [slachtoffer01] heeft direct verdachte hierover geïnformeerd. Verdachte is vervolgens naar het adres in [plaats03] gegaan en heeft geconstateerd dat er hennep weg was. Hij is boos geworden op [slachtoffer01] en hem geslagen en getrapt. Daarna vertrok verdachte maar keerde later op de avond weer terug nadat hij, naar zijn zeggen, van zijn opdrachtgever te horen had gekregen dat hij samen met twee anderen verhaal moest gaan halen bij [slachtoffer01] . Hierbij namen zij een tas met daarin onder andere duct tape mee. Bij aankomst aan de [adres02] is er gesproken over de diefstal en camerabeelden. Plotseling sloeg de sfeer om; verdachte en de twee anderen trokken handschoenen aan. Verdachte gaf richting [slachtoffer01] aan dat hij hem verdenkt van de diefstal van de hennep. Daarop begonnen de twee onbekend gebleven mannen te slaan, onder meer met een vuist in zijn gezicht. Eén van hen haalde uit de meegebrachte tas duct tape en iets van ijzer. [slachtoffer01] werd meegenomen naar het washok, [slachtoffer02] bleef achter bij verdachte. [slachtoffer01] werd in het washok onder druk gezet om de diefstal te bekennen. Hij werd hierbij vastgebonden. Ondertussen werd hij geslagen en geschopt. Hij werd met een schroevendraaier in zijn been gestoken, met een stanleymes in zijn handen en benen gesneden en er werd zout in zijn wonden gestrooid. Ook werd er een strijkijzer tegen zijn been gezet, een boor op zijn knieën en benen gezet en werd er een brandende peuk op zijn arm en benen gedrukt.
[slachtoffer02] werd ondertussen door verdachte onder druk gezet om te bekennen. Een van de onbekende mannen sloeg haar met zijn vuist tegen haar hoofd. Ze werd meegenomen om bij [slachtoffer01] te gaan kijken waarna zij een mand over haar hoofd kreeg. Ze werd geslagen op haar hoofd, de mand werd weggehaald en ze sloegen in haar gezicht tot verdachte tegen de mannen zei dat het genoeg geweest was.
Daarna werden er opeens schoten afgevuurd. Volgens [slachtoffer01] waren deze niet op hem gericht. Na deze schoten liepen de onbekende mannen weer richting [slachtoffer02] waarop ze zeiden dat [slachtoffer01] met deze kogels was geraakt. Op enig moment verlieten verdachte en de twee onbekenden de woning.
Feit 1: poging doodslag
De vraag die op de eerste plaats moet worden beantwoord, is of voornoemde gedragingen van verdachte als een poging doodslag in vereniging kunnen worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] , al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet op de dood. Verdachte heeft dit niet verklaard en het volgt ook niet uit de bewijsmiddelen. Voor voorwaardelijke opzet geldt dat verdachte met zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard op de dood van [slachtoffer01] . Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer01] heeft verklaard dat er niet gericht werd geschoten. Onder de gegeven omstandigheden is het aannemelijker dat er geschoten is om [slachtoffer01] extra angst in te boezemen en niet om hem te raken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Nu het schietincident naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als een poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2: zware mishandeling in vereniging en met voorbedachten raad
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel in vereniging heeft toegebracht.
Het letsel van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, hetgeen ook niet is betwist.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is voorts vereist dat de verdachte niet alleen opzet had op de samenwerking met een medepleger, maar ook opzet op het delict.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de uiterlijke verschijningsvorm van een – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in nauwe en bewuste samenwerking uitgevoerde zware mishandeling. Verdachte is in de eerste plaats al in de middag naar [slachtoffer01] gegaan en heeft een paar klappen uitgedeeld. Vervolgens heeft hij overleg gevoerd met zijn opdrachtgever en is hij naar aanleiding hiervan later in de avond samen met twee anderen teruggegaan om verhaal te halen. Zij hebben hierbij een tas meegenomen met onder andere duct tape en vermoedelijk het vuurwapen. Op het moment dat verdachte ervan overtuigd is dat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] schuldig zijn, trekken alle drie de verdachten handschoenen aan en wordt er zonder nader overleg overgegaan tot de mishandeling van [slachtoffer01] . Uit deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het voor alle verdachten duidelijk was wat er moest gebeuren die avond: als [slachtoffer01] en [slachtoffer02] niet zouden bekennen, zou geweld worden gebruikt. Hierdoor zou de schuld in ieder geval niet bij verdachte komen te liggen. Er was sprake van een vooropgezet plan waarbij de verdachten vol opzet hadden op de mishandeling van [slachtoffer01] . Tijdens het geweld heeft verdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd. Verdachte heeft de situatie laten voortduren en heeft nagelaten in te grijpen. Verdachte gaf tot slot ook richting de onbekend gebleven verdachten aan wanneer het genoeg was. Hij bepaalde wanneer de mishandelingen eindigden. Hieruit blijkt dat verdachte geen ondergeschikte maar juist een leidende rol heeft gehad bij de mishandelingen.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van een voorgenomen plan, waarbij de rol van verdachte niet ondergeschikt is geweest aan die van de anderen, zodat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu er sprake was van een vooropgezet plan, neemt de rechtbank op grond hiervan aan dat verdachte in de tijd tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hij is echter niet teruggekomen op dit besluit en tot uitvoering overgegaan. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de twee onbekend gebleven verdachten met voorbedachten rade aangever heeft mishandeld. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten raad wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: mishandeling [slachtoffer02] in vereniging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging mishandelen van [slachtoffer02] .