ECLI:NL:RBZWB:2023:6365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
AWB- 18_4057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke weigering watervergunning voor herinrichting jachthaven

In deze zaak heeft eiser, V.O.F., op 1 juni 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta, die op 24 april 2018 een watervergunning gedeeltelijk had geweigerd voor de herinrichting van de jachthaven aan het [adres]. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de zitting meerdere keren was aangehouden in afwachting van bemiddelingsgesprekken. Uiteindelijk heeft eiser op 28 juli 2023 laten weten dat er geen overeenstemming was bereikt, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 2 augustus 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 januari 2016 exploitant is van de jachthaven en dat de vergunning op 28 december 2017 gedeeltelijk was geweigerd. De weigering betrof het aanleggen van steigers A, B en C in de vaarweg van de [plaats 2] haven. Eiser heeft aangevoerd dat voor de renovatie van de jachthaven geen watervergunning vereist was en dat de steigers geen schade toebrachten aan de oeververdediging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning terecht was geweigerd, omdat het aanleggen van de steigers in strijd was met de doelstellingen van de Waterwet en de Scheepvaartverkeerswet.

De rechtbank concludeert dat de steigers in de vaarweg negatieve gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 5 september 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] V.O.F., uit [plaats 1] , eiser,

en

het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 1 juni 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 24 april 2018 over het gedeeltelijk verlenen en gedeeltelijk weigeren van een watervergunning ten behoeve van de herinrichting van de jachthaven aan het [adres] .
De behandeling van het beroep op zitting is verschillende keren aangehouden in afwachting van bemiddelingsgesprekken tussen eiser, verweerder en derden.
De rechtbank heeft het beroep – met het samenhangend beroep BRE 18/1630 – op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Namens eiser waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Verweerder werd vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 4] .
De rechter heeft op zitting besloten om het beroep op verzoek van partijen aan te houden tot uiterlijk 1 augustus 2023 om partijen een laatste kans te geven om tot overeenstemming te komen. Bij brief van 28 juli 2023 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat die overeenstemming niet is bereikt. De rechtbank heeft het onderzoek daarom op 2 augustus 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Sinds 1 januari 2016 is eiser exploitant van de jachthaven aan het [adres] .
Op 9 mei 2017 heeft eiser een watervergunning aangevraagd voor het herinrichten van de jachthaven. Ten tijde van de aanvraag waren de werkzaamheden al uitgevoerd.
Verweerder heeft de aangevraagde vergunning bij besluit van 28 december 2017 (primair besluit) gedeeltelijk geweigerd en gedeeltelijk verleend. Verweerder heeft op grond van artikel 3.1 en 3.3. van de Keur Waterschap Brabantse Delta 2015 (Keur) een vergunning verleend voor het uitvoeren van waterhuishoudkundige werkzaamheden in het oppervlaktewaterlichaam de [plaats 2] Haven en in, op of onder de regionale waterkering [locatie] ( [nummer] ) ten behoeve van de herinrichting van de jachthaven bestaande uit het aanleggen, hebben en onderhouden van een damwand, (ver)graven van een oppervlaktewaterlichaam (gedeelte haven) en het aanleggen, hebben en onderhouden van steigers, waaronder vingersteigers. Verweerder heeft de aangevraagde watervergunning geweigerd, voor zover de aanvraag zag op het aanleggen en hebben van steigers A, B en C voor zover deze in de vaarweg van de [plaats 2] haven zijn gelegen.
Bij brief van 2 februari 2018 heeft eiser daar bezwaar tegen gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daar op 1 juni 2018 beroep tegen ingesteld.

2. Waarom heeft verweerder de aangevraagde vergunning gedeeltelijk geweigerd?

2.1
Verweerder heeft geweigerd om een watervergunning te verlenen voor het aanleggen en hebben van steigers A, B en C voor zover deze in de vaarweg van de [plaats 2] haven zijn gelegen.
2.2
Het aanleggen en hebben van steigers in de vaarweg vindt verweerder onverenigbaar met de doelstellingen zoals die zijn neergelegd in artikel 2.1 van de Waterwet en meer in het bijzonder met hoofdstuk 3, 11 en 17 van de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater en artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, van de Scheepsvaartverkeerswet.
3. Welke gronden heeft eiser aangevoerd?
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de aangevraagde vergunning ten onrechte gedeeltelijk heeft geweigerd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser primair aangevoerd dat voor de renovatie van de jachthaven geen watervergunning is vereist. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat voor het aanleggen en hebben van de steigers A, B en C in de vaarweg een watervergunning kon worden verleend. Volgens eiser wordt de vaarweg alleen gebruikt als toegangs- en manoeuvreerruimte door schepen van de jachthaven, omdat de vaarweg eindigt in de jachthaven. Tijdens een proefvaart door verweerder is alleen geconstateerd dat de vaarruimte krap is, maar niet dat de doorvaarruimte ‘te’ krap is. De schipper van het schip waarmee is proefgevaren heeft verklaard dat niet de doorvaarruimte bij steiger B het lastigste punt is, maar woonarken die verderop in de haven zijn gesitueerd. De ligging van de steigers brengt geen schade toe aan de oeververdediging, omdat de minimale doorvaarruimte breder is geworden ten opzichte van het oude steigerplan. De oorzaak van de schade dient gezocht te worden in de staat van de oeververdediging. Tijdens de bouw van de panden langs de [locatie] is nagelaten een deugdelijke oeververdediging aan te brengen.
4. Wat is het wettelijk kader?
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Is voor het aanleggen van de steigers een watervergunning vereist?
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat ten tijde van het bestreden besluit voor het aanleggen en hebben van de steigers in de haven een watervergunning was vereist op grond van artikel 3.1, onder a, en artikel 3.3, eerste lid, van de Keur.
5.2
In artikel 3.1, onder a, van de Keur staat namelijk dat het niet is toegestaan om – zonder watervergunning – gebruik te maken van een oppervlaktewater door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven. De [plaats 2] haven is een oppervlaktewaterlichaam. Het is immers een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water. [1] Door het aanleggen en hebben van de steigers in de jachthaven, wordt gebruik gemaakt van dat oppervlaktewaterlichaam door daarin en daarop handelingen te verrichten en werken (steigers) te behouden.
5.3
In artikel 3.3, eerste lid, van de Keur staat dat het verboden is om gebruik te maken van een primaire of regionale waterkering of bijbehorende beschermingszone A, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Een waterkering is volgens de Keur een kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en als dusdanig geregistreerd zijn in de legger. [2] Uit de legger leidt de rechtbank af dat de [locatie] in de [plaats 2] haven wordt aangemerkt als een regionale waterkering met bijbehorende beschermingszone A. Door het aanleggen en hebben van de steigers wordt gebruik gemaakt van die kering en beschermingszone door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken (steigers) te behouden.
6. Heeft verweerder de aangevraagde vergunning terecht gedeeltelijk geweigerd?
6.1
In de Waterwet [3] staat dat een watervergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen van de wet:
voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met;
bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Dit is een limitatieve opsomming van weigeringsgronden, waardoor het bevoegd gezag een watervergunning niet kan weigeren om andere redenen.
6.2
Gelet op het hierna volgende heeft verweerder redelijkerwijs kunnen oordelen dat het aanleggen en hebben van steigers in de vaarweg niet verenigbaar is met de doelstellingen zoals die zijn bepaald in artikel 2.1 van de Waterwet en meer in het bijzonder met hoofdstuk 3, 11 en 17 van de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater en artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, van de Scheepsvaartverkeerswet.
Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater
6.3
Verweerder heeft de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater vastgesteld om aan te geven hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid om vergunning te verlenen van de gebods- en verbodsbepalingen die in de Keur zijn opgenomen. In deze beleidsregels zijn de uitgangspunten voor het al dan niet verlenen van een vergunning (de doelstellingen van de wet) nader uitgewerkt.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de watervergunning voor de steigers in de vaarweg – gelet op de doelstellingen van de Waterwet – redelijkerwijs geweigerd mocht worden op grond van de op die doelstellingen gebaseerde toetsingscriteria uit hoofdstuk 3, 11 en 17 van de Beleidsregels.
In hoofdstuk 3 is de ‘Beleidsregel Werken en objecten in de watergang en beschermingszone’ opgenomen. Deze beleidsregel is van toepassing op de steigers, omdat deze zijn gelegen in de watergang en in de beschermingszone. Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van wateren als onderdeel van het totale watersysteem. In het geval van werken en objecten in de watergang en de beschermingszone gaat het er onder andere om dat de stabiliteit van de oever wordt gewaarborgd. [4] Uit de toetsingscriteria die in hoofdstuk 3 ten behoeve van die doelstelling zijn opgenomen blijkt onder andere dat een werk of object de stabiliteit van het talud en/of de beschermingszone niet negatief mag beïnvloeden. [5]
In hoofdstuk 11 is de ‘Beleidsregel Steigers, vlonders, boothellingen en overhangende bouwwerken’ opgenomen. De beleidsregel is van toepassing op de steigers, omdat deze zijn gelegen in een oppervlaktewaterlichaam met de functie vaarweg. [6] Het doel van het beleid is het mogelijk maken van voorzieningen zoals steigers, vlonders, boothellingen en andere soortgelijke bouwwerken, zonder dat de doorstroming wordt belemmerd. Uit de toetsingscriteria die in hoofdstuk 11 ten behoeve van die doelstelling zijn opgenomen blijkt onder andere dat een steiger aan beide zijden van een oppervlaktewaterlichaam kan worden aangelegd, zolang geen hinder voor het scheepvaartverkeer optreedt. [7]
In hoofdstuk 17 is de ‘Beleidsregel Bouwwerken waterkeringen opgenomen’. De beleidsregel is van toepassing op de steigers, omdat deze zijn gelegen in een waterkeringszone en een beschermingszone A. [8] Het doel van deze beleidsregel is te waarborgen dat bij bouwwerkzaamheden de waterkering zijn waterkerende functie behoudt, dat het beheer en onderhoud aan de waterkering doelmatig kan worden uitgevoerd en te zorgen dat de waterkeringen in de toekomst zonder hoge extra kosten versterkt kunnen worden. Uit de toetsingscriteria die in hoofdstuk 17 ten behoeve van die doelstelling zijn opgenomen blijkt onder andere dat werkzaamheden niet mogen leiden tot een verslechtering van de stabiliteit van de waterkering. [9]
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat de stabiliteit van de oever negatief kan worden beïnvloed en dat hinder op kan treden voor het scheepvaartverkeer, als gevolg van de delen van steigers A, B en C die zijn gelegen in de vaarweg. Uit de overgelegde foto’s en situatietekening blijkt dat slechts beperkte doorvaarruimte beschikbaar is voor de scheepvaart om de steigers te passeren. Schepen kunnen elkaar niet passeren en de manoeuvreerruimte is beperkt. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat de schepen (met de schroef) dicht langs de oever moeten varen en dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de oevers en waterkering in de vorm van afkalving van de onderwateroever en het verergeren van aanwezige spoelgaten. Dat de doorvaarruimte breder is geworden na de renovatie – zoals eiser stelt – is iets dat verweerder redelijkerwijs niet heeft kunnen onderzoeken, omdat de aangevraagde situatie voorafgaand aan het aanvragen van de watervergunning al was gerealiseerd. Gelet op de beperkte doorvaarruimte voor scheepvaart acht de rechtbank ook aannemelijk dat de steigers en het innemen van ligplaatsen aan die steigers, problemen geven voor het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Te meer omdat in de kop van de haven (voorbij de jachthaven) een passantenhaven is gelegen. Schippers die geen vaste ligplaats in de jachthaven hebben, dienen altijd dit traject te varen (heen én terug) om bij de passantenhaven te kunnen komen. Dit zijn geen plaatselijke schippers en zij zijn dan ook niet op de hoogte van de plaatselijke omstandigheden, waardoor het risico op fouten en schade vanwege de aanwezige situatie groter is. Dat plaatselijk veel langzamer gevaren wordt dan feitelijk is toegestaan, geeft ook aan dat schippers de situatie als onveilig ervaren. Verweerder heeft daarnaast verschillende meldingen ontvangen over onveilige verkeerssituaties op het water die waren ontstaan als gevolg van de steigers in de vaarweg.
Artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet
6.6
De Scheepvaartverkeerswet (Svw) bevat regels voor het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee. Uit artikel 3, eerste lid, onder a, van de Svw blijkt dat de wet zich tot doel stelt: het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer, het in stand houden en waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en het voorkomen of beperken van schade die het scheepvaartverkeer toebrengt aan waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of aan werken in of over vaarwegen.
6.7
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de aanvraag om een watervergunning redelijkerwijs heeft kunnen toetsen aan artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, van de Scheepvaartverkeerswet. De Waterwet bevat geen afstemmingsregeling met de Svw, maar naar het oordeel van de rechtbank bestaat wel een relatie tussen de doelstellingen van de Waterwet en het vaarwegbeheer. De toepassing van de Waterwet is immers mede gericht op de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [10] leidt de rechtbank af dat het gebruik van het watersysteem door scheepvaart als een dergelijke maatschappelijke functie moet worden gezien. Gelet daarop kan een watervergunning redelijkerwijs worden geweigerd vanwege onverenigbaarheid met de doelstellingen uit artikel 2.1 van de Waterwet, wanneer de activiteit in strijd kan worden geacht met de Scheepvaartverkeerswet.
6.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd dat de watervergunning voor de steigers in de vaarweg – gelet op de doelstellingen van de Waterwet – redelijkerwijs geweigerd mocht worden vanwege strijd met artikel 3, eerste lid, onder a, b en c ,van de Svw kunnen achten. De rechtbank heeft in r.o. 6.5 overwogen waarom zij aannemelijk acht dat de steigers in het vaarwater negatieve gevolgen kunnen hebben voor zowel het scheepvaartverkeer als de stabiliteit van de oevers. Gelet daarop acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de steigers in de vaarweg redelijkerwijs in strijd moeten worden geacht met de doelstellingen uit artikel 3, eerste lid, onder a, b, en c van de Svw: het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaart-verkeer, het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaart-wegen.
7. Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Waterwet
Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
oppervlaktewaterlichaam:samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
Artikel 2.1 van de Waterwet
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Artikel 6.13 van de WaterwetDeze paragraaf is mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone. Met een vergunning wordt gelijkgesteld een krachtens zodanige verordening vereiste ontheffing.
Artikel 6.21 van de Waterwet
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Keur waterschap Brabantse Delta 2015 (Keur)
Artikel 1.1, onder pp van de Keur
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder Waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en als dusdanig geregistreerd zijn in de legger.
Artikel 3.1, eerste lid, van de Keur
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.
Artikel 3.3, eerste lid, van de Keur
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een primaire of regionale waterkering of bijbehorende beschermingszone A, met uitzondering van compartimenteringskeringen, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Scheepvaartverkeerswet
Artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet
1. Toepassing van de artikelen 4, 10, vierde lid, 11 en 12 kan, behoudens het bepaalde in het tweede lid, slechts geschieden in het belang van:
het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer;
het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen;
het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen;
het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.
2.Artikel 1.1, onder pp, van de Keur.
3.Artikel 6.21 van de Waterwet en ook van toepassing op een watervergunningplicht uit de Keur op grond van artikel 6.13 van de Waterwet.
4.Artikel 3.2 van de Beleidsregel.
5.Artikel 3.3.6 en artikel 3.4.3 van de Beleidsregel.
6.Artikel 11.1.2 en 11.1.3 van de Beleidsregel.
7.Artikel 11.2 en 11.3 van de Beleidsregel en artikel 11.4.3 van de Beleidsregel.
8.Artikel 11.1.2 en 11.1.3 van de Beleidsregel.
9.Artikel 17.4.1, derde lid, van de Beleidsregel.
10.ABRvS 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2154, r.o. 8.1.