In deze zaak heeft eiser, V.O.F., op 1 juni 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta, die op 24 april 2018 een watervergunning gedeeltelijk had geweigerd voor de herinrichting van de jachthaven aan het [adres]. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de zitting meerdere keren was aangehouden in afwachting van bemiddelingsgesprekken. Uiteindelijk heeft eiser op 28 juli 2023 laten weten dat er geen overeenstemming was bereikt, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 2 augustus 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 januari 2016 exploitant is van de jachthaven en dat de vergunning op 28 december 2017 gedeeltelijk was geweigerd. De weigering betrof het aanleggen van steigers A, B en C in de vaarweg van de [plaats 2] haven. Eiser heeft aangevoerd dat voor de renovatie van de jachthaven geen watervergunning vereist was en dat de steigers geen schade toebrachten aan de oeververdediging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning terecht was geweigerd, omdat het aanleggen van de steigers in strijd was met de doelstellingen van de Waterwet en de Scheepvaartverkeerswet.
De rechtbank concludeert dat de steigers in de vaarweg negatieve gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 5 september 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.