ECLI:NL:RBZWB:2023:6467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
02-185457-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ramkraak en inbraak met geweld bij juwelier en kledingwinkel

Op 14 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ramkraak op een juwelier en een inbraak bij een kledingwinkel. De verdachte, geboren in 1986 en op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad, kreeg een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 augustus 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk plegen van een ramkraak en inbraak, waarbij gebruik werd gemaakt van een moker en een auto.

De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en DNA-analyse, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij beide feiten. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van getuigen niet overtuigend waren en dat het bloedspoor van de verdachte niet als bewijs kon dienen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte deel uitmaakte van de dadergroep en dat de feiten op professionele wijze waren uitgevoerd, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de slachtoffers.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 21 maanden, in plaats van de gevorderde 32 maanden, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade. De vordering van een andere benadeelde partij werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-185457-21
vonnis van de meervoudige kamer van 14 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een ramkraak op een juwelierszaak en een inbraak bij een kledingwinkel heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiftes, de camerabeelden van de inbraken, de beschrijving van de daders bij beide feiten, het aangetroffen bloedspoor bij de kledingwinkel in [plaats 1] en de DNA match van dat bloedspoor met het DNA van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen bewijs opleveren. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat het bloedspoor op het detectiepoortje in de winkel in [plaats 1] geen daderspoor is omdat op de camerabeelden te zien is dat de daders tijdens die inbraak handschoenen droegen. Volgens de raadsman kan niet worden uitgesloten dat verdachte kort voor die inbraak in die winkel is geweest en dat hij op dat moment het spoor heeft achtergelaten. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat het bij de twee tenlastegelegde inbraken om dezelfde dadergroep zou gaan, nu sprake is van een verschillend aantal daders. Tot slot is nog aangevoerd dat tussen de ramkraak in [plaats 2] en de inbraak in [plaats 1] slechts 10 minuten zat en dat het onmogelijk is om in die 10 minuten een afstand van 33,9 kilometer te overbruggen omdat dan met een constante snelheid van 199,8 kilometer per uur gereden moet zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de tweede inbraak in de [winkel 1] werd gepleegd door vier personen en dat verdachte deel heeft uitgemaakt van die dadergroep. De rechtbank is tot deze conclusie gekomen nu in de kledingwinkel op een detectiepoortje meerdere bloedsporen werden aangetroffen. Het DNA-profiel van één van die bloedsporen kon worden gematcht met het DNA van verdachte. Daarnaast werd op camerabeelden waargenomen dat het detectiepoortje waar het bloed op werd aangetroffen tijdens de inbraak door één van de daders werd aangeraakt. Dit werd gedaan door de dader die als eerste de winkel is binnen gegaan en die, na het wegnemen van goederen, nog is teruggekeerd in de winkel om de moker op te halen. Het feit dat na de inbraak in de kledingwinkel op meerdere andere plekken ook bloedsporen werden aangetroffen geeft naar het oordeel van de rechtbank steun aan de stelling dat die bloedsporen direct met de inbraak te maken hadden en niet voor de stelling, zoals die namens verdachte door de verdediging naar voren is gebracht, dat verdachte die bloedsporen mogelijk de dagen daarvoor zou hebben achtergelaten. De rechtbank merkt daar nog bij op dat van verdachte zelf geen enkele onderbouwde verklaring is gekomen voor de aanwezigheid van zijn bloed in die winkel.
Betreffende de ramkraak bij juwelier [winkel 2] te [plaats 2] is de rechtbank van oordeel dat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook van dit feit -dat kort voor de inbraak bij [winkel 1] werd gepleegd- zijn er camerabeelden en op die beelden is ook een dadergroep van vier personen te zien, te weten één bestuurder en 3 personen die de winkels betreden. . Ook werden grote zakken gebruikt, en een moker, deze keer om vitrinekasten in te slaan. Daarnaast werd bij een vergelijking van de camerabeelden van deze ramkraak met de camerabeelden van de inbraak bij [winkel 1] geconstateerd dat de dader, die telkens als eerste de winkels betrad, hetzelfde kledingsignalement had en een sportbroek droeg. Op die broek is op dezelfde plaats een zelfde zwarte streep op de linker bovenzijde te zien (vermoedelijk een rits).
De rechtbank is op grond van deze constateringen van oordeel dat deze dader dezelfde persoon is geweest als de dader van de inbraak bij [winkel 1] die middels het DNA-profiel aan verdachte kon worden gelinkt.
Het verweer van de verdediging dat tussen de ramkraak in [plaats 2] en de inbraak in [plaats 1] te weinig tijd zat om in die tijd van de ene plaats naar de andere te kunnen rijden wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft uit de bewijsmiddelen kunnen reconstrueren dat de ramkraak in [plaats 2] uiterlijk tot 02.46 uur heeft geduurd en dat de inbraak te [plaats 1] op zijn vroegst om 03.04 uur is aangevangen. Dit betekent dat de daders tenminste 18 minuten hebben gehad om de afstand van ongeveer 33,4 kilometer tussen [plaats 2] en [plaats 1] te overbruggen, hetgeen zou neerkomen op een gemiddelde snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur. Voorts heeft de rechtbank uit Google maps af kunnen leiden dat een aanzienlijk deel van het traject tussen [plaats 2] en [plaats 1] bestaat uit snelweg en daar komt bij dat gedurende de nachtelijke uren werd gereden. De rechtbank concludeert hieruit dat de daders voldoende tijd hebben gehad om voornoemd traject af te kunnen leggen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 13 september 2019 te [plaats 2] , [gemeente 2] tezamen en in vereniging met anderen,
een hoeveelheid horloges en sieraden (totaal ter waarde van 8.083,00 Euro), die aan [benadeelde 2] en [winkel 2] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2
op 13 september 2019 te [plaats 1] , [gemeente 1] tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid kleding en petten en riemen, die aan [benadeelde 1] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair gevraagd bij de strafbepaling uit te gaan van de LOVS-oriëntatiepunten en daarbij in het voordeel van verdachte mee te laten wegen dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Daarnaast heeft de raadsman gevraagd rekening te houden met de Wet Straffen en Beschermen van 1 juli 2021 en de vanwege die wet gewijzigde VI-regeling. Volgens de raadsman zou dit betekenen dat indien verdachte voor 1 juli 2021 zou zijn veroordeeld hij recht zou hebben gehad op een korting van één derde op een gevangenisstraf, terwijl hij nu wanneer de eis zou worden gevolgd, een gevangenisstraf van 32 maanden in zijn geheel zou moeten uitzitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 september 2019 heeft verdachte samen met mededaders een ramkraak gepleegd bij een juwelier te [plaats 2] . Vervolgens zijn zij doorgereden naar [plaats 1] om daar bij een kledingwinkel met een moker de glazen toegangsdeur in te slaan en een grote hoeveelheid merkkleding weg te nemen. Uit de modus operandi van beide feiten leidt de rechtbank af dat de feiten op een professionele manier werden uitgevoerd. Uit de beelden en beschrijvingen van de beelden volgt dat bij beide feiten fors geweld werd gebruikt om de winkels binnen te gaan. Alleen al daardoor werd forse schade veroorzaakt. Daarnaast werd bij beide winkels een grote hoeveelheid sieraden dan wel merkkleding weggenomen. De rechtbank begrijpt dat feiten als de onderhavige voor de middenstand grote financiële gevolgen hebben en dat met name de winkels die sieraden en dure merkkleding verkopen, genoodzaakt zijn om te investeren in dure beveiligingssystemen en dat zij daarnaast torenhoge verzekeringspremies moeten betalen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich hier niet om bekommerd en zij zijn die nacht doelbewust op pad gegaan om in zeer korte tijd zo veel mogelijk dure goederen weg te nemen, en aldus waren zij enkel gericht op hun eigen financiële gewin. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit ernstige feiten zijn waarvoor enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is.
Dat bij de ene inbraak sprake was van een ramkraak, waarbij gebruik werd gemaakt van een auto om zich de toegang tot de winkel te verschaffen, en bij de andere inbraak met een moker de toegang tot de winkel werd verschaft, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de ernst van de beide feiten niet af. De feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank gelet op het toegepaste geweld en de toegebrachte forse schade voor wat betreft de strafmaat gelijkwaardig. Voor de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken, waarin voor een ramkraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden het uitgangspunt is. Ook zal de rechtbank het omvangrijke strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in België eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten meewegen, en rekening houden met dat artikel 63 Sr van toepassing is.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf ook rekening houden met de inbreuk die is gemaakt op het in art. 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Met de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank kunnen constateren dat er sprake is van een overschrijding van die redelijke termijn van meer dan één jaar en dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening te houden met de inmiddels gewijzigde regelgeving omtrent het moment en de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betreft de executie van gevangenisstraffen en ziet niet op strafbaarstelling of strafbedreiging.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de hiervoor genoemde LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 1.500,= voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,= aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 17.000,= voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij slechts een summier onderbouwde schatting van de schade heeft gegeven en de verdediging de vordering gemotiveerd heeft betwist. Zonder nadere toelichting en onderbouwing van de vordering kan de rechtbank de hoogte van de schade niet vaststellen of schatten. De rechtbank acht het een onevenredige belasting van het strafgeding om de zaak aan te houden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om de vordering alsnog nader te onderbouwen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de ouderdom van de zaak en het feit dat de benadeelde partij tijdig op de hoogte was van de zitting maar daar niet is verschenen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 21 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van € 1.500,= aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 september 2019 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2] (feit 1), € 1.500,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 september 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 september 2023.
Mr. D. van Kralingen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.