ECLI:NL:RBZWB:2023:6454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
02-299408-21, 02-175278-22, 96-132687-18 (tul), 96-174414-20 (tul) en 02-175299-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee keer vrijspraak voor bedreiging van agenten, maar wel bewezenverklaring van bezit van hennep, munitie en diefstal van een auto met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2023 uitspraak gedaan in verschillende strafzaken tegen de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en bedreiging van politieagenten, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met de dood, bezit van hennep, bezit van munitie en diefstal van een auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 november 2021 in Prinsenbeek ongeveer 5597 gram hennep en munitie voorhanden had. Daarnaast heeft hij op 21 april 2022 in Wouw een auto van de politie beschadigd en een andere auto gestolen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn behandeling voor middelengebruik, en besloot tot een deels voorwaardelijke straf om de positieve ontwikkeling van de verdachte te ondersteunen. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/299408-21, 02/175278-22, 96/132687-18 (tul), 96/174414-20 (tul)
en 02/175299-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2023
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [gebooreplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A.E.S. Heijnen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting van 25 augustus 2023 zijn de zaken met bovenvermelde parketnummers gevoegd overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De zaken zijn vervolgens inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/175278-22 is overeenkomstig artikel 313 Sv gewijzigd. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/299408-21
5.597 gram hennep voorhanden heeft gehad;
munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
02/175278-22
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling door op hen in te rijden;
heeft geprobeerd politieagenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hen heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling door op hen in te rijden;
een auto van de politie heeft beschadigd;
zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een auto;
02/175299-22
1. heeft geprobeerd politieagenten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen dan wel hen heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling door op hen in te rijden;
2. een auto heeft gestolen door middel van een niet voor zijn gebruik bestemde sleutel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/299408-21
feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1. De officier van justitie stelt dat de doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig is geweest. Het daaruit verkregen materiaal kan daarom worden gebruikt voor het bewijs. Ook het ten laste gelegde feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen.
02/175278-22
feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
feit 2, primair
De officier van justitie vordert vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , nu niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bestond. Wel leveren de gedragingen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
feiten 3 en 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling en heling.
02/175299-22, primair
feit 1
De officier van justitie vordert vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] , nu niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bestond. Wel leveren de gedragingen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/299408-21
feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 1 wegens gebrek aan bewijs.
Primair stelt de verdediging daartoe dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig heeft plaatsgevonden wegens het ontbreken van een machtiging van de rechter-commissaris om de woning te mogen doorzoeken op grond van de Opiumwet. Daarom is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv als gevolg waarvan het daaruit voortvloeiende materiaal van het bewijs moet worden uitgesloten.
Subsidiair stelt zij daartoe dat de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven, omdat deze op essentiële onderdelen tegenstrijdigheden bevatten.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat geen sprake is van vol opzet, maar hooguit van voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning.
feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 2 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte het patroon bewust aanwezig had. Verdachte wist niet dat de vergulde kogel munitie betrof waarvan de Wet wapens en munitie het bezit verbiedt.
02/175278-22
feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 1. Op de beelden is niet te zien dat verdachte met een scherpe bocht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] inreed. Daardoor kan niet worden bewezen dat bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk om het leven zouden komen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Daarbij komt dat uit de beelden blijkt dat zij zelf naar voren reden, tot voorbij de haaientanden. Ook kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het bedreigen van hen.
feit 2, primair en subsidiair
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegd onder feit 2 en stelt daartoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het doden van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook bepleit de verdediging vrijspraak van het subsidiair onder feit 2 tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk om het leven zouden komen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de gedragingen van verdachte. Evenmin kan worden bewezen dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het bedreigen van hen.
feit 3
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs. Verdachte betwist dat hij (met hoge snelheid) tegen het voertuig is aangereden. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de aard, oorzaak en omvang van de schade aan de auto.
feit 4
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
02/175299-22
feit 1, primair en subsidiair
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] voor de motorkap van de auto van verdachte stonden. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte met het wegrijden opzet had op het doden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijk zin. Evenmin kan daardoor worden bewezen dat bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij om het leven zouden komen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Ten slotte kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte met het wegrijden gericht is geweest op het bedreigen van hen.
feit 2
De verdediging vordert vrijspraak van de ten laste gelegde diefstal van het voertuig wegens gebrek aan bewijs. Verdachte betwist dat hij de auto heeft gestolen en de verdediging heeft de betrouwbaarheid van de aangifte niet kunnen toetsen, omdat aangever onvindbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/299408-21
feit 1 – voorhanden hebben van hennep
Bewijsuitsluiting wegens onrechtmatigheid van de doorzoeking van de woning?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] op pagina 26 van het dossier (pv nummer 2021294998-11) leidt de rechtbank af dat de officier van justitie had aangegeven dat de verbalisanten, indien verdachte geen toestemming zou geven voor een vrijwillige doorzoeking, op grond van de MMA-melding zoekend mochten rondkijken voor onder meer drugs, waarbij de officier van justitie toestemming had gegeven om alles wat in het zicht lag en daarvoor vatbaar was, in beslag te nemen.
Niet kan worden vastgesteld dat de verbalisanten meer hebben gedaan dan zoekend in de woning rondkijken waarbij zij voor inbeslagname vatbare voorwerpen, te weten twee tassen waarin zichtbaar verpakkingen met hennep zaten, hebben opgepakt en meegenomen en inbeslaggenomen. De rechtbank merkt in dit verband op dat de bevoegdheid tot het veiligstellen van deze twee aangetroffen tassen reeds aan artikel 96 Sv kan worden ontleend en dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, het onder zich nemen van deze tassen niet ertoe leidt dat er op het moment van het aantreffen van de tassen al sprake is geweest van een “doorzoeking”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de politie tot het moment van het aantreffen van
het patroon derhalve gehandeld zoals haar was toegestaan.
Verder mocht de politie, na het aantreffen van het patroon, de rieten mand openen vanwege de verkregen toestemming van de officier van justitie om te mogen doorzoeken op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie.
Gelet op de beschrijving van [verbalisant] (pv nr. 2021294998-11) in combinatie met het aanvullend proces-verbaal van bevindingen met nr. 2021294998-10, is de rechtbank kortom van oordeel dat de doorzoeking rechtmatig heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging, omdat zij van oordeel is dat geen sprake is van een vormverzuim, waardoor geen grond bestaat voor bewijsuitsluiting.
Bewijsuitsluiting wegens onbetrouwbaarheid van de bevindingen van [verbalisant] ?
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de verdediging, dat de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant Luijten als onbetrouwbaar terzijde zouden moeten worden geschoven. De rechtbank heeft de door de verdediging benoemde tegenstrijdigheden in de processen-verbaal beoordeeld, maar de tegenstrijdigheden doen naar het oordeel van de rechtbank, ook gezien de hiervoor weergegeven relevante inhoud van die processen-verbaal, niet in die mate af aan de betrouwbaarheid ervan, dat niet van de juistheid kan worden uitgegaan. Daarom bestaat ook op basis hiervan geen grond voor bewijsuitsluiting.
Opzet
Dat er op 3 november 2021 in de woning van verdachte een totale hoeveelheid van 5.597 gram aan hennep is aangetroffen wordt door de verdediging niet weersproken. Ook is niet weersproken dat de hennep op diverse plekken in de woning van verdachte is aangetroffen, waaronder in zijn slaapkamer en in een rugzak op de bank.
De rechtbank gaat ervan uit dat een persoon die in een woning woont wetenschap heeft van de daar aanwezig goederen en dat die goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders zou zijn.
De verdediging heeft weliswaar gesteld dat in ieder geval het bewijs voor vol opzet op het voorhanden hebben van de hennep ontbreekt, omdat verdachte geen wetenschap had van de aangetroffen hennep, maar de rechtbank heeft geen enkele reden om te veronderstellen dat iemand anders de hennep in de woning van verdachte heeft gelegd. Het is zijn huis, hij verbleef er en hij is in het bezit van een sleutel. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het binnentreden door de politie ook als enige in de woning aanwezig was terwijl de verdovende middelen zich deels in zijn directe nabijheid bevonden. Bovendien is de enkele suggestie die verdachte naar voren heeft gebracht, dat een bekende van hem, te weten [naam] de hennep een dag van tevoren in huis kan hebben gezet, aantoonbaar onjuist gebleken. Vast staat immers dat [naam] van 13 oktober 2021 tot 9 november 2021 gedetineerd heeft gezeten. De rechtbank acht daarom vol opzet op het voorhanden hebben van de hennep bewezen.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen als vermeld in bijlage II acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1.
feit 2 – voorhanden hebben van munitie
Niet ter discussie staat dat verdachte het aangetroffen patroon voorhanden heeft gehad, maar de verdediging heeft onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 3 november 2020 (ECLI:NL:HR: 2020:1727) gesteld dat niet tot een bewezenverklaring van het feit kan worden gekomen, omdat bij verdachte de bewustheid heeft ontbroken dat het voorhanden hebben van dit patroon op grond van de wet verboden was.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende. In voornoemd arrest van de Hoge Raad is bepaald dat voor een veroordeling van het - als pleger - voorhanden hebben van een wapen of munitie vereist is dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie.
Dat verdachte niet wist dat het voorhanden hebben van het patroon op grond van de Wet wapens en munitie verboden was, ontneemt derhalve niet de strafbaarheid ervan.
Op grond van de bewijsmiddelen als vermeld in bijlage II acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.
02/175278-22
feit 1 – bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geverbaliseerd dat verdachte de rotonde verliet en daarna doelbewust op hen instuurde. Dit wordt door verdachte betwist. Hij heeft verklaard dat hij alleen maar wilde vluchten en dat hij in zijn vlucht het voertuig pas op het allerlaatste moment zag, waarna hij naar rechts stuurde om het voertuig te ontwijken.
Anders dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geverbaliseerd, heeft de rechtbank op de beelden niet waargenomen dat verdachte bij het verlaten van de rotonde een stuurbeweging naar links maakte. Wel heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte door zijn rijgedrag verkeerd de rotonde af lijkt te zijn gekomen, waardoor hij in een rechte lijn op het voertuig af is gereden en dat hij pas toen hij het voertuig van de verbalisanten kort was genaderd naar rechts stuurde. Hoewel verkeerstechnisch alles fout was aan het rijgedrag van verdachte en hem op grond van de Wegenverkeerswet de nodige verwijten zouden kunnen worden gemaakt, kan op grond van de beelden alleen worden vastgesteld dat verdachte laat naar rechts heeft gestuurd. Echter kan niet worden vastgesteld dat verdachte dat deed met het opzet om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarmee te bedreigen met de dood of met zware mishandeling. Evenmin acht de rechtbank het enkele niet tijdig naar rechts sturen onder de gegeven omstandigheden voldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen.
De rechtbank is daarom met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1, zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
feit 2
primair – poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met hun dienstvoertuig links naast het voertuig van verdachte reden en dat verdachte toen ongeveer 30 kilometer per uur reed. Ook stelt
de rechtbank vast dat verdachte hen aankeek, zijn snelheid verhoogde en met zijn voertuig een stuurbeweging naar links maakte, waardoor hij met zijn voertuig de rechtervoorzijde van het politievoertuig raakte.
Verdachte heeft weliswaar beweerd dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] juist op hem instuurden, maar de rechtbank ziet geen aanleiding de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op dit punt onbetrouwbaar te achten. Hun verklaringen komen onderling overeen en zijn op ambtseed opgemaakt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat evenmin tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden gekomen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Niet kan worden vastgesteld met welke exacte snelheid verdachte het voertuig van de politie heeft geraakt. Weliswaar zal dat met een hogere snelheid zijn geweest dan 30 kilometer per uur, aangezien beide verbalisanten hebben verklaard dat verdachte zijn snelheid verhoogde, nadat hij ongeveer 30 kilometer per uur reed en ook verdachte heeft verklaard dat hij optrok, omdat hij weg wilde, maar hoeveel hoger is niet duidelijk geworden. Ook is onduidelijk met welke snelheid de verbalisanten hebben moeten uitwijken en wat de exacte plaats van beide voertuigen op de weg was. Daar komt bij dat de (beperkte) schade aan het politievoertuig ook weinig inzicht geeft in de omstandigheden waaronder de aanraking tussen de beide voertuigen heeft plaatsgevonden. Daarbij stelt de rechtbank vast dat schade aan het voertuig van verdachte niet is onderzocht.
Bij gebrek aan meer concrete informatie over de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden, kan niet worden geconcludeerd dat er een aanmerkelijke kans was
dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat in de aard van de handelingen van verdachte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel lag besloten, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal verdachte daarom van het primaire feit vrijspreken.
Subsidiair – bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Wel acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Voor een bewezenverklaring hiervan is voldoende dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken. Door al rijdend op de openbare weg met het voertuig in te sturen op het voertuig waarin [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zaten, kon bij hen de redelijke vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel op zouden kunnen lopen. Gelet op de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor bedreiging met de dood.
feit 3 – vernieling auto
Vast staat dat het voertuig van de politie schade heeft. Zoals al eerder geoordeeld staat voor de rechtbank ook vast dat de politie met hun voertuig links van het voertuig van verdachte reed en dat verdachte een stuurbeweging naar links maakte, waarbij hij het politievoertuig raakte. De rechtbank acht bewezen dat verdachte daarmee beschadigingen heeft veroorzaakt aan het politievoertuig.
Verdachte heeft weliswaar beweerd dat de politie tegen zijn voertuig is aangereden, maar, zoals al eerder is geoordeeld, wordt op dit punt uitgegaan van de betrouwbaarheid van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de politie.
De rechtbank gaat uit van beschadigingen op basis van de vegen op de wieldop en de losse wielkas. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er schade is waar te nemen op de rechter- spiegel van het voertuig, maar met de beschrijving van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] over de toedracht kan niet worden vastgesteld dat ook die schade door verdachte is veroorzaakt.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van het voertuig van de politie.
feit 4 – heling auto
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft verklaard dat hij het voertuig heeft aangeschaft voor € 20,00 en een zakje wiet. Onder die omstandigheden kan het niet anders zijn dat verdachte wist dat het voertuig van diefstal afkomstig was. Dit heeft verdachte overigens ook bij de politie verklaard.
02/175299-22
feit 1 – primair en subsidiair – poging doodslag c.q. zware mishandeling / bedreiging
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben geverbaliseerd dat zij voor het voertuig van verdachte stonden toen verdachte wegreed en op hen inreed. Dit wordt door verdachte weersproken. Al in een vroeg stadium heeft verdachte bij de politie verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] niet voor, maar naast zijn voertuig stonden, en dat hij niet op hen inreed, maar dat hij gewoon wilde wegrijden en vluchten.
[getuige] heeft ook bij de rechter-commissaris verklaard dat de agenten niet voor de auto van verdachte stonden. Verder heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij hetgeen door de politie is opgenomen in zijn eerdere verklaring nooit zo heeft verklaard. Hij geeft aan dat hij die verklaring ook niet heeft ondertekend. Het valt de rechtbank daarbij op dat de handtekening van [getuige] onder de verklaring van de politie wezenlijk anders is dan zijn handtekening onder het verhoor bij de rechter-commissaris.
Daarnaast constateert de rechtbank dat [slachtoffer 5] bij de rechter-commissaris heeft verklaard
dat hij nog wel weet dat [slachtoffer 2] niet meer voor de auto stond toen verdachte wegreed.
De rechtbank kan daarom op basis van de processen-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] , in het licht van het verweer van de verdediging en de verklaringen bij de rechter-commissaris, niet vaststellen wie waar stond.
Bij gebrek aan meer concrete informatie daarover, alsmede met welke snelheid verdachte is weggereden en wat de intentie van verdachte is geweest, kan niet worden geconcludeerd dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] door het gedrag van verdachte dodelijk zouden worden getroffen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat in de aard van de handelingen van verdachte het opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel lag besloten, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Om diezelfde reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit. Bij gebrek aan concrete informatie over wie waar stond, kan ook niet worden bewezen dat de redelijke vrees kon ontstaan dat zij om het leven zouden komen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte bij het wegrijden het opzet had om hen daarmee te bedreigen, ook niet in voorwaardelijke zin.
feit 2 – diefstal auto
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal van de auto. [aangever] heeft weliswaar aangifte gedaan van diefstal, maar al in een vroeg stadium, en dus niet pas op zitting, heeft verdachte de diefstal van de auto betwist en verklaard dat hij met [aangever] had afgesproken dat hij in ruil voor het gebruik van zijn scooter de auto mocht lenen om de APK van zijn voertuig te regelen, omdat deze was verlopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een niet op voorhand onaannemelijke verklaring afgelegd. Deze verklaring kon echter niet meer worden gecheckt omdat aangever met de noorderzon blijkt te zijn vertrokken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/299408-21
1.
op 3 november 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5597 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 3 november 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een zogenaamde “scherpe” centraalvuur, eenheidspatroon, van het merk Royal Ordnance Factory en van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
02/175278-22
2.
Subsidiairop 21 april 2022 te Wouw, gemeente Roosendaal, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (beiden hoofdagent van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een auto met verhoogde snelheid op voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in te rijden;
3.
op 21 april 2022 te Wouw, gemeente Roosendaal, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Mercedes-Benz, type: B 220 D, kenteken: [kenteken 1] )die aan Nationale Politie toebehoorde, heeft beschadigd;
4.
op 21 april 2022 te Heerle, gemeente Roosendaal, een auto (merk: Nissan, type: Micra, kleur: zwart, kenteken: [kenteken 2] ), heeft verworven
envoorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Verder vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of meer feiten komt, verzoekt de verdediging bij de strafoplegging onder meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het reclasseringsadvies en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het bezit van ruim 5,5 kilo hennep. Softdrugs, zoals hennep, bevatten stoffen die verslavend werken en die bij langdurig gebruik de gezondheid kunnen aantasten. Daarom is het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid hennep ook verboden. Bovendien leidt het gebruik van (en de handel in) hennep direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Met zijn handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen.
Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een kogelpatroon.
Daarnaast heeft verdachte twee politieagenten bedreigd met zware mishandeling door al rijdend op de openbare weg met zijn voertuig in te rijden op het politievoertuig, terwijl hij op de vlucht was voor de politie. Hierbij heeft verdachte ook nog schade toegebracht aan het politievoertuig. Ten slotte heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan opzetheling van het voertuig waarmee hij is ingereden op de politie.
Daar komt bij dat verdachte deze laatste drie feiten heeft begaan, terwijl hij in een schorsing liep van de eerste zaak tegen hem over de hennep en munitie en hij bovendien ook nog eens in een proeftijd liep van twee eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke straffen.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van 5.000 tot 10.000 gram softdrugs een gevangenisstraf van vier maanden. Voor bedreiging door het inrijden op een persoon geldt ook als uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij geldt dat het oriëntatiepunt kan worden verhoogd indien het feit is begaan tegen een politieagent. Gelet op de gereden snelheid en de ontstane schade aan het politievoertuig, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier maanden niet past bij de bewezenverklaarde bedreiging
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank als uitgangspunt voor het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf voor het totale feitencomplex een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de bedreiging en de vernieling in eendaadse samenloop zijn begaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 juli 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar een uitvoerig strafblad heeft, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, met uitzondering van heling. Voor heling is verdachte al wel meerdere keren veroordeeld.
Daarnaast leidt de rechtbank hieruit af dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat verdachte de feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 13 juli 2023.
De rechtbank leidt hieruit af dat de reclassering gevraagd was de mogelijkheden van de ISD-maatregel te onderzoeken. De reclassering heeft opgemerkt dat zij een patroon zag in het plegen van delicten als gevolg van het middelengebruik van verdachte. Eerder ingezette interventies vanuit de hulpverlening en de reclassering verliepen moeizaam en hebben niet geleid tot gedragsverandering. In het afgelopen jaar heeft hij echter wel gedragsverandering laten zien. Verdachte heeft zich laten opnemen en behandelen bij [FPA] , onderdeel van GGZ Westelijk Noord-Brabant, waar hij zes maanden heeft verbleven. Aansluitend is hij geplaatst op de [afdeling 1] en sinds 27 maart 2023 verblijft hij bij de [afdeling 2] . Dit is een begeleide woonvorm op het GGZ terrein. Samen met de begeleiding van GGZ-WNB wordt gekeken naar geschikte huisvesting in de regio Breda voor na de opname. Verdachte is, op een terugval van twee weken in mei/juni 2023 na, abstinent van middelen en dat zorg direct voor een vermindering van het recidiverisico.
Gelet hierop heeft de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische behandeling, wonen in een begeleide woonvorm en het mee- werken aan middelencontrole.
[deskundige] van Novadic-Kentron heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij de ontwikkelingen van verdachte onderschrijft. Verdachte heeft vanaf het begin af aan zelf om hulp gevraagd en hij houdt zich aan de afspraken. Momenteel wordt er gekeken naar een vervolgplek voor begeleid wonen in de regio Breda.
De rechtbank acht het niet opportuun om verdachte nog terug te sturen naar de gevangenis, omdat de positieve ontwikkeling gebaseerd is op voorwaarden die in dat geval zouden komen te vervallen. De rechtbank is van oordeel dat zowel verdachte als de maatschappij het meest gebaat is bij de voorzetting van de positieve ontwikkeling van verdachte waarmee de kans op herhaling wordt ingeperkt. Daarom acht de rechtbank het van belang dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd als onderdeel van een deels voorwaardelijke straf. Zo bestaat ook maximale zekerheid dat de zoektocht naar geschikte huisvesting niet op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist. De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat verdachte zich zelf weinig bewust lijkt te zijn van de ernst van de hem verweten gedragingen en de gevolgen die zijn gedragingen voor de verbalisanten hebben gehad. Verdachte lijkt niet in staat voor zijn handelen, ook achteraf, passend verantwoordelijkheid te nemen. Verdachte lijkt desondanks op een goede weg naar de abstinentie van middelen.
Om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen, en om de verdachte in aanraking te brengen met een zinvolle dagbesteding, zal de rechtbank aan verdachte eveneens een taakstraf opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij de rechtbank het ervoor houdt dat het gaat om 59 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte ook nog een taakstraf opleggen van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

7.De benadeelde partijen

02/175278-22
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] hebben ieder een schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 875,25 aan immateriële schade voor feit 1.
Nu verdachte is vrijgesproken van het feit, waaruit de schade zou zijn ontstaan, worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben ieder een schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 875,25 aan immateriële schade voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van zowel de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Nu slechts tot een bewezenverklaring van bedreiging is gekomen en de schade als gevolg van die bedreiging door de benadeelde partijen onvoldoende is onderbouwd, worden zij niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
02/175299-22
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben ieder een schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 875,25 aan immateriële schade voor feit 1.
Nu verdachte is vrijgesproken van het feit, waaruit de schade zou zijn ontstaan, worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
De vorderingen van de benadeelde partijen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
02/175299-22
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen:
- 1 STK gereedschap (accu schroefmachine, schroevendraaiers, boorkop setje), goednummer G2465704;
- 1 STK tas (heuptas, zwart, merk Redbull), goednummer G2488210;
- 3 STK gereedschap (schroevendraaiers), goednummer G2488212;
- 1 STK gereedschap, goednummer G2488213;
- 1 STK gereedschap (setje inbussleutels, oranje, merk Werckmann), goednummer G2488214);
- 1 STK gereedschap (doosje met bitjes en boortjes), goednummer G2488215;
- 1 STK gereedschap (kniptang), omschrijving G2488216;
- 1 STK gereedschap (sleutel, Beargrip), G2488217.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

02/175278-22
96/132687-18 (tul)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 425,00,
die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 3 december 2020 onder parketnummer 96/132687-18 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een taakstraf te verrichten in plaats van de opgelegde geldboete.
96//174414-20 (tul)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank
van 5 januari 2022 onder parketnummer 96/174414-20 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een taakstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

10.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 63, 285, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
02/175278-22
-
spreekt verdachte vrijvan zowel het ten laste gelegde feit 1 als het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit;

02/175299-22

-
spreekt verdachte vrijvan zowel het ten laste gelegde feit 1 als het ten laste gelegde feit 2;
Bewezenverklaring
02/299408-21 en 02/175278-22
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/299408-21
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
02/175278-22
eendaadse samenloop van
feit 2, subsidiair: bedreiging met zware mishandeling;
en
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
feit 4: opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron aan de Rooseveltlaan 148, 4624 DE te Bergen op Zoom, waarna hij zich blijft melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt laat behandelen door GGZ Westelijk Noord-Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling of detoxificatie, waarbij betrokkene zich na goedkeuring door de rechter, zal laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
* dat verdachte, indien de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte, indien de reclassering dit nodig vindt, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht in
minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf,
waarbij de rechtbank het ervoor houdt dat het om 59 dagen gaat;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Beslag
02/175299-22
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- 1 STK gereedschap (accu schroefmachine, schroevendraaiers, boorkop setje), goednummer G2465704;
- 1 STK tas (heuptas, zwart, merk Redbull), goednummer G2488210;
- 3 STK gereedschap (schroevendraaiers), goednummer G2488212;
- 1 STK gereedschap, goednummer G2488213;
- 1 STK gereedschap (setje inbussleutels, oranje, merk Werckmann), goednummer G2488214);
- 1 STK gereedschap (doosje met bitjes en boortjes), goednummer G2488215;
- 1 STK gereedschap (kniptang), omschrijving G2488216;
- 1 STK gereedschap (sleutel, Beargrip), G2488217.
Vorderingen tenuitvoerlegging
02/175278-22
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 3 december 20020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96/132687-18
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 425,00;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen geldboete wordt vervangen door
een taakstraf van 16 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
8 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 5 januari 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96/174414-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 2 weken;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
14 dagen;
Benadeelde partijen
02/175278-22
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
02/175299-22
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2023.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.