ECLI:NL:RBZWB:2023:649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
02/084959-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met doorrijden na aanrijding en gevaarzetting

Op 3 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 januari 2022 in Tilburg door rood licht reed, waardoor een scooterrijder gewond raakte. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van schuld aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte door rood licht had gereden. De rechtbank oordeelde dat het rijden door rood licht niet automatisch leidt tot aanmerkelijke onvoorzichtigheid en dat er onvoldoende bewijs was voor een langere periode van onoplettendheid.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte gevaar had veroorzaakt door door rood licht te rijden, wat leidde tot een veroordeling op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer, die nog steeds hinder ondervindt van de verwondingen, en de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, zoals de persoonlijke problemen van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van aandacht in het verkeer en de gevolgen van onoplettendheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/084959-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het [woonadres]
raadsman mr. T.M. Ten Velde, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. drs. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: een ongeval heeft veroorzaakt met (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg, dan wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2: is doorgereden na het veroorzaken van een ongeval.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuld heeft aan het ongeval op 9 januari 2022 in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (Hierna: WVW) en baseert zich daarbij op de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [slachtoffer] . Hieruit blijkt dat verdachtes verkeerslicht op rood stond toen hij op en over de kruising reed en dat van aangever op groen. Verdachte heeft [slachtoffer] , die op zijn scooter reed, geraakt.
Verdachte heeft het rode verkeerslicht gemist, en blijkbaar ook niet gezien dat het verkeerslicht op oranje stond en hij heeft verklaard de touringcar, waarin [getuige 1] reed, niet te hebben gezien. De officier van justitie is van mening dat er sprake was van een langere periode dan slechts een tijdelijke onoplettendheid. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. [slachtoffer] ondervindt nog altijd hinder in het dagelijks leven zodat er ook sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachte na het ongeval is doorgereden, blijkt uit de getuigenverklaringen en verdachtes eigen verklaring, zodat feit 2 om die reden eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte door rood licht heeft gereden. De getuigenverklaring van [getuige 1] kan niet ter onderbouwing hiervan dienen omdat deze getuige Duits spreekt en door een niet-beëdigde tolk in het Engels is gehoord. Het Engelse verslag ontbreekt. Er is daarom onvoldoende duidelijk dat zij zich voldoende heeft kunnen uitdrukken en dat goed is begrepen wat zij heeft gezegd. [getuige 2] heeft alleen verklaard dat de scooterrijder door groen licht reed. Het is, wegens het ontbreken van informatie over de verkeerslichten op de betreffende kruising, niet uit te sluiten dat beide lichten groen uitstraalden.
Subsidiair stelt de verdediging dat het enkele rijden door rood licht niet automatisch aanmerkelijk onvoorzichtig handelen oplevert In het onderhavige geval is niet gebleken dat er meer zou zijn waaruit zou blijken dat verdachte onoplettend of onachtzaam heeft gehandeld.
Tot slot stelt de verdediging dat het letsel en de klachten van [slachtoffer] zoals deze in het dossier zitten, niet gezien kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel.
Er dient vrijspraak te volgen voor feit 1.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 9 januari 2022 op de Ringbaan-Zuid te Tilburg een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Bij dit ongeval was verdachte betrokken die als bestuurder van een personenauto over de Ringbaan-Zuid reed, komende uit de richting van de Ringbaan West. Ook was bij dit ongeval betrokken [slachtoffer] , die als bestuurder van een scooter over de Tatraweg reed in de richting van de Winkler Prinsstraat reed. Ter hoogte van de Ringbaan Zuid passeerde verdachte een stoplicht om rechtdoor te gaan. Op hetzelfde moment kwam [slachtoffer] uit de Tatraweg. Verdachte is met de voorzijde van zijn auto tegen de scooter van [slachtoffer] aangebotst. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen.
Artikel 6 WVW
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Rood licht
Verdachte wordt verweten dat hij door rood licht reed. [getuige 1] heeft verdachte door rood licht zien rijden. Uit de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] heeft gewacht bij zijn verkeerslicht en vervolgens, toen het licht voor hem op groen sprong, is opgetrokken.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het verkeerslicht voor verdachte groen is geweest, zoals door de verdediging is bepleit. Deze stellingname van de verdediging is alleen gebaseerd op de – veronderstellende – verklaring van verdachte die heeft verklaard dat hij wel groen licht moet hebben gehad, omdat hij anders wel gestopt zou hebben. Deze stelling wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en wordt weerlegd door de verklaring van [getuige 1] . De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde omstandigheden geen reden om de verklaring van [getuige 1] uit te sluiten voor het bewijs. Er is geen enkele aanwijzingen dat de getuige en de verbalisant de Engelse taal niet of onvoldoende zouden beheersen, en evenmin dat de vertaling van het Engels in het Nederlands ondeugdelijk zou zijn geweest.
Op basis van het dossier kan uitsluitend worden vastgesteld dat verdachte een voor hem geldend rood verkeerslicht heeft genegeerd. Hoe lang het verkeerslicht al op rood stond, of hij ook het oranje/gele verkeerslicht had moeten zien wat vooraf moet zijn gegaan aan het rode verkeerslicht en met welke snelheid verdachte heeft gereden, is niet onderzocht noch gebleken. De rechtbank gaat er in het voordeel van verdachte, vanwege het ontbreken van nadere informatie over deze en andere onderwerpen in het dossier, vanuit dat het rijden door het rode licht is gebeurd in een moment van onoplettendheid. Dat er sprake was van een langere periode en daarmee ook van een
aanmerkelijkeonvoorzichtigheid en/of onoplettendheid kan niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 WVW
Dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt door het rode licht te rijden, staat op basis van de bewijsmiddelen vast. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de WVW, zoals ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
subsidiair
op 9 januari 2022 te Tilburg als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ringbaan - Zuid, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor hem, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd
2
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Tilburg op de Ringbaan - Zuid, op 9 januari 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 80 uur en daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat vrijspraak dient te volgen voor feit 1 en er alleen een straf voor feit 2 kan worden opgelegd. Hierdoor dient een beperkte taakstraf te volgen. Er is naar de mening van de verdediging geen reden voor een ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door door een rood licht te rijden op een kruising. Hij heeft hierbij de heer [slachtoffer] op zijn scooter aangereden. [slachtoffer] had kneuzingen aan zijn hersenen en kneuzingen in zijn gezicht. Hierdoor is het slachtoffer enige tijd gehinderd in zijn dagelijkse bezigheden. Ter zitting is gebleken dat hij nog altijd hoofdpijn heeft en minder prikkels dan voorheen kan verwerken. Hiermee is sprake van een verkeersfout die behoorlijke gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
Daar komt bij dat verdachte na het ongeval is doorgereden. Pas na enkele dagen heeft hij zich gemeld bij de politie. Naar eigen zeggen omdat hij was geschrokken en uit angst voor bedreigingen aan het adres van de (toen nog onbekende) dader op Facebook. Dat verdachte het plaats van het ongeval en ook het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten zonder zich te bekommeren om diens toestand, neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Verdachte heeft hiervoor bij de politie, maar ook ter zitting en tijdens het mediationgesprek met het slachtoffer, wel de hand in eigen boezem gestoken en verklaard dat hij zich hierover schuldig voelt.
Verdachte heeft een (beperkt) strafblad. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, en er is geen sprake van recidive op het gebied van verkeersdelicten. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het ongeval plaatsvond tijdens een moeilijke periode in zijn leven. Hij ondervond stress door de scheiding van zijn ex-partner en het missen van zijn kinderen. Hij heeft verklaard dat hij mogelijk hierover aan het piekeren was ten tijde van het ongeval.
De rechtbank acht het van groot belang dat verkeersdeelnemers met hun volle aandacht bij het verkeer zijn. Om verdachte ervan te doordringen wat de gevolgen zijn van zijn onoplettend gedrag in het verkeer en gezien de ernst van de gevolgen van dit gedrag voor [slachtoffer] , kan niet worden volstaan met een geldboete of slechts een beperkte taakstraf zonder enige ontzegging van de rijbevoegdheid zoals de verdediging meent..
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van tachtig uur en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2023.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.