ECLI:NL:RBZWB:2023:6379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
22/3018 en 22/3019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding bij navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 september 2023, wordt de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst om een verzoek om kostenvergoeding bij de uitspraken op bezwaar van 10 mei 2022 af te wijzen, beoordeeld. De belanghebbende had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018 ontvangen, welke door de inspecteur gegrond verklaard en verminderd tot nihil. De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet de normale zorgvuldigheid heeft betracht bij het opleggen van de navorderingsaanslagen, wat leidt tot een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Hierdoor heeft de belanghebbende recht op een kostenvergoeding voor de behandeling van de bezwaren. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de kostenvergoeding en kent een vergoeding van € 269 toe voor de kosten van de behandeling van de bezwaarschriften. Daarnaast heeft de belanghebbende recht op een vergoeding van € 837 voor de proceskosten in de beroepsprocedure. De inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoedingen en het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3018 en 22/3019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: drs. M.A.B. Bongers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beslissingen op het verzoek om een kostenvergoeding bij de uitspraken op bezwaar van 10 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 verminderd tot nihil.
1.3.
Het verzoek om toekenning van een vergoeding van de kosten voor de behandeling van de bezwaren is door de inspecteur afgewezen.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten voor de behandeling van de bezwaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Belanghebbende heeft recht op een kostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

4. De aangifte IB/PVV 2017 van belanghebbende is door gemachtigde opgemaakt en ingediend op 12 november 2018. De definitieve aanslag is opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte op 10 januari 2019.
4.1.
De aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende is door gemachtigde opgemaakt en ingediend op 29 maart 2019. De definitieve aanslag is opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte op 8 juni 2019.
4.2.
Op 7 maart 2022 heeft belanghebbende zelf nieuwe aangiften IB/PVV 2017 en 2018 ingediend. Op deze aangiften is, in afwijking van de eerder ingediende aangiften, geen giftenaftrek in aanmerking genomen en is daarom een hoger inkomen uit werk en woning aangegeven.
4.3.
De inspecteur heeft het indienen van de herziene aangiften aangemerkt als een verzoek tot navordering en op 9 april 2022 navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 opgelegd.
4.4.
De inspecteur heeft geen contact opgenomen met belanghebbende en haar gemachtigde alvorens deze navorderingsaanslagen op te leggen.
4.5.
De navorderingsaanslagen zijn naar aanleiding van door gemachtigde ingediende bezwaarschriften op 10 mei 2022 vernietigd.
4.6.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van de kosten voor de behandeling van de bezwaarschriften. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

Motivering

5. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bestaat recht op een vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5.1.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een onrechtmatigheid die te wijten is aan de inspecteur. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
5.2.
De inspecteur dient bij de aanslagregeling met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen. Indien de inspecteur deze normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge aanslag oplegt, is sprake van een aan hem te wijten onrechtmatigheid, ook indien de aangifte onjuist is, en de te hoge aanslag daarom mede het gevolg is van de handelswijze van de belastingplichtige [1] .
5.3.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur in strijd met de normale zorgvuldigheid heeft gehandeld en acht daarbij met name de volgende feiten van belang. Tussen het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 en de ontvangst van de nieuwe aangiften heeft het tijdsverloop 3 jaar en 2 maanden respectievelijk 2 jaar en 9 maanden bedragen. Daarnaast hecht de rechtbank waarde aan de opmerking van de gemachtigde ter zitting dat belanghebbende op 7 maart 2022 heeft ingelogd op de website van de belastingdienst en de incorrecte melding kreeg dat de aangiften IB over de jaren 2017 tot en met 2021 niet waren ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens de op de website geplaatste vooraf ingevulde aangiften over de jaren 2017 tot en met 2021 digitaal ingediend zonder overleg met haar gemachtigde. Tevens heeft de inspecteur belanghebbende niet vooraf geïnformeerd over het voornemen om navorderingsaanslagen op te leggen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de inspecteur nader onderzoek had dienen te doen alvorens tot het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 over te gaan. Van een dergelijk onderzoek is niet gebleken. Daarom heeft de inspecteur niet de normale zorgvuldigheid betracht en er sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Belanghebbende heeft daarom recht op een vergoeding van de kosten voor de behandeling van de bezwaren.
5.5.
De inspecteur heeft verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam [2] . Hierin is geoordeeld dat geen sprake was van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid omdat een navorderingsaanslag was gebaseerd op door de belastingplichtige gepresenteerde feiten, waarvan deze later zelf is teruggekomen.
De verwijzing van de inspecteur naar deze uitspraak slaagt niet omdat, anders dan in het geval van belanghebbende, de belastingplichtige vooraf per brief was geïnformeerd dat een navorderingsaanslag opgelegd zou worden en de mogelijkheid was geboden hierop te reageren.
5.6.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Volgens artikel 1, letter a, van het Besluit bestaat recht op vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per procesbehandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 269. De gemachtigde heeft twee bezwaarschriften ingediend. Aangezien sprake is van samenhangende zaken op basis van artikel 3 van het Besluit, de bezwaarschriften zijn gelijktijdig behandeld en inhoudelijk identiek, is sprake van één proceshandeling. Met een wegingsfactor van 1 heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de kosten van de behandeling van de bezwaren van € 269.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de kostenvergoeding.
6.1
Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van € 269 voor de kosten van de behandeling van de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018.
6.2
Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure. De proceskostenvergoeding is op basis van het Besluit als volgt berekend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Voor de toepassing van het Besluit is sprake van samenhangende zaken en is voor beide beroepen sprake van één proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en is verschenen ter zitting (1 punt). De wegingsfactor is bepaald op 0,5 omdat in beroep slechts de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil is. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten van € 837.
6.3
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de kostenvergoeding;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van een vergoeding van € 269 voor de kosten in verband met de behandeling van de bezwaren;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 837 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2023 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ,’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hoger beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hoger beroepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7705
2.Zie Gerechtshof Amsterdam 25 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9623
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR.