ECLI:NL:RBZWB:2023:648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
02-800487-18 en 02-665103-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met een wapen en bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met een wapen en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wat er precies is gebeurd bij de woning van het slachtoffer. De verklaringen van het slachtoffer waren wisselend en er was geen steunbewijs voor zijn verklaring. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte daadwerkelijk met een wapen had gedreigd. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor de tenlastelegging en werd de verdachte vrijgesproken van het feit onder parketnummer 02-800487-18.

Ten aanzien van de mishandeling, die plaatsvond op 2 juli 2018, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan eenvoudige mishandeling. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer had geslagen, maar kon niet vaststellen dat dit met een vuist was gebeurd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, die bevestigden dat er een harde klap was gehoord. De verdachte werd daarom veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest.

De benadeelde partij, het slachtoffer van de bedreiging, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-800487-18 en 02-665103-19 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Het eerste feit in de tenlastelegging onder parketnummer 02-800487-18 is met inachtneming van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 02-800487-18:
op 11 augustus 2018 samen met anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd door hem een wapen te tonen en dat wapen op hem te richten;
Parketnummer 02-665103-19:
op 2 juli 2018 [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Bij het feit onder parketnummer 02-800487-18 baseert zij zich op de aangifte waarin aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard over de aanwezigheid van verdachte en [medeverdachte] bij zijn woning aan de [adres 1] en waarbij aangever heeft verklaard dat verdachte bij hem voor de woning stond met drie anderen en dat een van hen een geweer vasthad. In de woning waar verdachte even later werd aangetroffen op de [adres 2] werd achter een droger op zolder een geweer en een vuistvuurwapen gevonden. Verdachte was gewond door een kogel en heeft verklaard dat die verwonding is ontstaan bij de woning van aangever [slachtoffer 1] . Uit onderzoek volgt dat de kogelpunt die uit het lichaam van verdachte was gehaald, uit het vuistvuurwapen komt dat op de [adres 2] achter de droger vandaan kwam. De beschrijving van het wapen door aangever komt overeen met het aangetroffen geweer op de [adres 2] . Gelet hierop kan worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan (om een confrontatie aan te gaan vanwege een conflict met [slachtoffer 1] ). Verdachte heeft een automatisch vuurwapen in zijn handen gehad toen hij en de medeverdachte voor de deur stonden. Dit wapen is zo groot dat verdachte dit niet weggestopt kan hebben. Het moet voor medeverdachte ook zichtbaar zijn geweest. In aantal in overmacht en met zo’n wapen samen voor iemands deur staan kan niet anders dan bedreigend zijn geweest. Met dit geweer is door verdachte met medeverdachte samen de genoemde bedreiging gepleegd.
Bij het feit onder parketnummer 02-665103-19 acht zij de mishandeling, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij aangever een klap in het gezicht heeft gegeven, wettig en overtuigend bewezen. Gelet op het letsel dat is veroorzaakt en de verklaring van [getuige] dat er heel hard werd geslagen moet het wel om een vuistslag zijn gaan en acht zij bewezen dat het niet om een klap ging, maar om een vuistslag die met kracht is gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde bedreiging met een wapen (parketnummer 02-800487-18) nu het bewijs alleen is gestoeld op de verklaring van aangever en er geen steunbewijs is voor die verklaring. Verder is die verklaring van [slachtoffer 1] , gelet op de wisselende verklaringen op cruciale punten, waaronder wisselende verklaringen over het type vuurwapen dat zou zijn gebruikt, onbetrouwbaar. Het vuurwapen dat in de woning op de [adres 2] is aangetroffen, voldoet niet aan de door aangever gegeven beschrijving van het door verdachte en medeverdachte getoonde vuurwapen.
Ten aanzien van de mishandeling (parketnummer 02-665103-19) kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het slaan met de vuist. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte aangever heeft geslagen met de vlakke hand tegen het gezicht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02-800487-18:
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
De broers [verdachte] en [medeverdachte] zijn naar de flatwoning van aangever [slachtoffer 1] aan de [adres 1] gegaan. In het trappenhuis van deze woning heeft daarop een schermutseling plaatsgevonden. Zowel [slachtoffer 1] als verdachte is gewond geraakt, waarbij verdachte een schotverwonding heeft opgelopen. Verdachte en medeverdachte zijn hierna vertrokken.
Wanneer de politieagenten ter plaatse komen op de [adres 1] , treffen zij aangever [slachtoffer 1] aan met diverse verwondingen. Ook wordt op diverse plaatsen in het trappenhuis bloed gevonden. Het letsel bij [slachtoffer 1] lijkt met een mes of een ander scherp voorwerp te zijn veroorzaakt. Er is geen sprake van schotverwondingen. Op het [adres 2] wordt verdachte aangetroffen met de hiervoor genoemde schotverwonding. In de woning aan [adres 2] worden achter een droger op zolder een vuistvuurwapen en een pistoolmitrailleur gevonden. Uit onderzoek blijkt dat de schotverwonding bij verdachte is veroorzaakt door een kogel afkomstig uit het vuistvuurwapen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de deur opendeed van zijn woning aan de [adres 1] en dat verdachte, medeverdachte en twee andere personen voor zijn deur stonden waarbij verdachte een geweer in zijn handen had en daarmee naast zijn hoofd heeft geschoten. Verdachte en medeverdachte hebben aangegeven wel naar de woning van [slachtoffer 1] te zijn gegaan, doch ontkennen dat zij wapens bij zich hadden.
Nu aan verdachte en medeverdachte wordt ten laste gelegd dat zij zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 1] door het tonen en/of richten van een vuurwapen, ligt de vraag voor of dit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank begrijpt uit het dossier, bezien in samenhang met het requisitoir van de officier van justitie, dat in de tenlastelegging kennelijk wordt gedoeld op een bedreiging met het door [slachtoffer 1] in zijn verklaring genoemde grote vuurwapen waarmee medeverdachte bij [slachtoffer 1] zijn voordeur zou hebben geschoten.
De rechtbank stelt vast dat er twee wapens in de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen, te weten een mitrailleurwapen en een vuistvuurwapen. Het vuistvuurwapen moet in de woning aan de [adres 1] zijn geweest omdat verdachte daar gewond is geraakt, door een kogel uit dit wapen. De vraag is of dit ook geldt voor het mitrailleurwapen. De omschrijving van het wapen die wordt gegeven door [slachtoffer 1] , namelijk dat het zou gaan om een groot wapen met kartels aan de loop, vertoont overeenkomsten met het hiervoor genoemde mitrailleur-wapen. Het samen aantreffen van de wapens, in combinatie met de gelijkenis tussen de door [slachtoffer 1] gegeven omschrijving van het wapen en het aangetroffen mitrailleurwapen, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat beide wapens op de [adres 1] aanwezig zijn geweest.
Echter, de rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of, en zo ja onder welke omstandigheden er met het wapen is gericht op aangever dan wel dat het wapen is getoond aan aangever door verdachte en/of de medeverdachte. Aangever heeft wisselend verklaard en zijn verklaring lijkt - net als de verklaring van verdachte en de medeverdachte - niet volledig. Over hoe verdachte in het trappenhuis gewond is geraakt, heeft aangever niet verklaard. Gelet op deze omstandigheid moet met behoedzaamheid naar deze verklaring worden gekeken. Hoewel het bij aangever geconstateerde oorletsel goed zou kunnen passen bij de door aangever omschreven situatie dat het wapen vlak bij zijn hoofd is afgevuurd, is bij gebrek aan medische duiding onvoldoende uit te sluiten dat het gescheurde trommelvlies op een andere wijze is ontstaan. Hetgeen aangever verklaart over de bedreiging met het wapen aan de voordeur wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in onvoldoende mate worden vastgesteld wat er precies is gebeurd bij de woning en of van de ten laste gelegde bedreiging dus sprake is geweest. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde feit en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Gelet op dit oordeel van de rechtbank kunnen de overige verweren onbesproken blijven.
Ten aanzien van parketnummer 02-665103-19:
Gelet op de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen, staat vast dat verdachte aangever hard heeft geslagen. Over de aard van het slaan heeft verdachte verklaard dat dit met de vlakke hand is gebeurd. Aangever heeft ook verklaard dat hij een harde klap kreeg op zijn gezicht, waardoor hij met zijn hoofd tegen de ruit klapte, pijn voelde en uit zijn neus bloedde. Ook [getuige] heeft een harde klap gehoord. Nu aan de hand van deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat door verdachte met een vuist is geslagen zal verdachte hiervan partieel vrijgesproken worden. Wel kan wettig en overtui-gend bewezen worden dat verdachte hard heeft geslagen op het gezicht van aangever.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-665103-19:
op 2 juli 2018 te Etten-Leur [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] eenmaal met kracht op het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft rekening gehouden met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraak van het eerste feit en de enkele bewezenverklaring van de mishandeling is, mede gelet op de grote gevolgen die verdachte heeft ondervonden van het schietincident, een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een eenvoudige mishandeling, waardoor aangever flink letsel aan zijn neus heeft opgelopen. Het feit vond plaats op de openbare weg op een terras bij een café, waar op dat moment meerdere mensen zaten. Naast het letsel en de angst die het feit bij het slachtoffer heeft veroorzaakt, zorgen dit soort feiten voor gevoelens van onveiligheid bij omstanders en in de maatschappij in het algemeen.
Verdachte is blijkens zijn strafblad al eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast is sprake van toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Met name gelet op het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Zij zal de duur van deze straf bepalen op 1 week met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een schadevergoeding van
€ 3.800,00voor het feit onder parketnummer 02-800487-18.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 02-800487-18 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-665103-19:
eenvoudige mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.