ECLI:NL:RBZWB:2023:6392
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aflossingscapaciteit van eisers door de rechtbank in het bestuursrecht
In deze uitspraak van 6 september 2023 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de vaststelling van hun aflossingscapaciteit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het college had op 10 maart 2021 een aflossingsbedrag van € 81,04 per maand vastgesteld, wat door eisers werd betwist. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 werd het beroep behandeld, waarbij de rechtbank het onderzoek schorste om aanvullende inkomensinformatie van eisers te ontvangen. Het college herzag vervolgens het aflossingsbedrag naar € 76,02 per maand in een nieuw besluit op 28 maart 2023, maar eisers bleven het hier niet mee eens.
De rechtbank concludeert dat het college met het bestreden besluit II de aflossingscapaciteit op goede gronden heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het bestreden besluit I deels gegrond is, omdat het college het aflossingsbedrag heeft verlaagd, maar het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. De rechtbank stelt vast dat eisers voldoende belang hebben bij de procedure tegen beide besluiten, aangezien het college niet volledig tegemoetkomt aan hun beroep.
De rechtbank wijst erop dat de wetgeving omtrent de beslagvrije voet is gewijzigd, wat invloed heeft op de aflossingscapaciteit. De rechtbank concludeert dat het college de aflossingscapaciteit correct heeft berekend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van de wet- en regelgeving af te wijken. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en hen een proceskostenvergoeding moet betalen van € 2.092,50.