ECLI:NL:RBZWB:2023:6519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
02-109398-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade en mishandeling in vereniging

Op 15 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 september 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij een gewelddadige actie op 23 november 2018, waarbij hij samen met anderen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de zware mishandeling van [slachtoffer01], maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van een voorgenomen plan, waarbij de verdachte een leidende rol had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 45 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-109398-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1975 te [plaats01] ( [land01] ),
wonende te [postcode01] [plaats02] , [adres01] ,
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 november 2018 in [plaats03] samen met anderen betrokken is geweest bij
een poging tot het doden van [slachtoffer01] , ten laste gelegd in twee juridische varianten;
de zware mishandeling van [slachtoffer01] , ten laste gelegd in twee juridische varianten;
de mishandeling van [slachtoffer02] , ten laste gelegd in twee juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde, inclusief de voorbedachte raad, en het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij baseert zich voor die feiten op de verklaringen van aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , de letselverklaring betreffende [slachtoffer01] , de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en de resultaten van het forensisch onderzoek in de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat verdachte de hennep in opdracht van iemand anders droogde op het adres van aangevers. Toen een deel van een partij hennep gestolen bleek te zijn heeft verdachte tegen zijn opdrachtgever gezegd dat aangever dat gedaan moest hebben. Daarna moest verdachte daar samen met [betrokkene01] en twee mannen naartoe om alle partijen bij elkaar te brengen. Hij kon dat niet weigeren, omdat anders bij zijn opdrachtgevers het idee kon ontstaan dat verdachte er zelf bij betrokken was. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende af te leiden dat verdachte wist of had moeten weten dat er geweld gepleegd zou worden, of dat er vooraf afspraken waren gemaakt over het toepassen van geweld. Toen er geweld werd toegepast kon hij niet ingrijpen, omdat hij ook daarmee de verdenking op zich zou kunnen laden.
Verdachte heeft geen geweldshandelingen gepleegd en hij leverde daaraan geen significante bijdrage. De twee mannen die de geweldshandelingen uitvoerden bepaalden dat verdachte bij aangeefster moest blijven. Uit het enkele feit dat de twee mannen naar hem luisterden toen verdachte zei dat ze moesten stoppen met geweldshandelingen tegen [slachtoffer02] kan niet worden afgeleid dat verdachte een leidende rol had.
Niet valt vast te stellen dat verdachte tijdens of voorafgaand aan de geweldshandelingen behulpzaam is geweest.
Nu er voor het medeplegen en de medeplichtigheid onvoldoende wettig bewijs is, en verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd, is vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [slachtoffer01] en [slachtoffer02] zijn er in de zomer van 2018 mee akkoord gegaan dat boven hun garage aan de [adres02] te [plaats03] een hennepdrogerij is opgestart. Verdachte was bij deze hennepdrogerij betrokken doordat hij onder meer henneptoppen bracht, meewerkte aan het droogproces en de gedroogde hennep ophaalde. Op 22 november 2018 constateerde [slachtoffer01] dat het slot van het drooghok eruit lag en wist meteen dat het mis was. [slachtoffer01] heeft direct verdachte hierover geïnformeerd. Verdachte is vervolgens naar het adres in [plaats03] gegaan en heeft geconstateerd dat er hennep weg was. Hij is boos geworden op [slachtoffer01] en hem geslagen en getrapt. Daarna vertrok verdachte maar keerde later op de avond weer terug nadat hij, naar zijn zeggen, van zijn opdrachtgever te horen had gekregen dat hij samen met twee anderen verhaal moest gaan halen bij [slachtoffer01] . Hierbij namen zij een tas met daarin onder andere duct tape mee. Bij aankomst aan de [adres02] is er gesproken over de diefstal en camerabeelden. Plotseling sloeg de sfeer om; verdachte en de twee anderen trokken handschoenen aan. Verdachte gaf richting [slachtoffer01] aan dat hij hem verdenkt van de diefstal van de hennep. Daarop begonnen de twee onbekend gebleven mannen te slaan, onder meer met een vuist in zijn gezicht. Eén van hen haalde uit de meegebrachte tas duct tape en iets van ijzer. [slachtoffer01] werd meegenomen naar het washok, [slachtoffer02] bleef achter bij verdachte. [slachtoffer01] werd in het washok onder druk gezet om de diefstal te bekennen. Hij werd hierbij vastgebonden. Ondertussen werd hij geslagen en geschopt. Hij werd met een schroevendraaier in zijn been gestoken, met een stanleymes in zijn handen en benen gesneden en er werd zout in zijn wonden gestrooid. Ook werd er een strijkijzer tegen zijn been gezet, een boor op zijn knieën en benen gezet en werd er een brandende peuk op zijn arm en benen gedrukt.
[slachtoffer02] werd ondertussen door verdachte onder druk gezet om te bekennen. Een van de onbekende mannen sloeg haar met zijn vuist tegen haar hoofd. Ze werd meegenomen om bij [slachtoffer01] te gaan kijken waarna zij een mand over haar hoofd kreeg. Ze werd geslagen op haar hoofd, de mand werd weggehaald en ze sloegen in haar gezicht tot verdachte tegen de mannen zei dat het genoeg geweest was.
Daarna werden er opeens schoten afgevuurd. Volgens [slachtoffer01] waren deze niet op hem gericht. Na deze schoten liepen de onbekende mannen weer richting [slachtoffer02] waarop ze zeiden dat [slachtoffer01] met deze kogels was geraakt. Op enig moment verlieten verdachte en de twee onbekenden de woning.
Feit 1: poging doodslag
De vraag die op de eerste plaats moet worden beantwoord, is of voornoemde gedragingen van verdachte als een poging doodslag in vereniging kunnen worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] , al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet op de dood. Verdachte heeft dit niet verklaard en het volgt ook niet uit de bewijsmiddelen. Voor voorwaardelijke opzet geldt dat verdachte met zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard op de dood van [slachtoffer01] . Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer01] heeft verklaard dat er niet gericht werd geschoten. Onder de gegeven omstandigheden is het aannemelijker dat er geschoten is om [slachtoffer01] extra angst in te boezemen en niet om hem te raken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Nu het schietincident naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als een poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2: zware mishandeling in vereniging en met voorbedachten raad
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel in vereniging heeft toegebracht.
Het letsel van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, hetgeen ook niet is betwist.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is voorts vereist dat de verdachte niet alleen opzet had op de samenwerking met een medepleger, maar ook opzet op het delict.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de uiterlijke verschijningsvorm van een – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in nauwe en bewuste samenwerking uitgevoerde zware mishandeling. Verdachte is in de eerste plaats al in de middag naar [slachtoffer01] gegaan en heeft een paar klappen uitgedeeld. Vervolgens heeft hij overleg gevoerd met zijn opdrachtgever en is hij naar aanleiding hiervan later in de avond samen met twee anderen teruggegaan om verhaal te halen. Zij hebben hierbij een tas meegenomen met onder andere duct tape en vermoedelijk het vuurwapen. Op het moment dat verdachte ervan overtuigd is dat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] schuldig zijn, trekken alle drie de verdachten handschoenen aan en wordt er zonder nader overleg overgegaan tot de mishandeling van [slachtoffer01] . Uit deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het voor alle verdachten duidelijk was wat er moest gebeuren die avond: als [slachtoffer01] en [slachtoffer02] niet zouden bekennen, zou geweld worden gebruikt. Hierdoor zou de schuld in ieder geval niet bij verdachte komen te liggen. Er was sprake van een vooropgezet plan waarbij de verdachten vol opzet hadden op de mishandeling van [slachtoffer01] . Tijdens het geweld heeft verdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd. Verdachte heeft de situatie laten voortduren en heeft nagelaten in te grijpen. Verdachte gaf tot slot ook richting de onbekend gebleven verdachten aan wanneer het genoeg was. Hij bepaalde wanneer de mishandelingen eindigden. Hieruit blijkt dat verdachte geen ondergeschikte maar juist een leidende rol heeft gehad bij de mishandelingen.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van een voorgenomen plan, waarbij de rol van verdachte niet ondergeschikt is geweest aan die van de anderen, zodat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu er sprake was van een vooropgezet plan, neemt de rechtbank op grond hiervan aan dat verdachte in de tijd tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hij is echter niet teruggekomen op dit besluit en tot uitvoering overgegaan. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de twee onbekend gebleven verdachten met voorbedachten rade aangever heeft mishandeld. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten raad wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: mishandeling [slachtoffer02] in vereniging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging mishandelen van [slachtoffer02] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2 primair
in de periode van 22 november 2018 tot en met 23 november 2018
te [plaats03] , tezamen en in vereniging met
anderen, om aan [slachtoffer01] opzettelijk en met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te weten:
meerdere ontbrekende tanden en
(tweedegraads) brand- en snijwonden en
gaten in de knieschijf en de benen heeft toegebracht, door
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg:
- meermalen die [slachtoffer01]
tegen het hoofd en het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te
schoppen/trappen en
- meermalen die [slachtoffer01] met een (stanley)mes in de hand en/of in de benen te snijden en
- meermalen een heet strijkijzer, op het
been van die [slachtoffer01] te zetten en
- meermalen een brandende peuk op de arm en/of het been van die
uit te drukken en
- die [slachtoffer01] meermalen, met een boormachine en een
schroevendraaier, in de knie te boren en/of de
benen te steken en
- zout in de bij die [slachtoffer01] ontstane wonden te
strooien.
3 primair
hij op 22 november 2018 te [plaats03] , tezamen
en in vereniging met anderen, [slachtoffer02]
heeft mishandeld door die [slachtoffer02] ,
meermalen, in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen
en/of te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de ernst van de feiten – met name het martelen van [slachtoffer01] – en de lichamelijke en psychische gevolgen die aangevers daarvan twee jaar later nog steeds ondervonden, op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de officier van justitie van mening dat een gevangenisstraf van 50 maanden passend is, maar rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn vordert de officier een gevangenisstraf van 45 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met artikel 63 Sr en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging en met voorbedachte raad toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] . Hij heeft samen met zijn mededaders [slachtoffer01] vastgebonden, geslagen, bedreigd, gesneden, gebrandmerkt met een strijkijzer en zout in zijn wonden gestrooid. [slachtoffer01] heeft over zijn hele lichaam verwondingen. Wat [slachtoffer01] heeft meegemaakt is een ware marteling geweest. Uit de verklaring van [slachtoffer01] blijkt dat hij heel angstig was en dacht dat hij het niet zou overleven. In de tussentijd werd ook zijn partner [slachtoffer02] mishandeld. Ook zij is gedurende de mishandeling angstig geweest, niet alleen voor zichzelf maar ook doordat haar partner in de kamer naast haar ernstig werd mishandeld. Zij wist niet wat er gaande was en na het horen van de schoten was zij zelfs korte tijd in de veronderstelling dat haar partner niet meer leefde. Duidelijk is dat deze gebeurtenis een enorme impact moet hebben gehad op [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . Dat de hele situatie voor beiden zeer intimiderend en bedreigend was, blijkt ook uit het feit dat zij uit angst niet op zitting zijn verschenen.
Over het motief voor dit buitensporige geweld is ter zitting gebleken dat verdachte wilde dat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] schuld zouden bekennen aan de diefstal van de hennep zodat hij hiervan niet zelf de schuld zou krijgen. Verdachte erkent zijn aanwezigheid tijdens het geweld maar maakt zijn rol kleiner dan deze in werkelijkheid is geweest. Voor de rechtbank staat vast dat hij een leidende rol had tijdens de martelingen. Verdachte had op elk moment die avond kunnen ingrijpen maar heeft dat niet heeft gedaan. Het belang van de schuld van de gestolen hennep van zich af te schuiven woog kennelijk zwaarder dan de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zeer zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor opiumdelicten maar niet eerder voor geweldsdelicten.
De strafmaat
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank is van oordeel dat de feiten die verdachte samen met anderen heeft gepleegd zonder meer een lange gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte dit ernstige feit samen met een ander heeft gepleegd en met voorbedachte raad. Daar komt bij dat de rechtbank moet concluderen dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn bijdrage aan de zware mishandeling. Zijn houding is erop gericht zijn rol zo klein mogelijk te houden. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63, 300 en 303 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair:medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad;
feit 3 primair:medeplegen van eenvoudige mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 45 (vijfenveertig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. D.L.J. Martens en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
15 september 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.