Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met een wapen en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wat er precies is gebeurd bij de woning van het slachtoffer. De verklaringen van het slachtoffer waren wisselend en er was geen steunbewijs voor zijn verklaring. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte daadwerkelijk met een wapen had gedreigd. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor de tenlastelegging en werd de verdachte vrijgesproken van het feit onder parketnummer 02-800487-18.
Ten aanzien van de mishandeling, die plaatsvond op 2 juli 2018, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan eenvoudige mishandeling. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer had geslagen, maar kon niet vaststellen dat dit met een vuist was gebeurd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, die bevestigden dat er een harde klap was gehoord. De verdachte werd daarom veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest.
De benadeelde partij, het slachtoffer van de bedreiging, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.