ECLI:NL:RBZWB:2023:6352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het maandloon voor WIA-uitkering en toepassing van de startersregeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn maandloon voor zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had het maandloon vastgesteld op € 1.225,44, wat eiser betwistte. Eiser had zich op 18 mei 2021 ziekgemeld en het UWV had op basis van zijn inkomen over de referteperiode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 het dagloon vastgesteld op € 56,42. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte uitging van een lager inkomen, omdat hij door corona en andere omstandigheden minder had kunnen werken. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de referteperiode en de berekening van het dagloon correct had vastgesteld volgens de Wet WIA en het Dagloonbesluit. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was om af te wijken van de wettelijke bepalingen, ook niet vanwege de bijzondere omstandigheden die eiser aanvoerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4018 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: drs. S. Barto).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn maandloon voor zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft dit maandloon met het besluit van 16 mei 2022 vastgesteld op
€ 1.225,44. Met het bestreden besluit van 15 juli 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die vaststelling gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote [naam] en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser is over de periode van 14 juli 2020 tot en met 11 april 2021 als uitzendkracht werkzaam geweest bij [B.V.] .
2.2.
Op 18 mei 2021 heeft eiser zich bij het UWV ziekgemeld.
2.3.
Met het besluit van 16 mei 2022 heeft het UWV met ingang van 16 juni 2022 aan eiser een WIA-uitkering toegekend gebaseerd op een maandloon van € 1.225,43 (en een dagloon van € 56,42).
2.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.5.1.
Met het bestreden besluit van 15 juli 2022 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.2.
Het UWV stelt dat het dagloon voor de Wet WIA in beginsel wordt bepaald door het loon in de referteperiode te delen door 261 dagloondagen.
2.5.3.
Eiser heeft zich op 18 mei 2021 ziekgemeld. De referteperiode loopt daarom van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Eiser heeft in deze periode echter pas vanaf 14 juli 2020 inkomen. Het UWV past daarom de zogenoemde startersregeling toe. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de periode van 14 juli 2020 tot en met 30 april 2021. Dat zijn
209 dagloondagen.
Volgens de polisadministratie heeft eiser over deze periode van [B.V.] € 11.516,51 loon gehad. Het dagloon bedraagt daarom € 55,10 (€ 11.516,51 : 209). Inclusief indexering is dit € 56,42. Dit is een maandloon van € 1.227,14 (€ 56,42 x 21,75 dagen).
2.5.4.
Alhoewel het UWV begrip heeft voor het standpunt van eiser kan hij het dagloon niet anders berekenen. De Wet WIA en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) bieden daarvoor geen ruimte.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat hij in 1988 is gaan werken als cilindercorrector bij [bedrijf] . Daar is hij in aanraking gekomen met oplosmiddelen en heeft hij klachten gekregen, onder meer van het korte termijngeheugen. In september 2003 is eiser ontslagen. Daarna heeft eiser een aantal kortstondige banen gehad.
In 2008 ging het wat beter met eiser en is hij in de zorg gaan werken, vanaf 2015 (noodgedwongen) als zzp’er. Maar toen kwam corona en hield het werk in de zorg op.
Vanaf 14 september 2020 is eiser daarom gaan werken als magazijnmedewerker via [B.V.] . Omdat eiser daar weer in aanraking kwam met oplosmiddelen ging zijn geheugen verder achteruit. Op 12 april 2021 heeft [B.V.] het contract beëindigd.
Op 18 mei 2021 heeft eiser zich ziekgemeld met geheugenproblemen.
Vervolgens heeft eiser nog kort gewerkt bij de groenvoorziening maar dat lukte niet door de problemen die hij heeft.
3.2.
Eiser stelt dat het UWV ten onrechte uitgaat van het inkomen dat hij over de periode van 14 juli 2020 tot en met 30 april 2021 heeft verdiend. Dit was een inkomen van
€ 11.516,51. Maar eiser heeft over deze periode veel minder kunnen werken omdat er door corona veel minder werk was. Uit de informatie van het UWV blijkt ook van zeer wisselende uren. Daarnaast hebben de werkzaamheden bij [B.V.] maar kort geduurd vanwege de problemen met oplosmiddelen. Volgens eiser dient uit te worden gegaan van een inkomen van € 21.044,-. Dat is het jaarloon vermeld op de loonstrook van [B.V.] . Ter onderbouwing heeft eiser een loonstrook van [B.V.] van 6 april 2021 overgelegd.
3.3.
Verder stelt eiser dat eigenlijk uitgegaan zou moeten worden van het inkomen bij [bedrijf] waar hij zijn eerste hersenbeschadiging heeft opgelopen, omdat hij toen al arbeidsongeschikt was. Het gemiddelde jaarinkomen daar bedroeg € 30.633,52.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers WIA-dagloon heeft vastgesteld op € 56,42 (na indexering).
4.2.
Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op basis van het loon dat eiser over de referteperiode heeft verdiend gedeeld door 209. Het UWV heeft daarbij aangesloten bij de zogenoemde startersregeling van artikel 18 van het Dagloonbesluit.
4.3.
In de Wet WIA en het Dagloonbesluit heeft de wetgever bepaald hoe het dagloon voor de WIA moet worden berekend.
Artikel 13 van de Wet WIA bepaalt dat het dagloon 1/261 deel is van het loon dat de werknemer heeft verdiend in de periode van één jaar die eindigt op het moment dat de arbeidsongeschiktheid intreedt.
Ook de artikelen 13 en 16 van het Dagloonbesluit bepalen dat het WIA-dagloon wordt berekend aan de hand van het loon dat is genoten over de periode van één jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid.
In artikel 18 van het Dagloonbesluit is een uitzondering gemaakt voor ‘starters’. In dat geval wordt niet gedeeld door 261 maar door het aantal dagloondagen vanaf het begin van de dienstbetrekking tot en met de laatste dag van de referteperiode.
De voor de beoordeling van het beroep (verder) belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.4.
Eiser heeft zich op 18 mei 2021 ziekgemeld. Het UWV heeft de referteperiode vastgesteld op de periode van één jaar daaraan voorafgaand, over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Omdat eiser echter pas vanaf 14 juli 2020 inkomen heeft, heeft het UWV de startersregeling toegepast en dat inkomen niet gedeeld door 261 maar door 209 dagloondagen. Eisers inkomen over de referteperiode bedroeg € 11.516,51. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op basis van dit loon gedeeld door 209 dagloondagen.
De rechtbank stelt vast dat deze berekening overeenkomstig de Wet WIA en het Dagloonbesluit is.
4.5.
Eiser heeft gesteld dat rekening dient te worden gehouden met zijn inkomen over een andere periode, met het loon bij [bedrijf] . Toen verdiende hij veel meer.
Als de rechtbank dat zou volgen dan zou dat betekenen dat een andere referteperiode aangehouden zou moeten worden. Dat kan op grond van de Wet WIA en het Dagloonbesluit niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de referteperiode juist vastgesteld op de periode van een jaar voorafgaande aan eisers eerste ziektedag op 18 mei 2021, de ziektedag die ook heeft geleid tot toekenning van een WIA-uitkering.
Dit volgt ook uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 december 2022 [1] geoordeeld dat voor de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van de periode van een jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid en dat die referteperiode niet kan worden losgekoppeld van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Er is volgens de CRvB in de Wet WIA of het Dagloonbesluit geen bepaling om de referteperiode anders vast te stellen.
4.6.
Eiser heeft verder gesteld dat, vanwege bijzondere omstandigheden namelijk corona, rekening gehouden had moeten worden met het inkomen dat hij bij [B.V.] had kunnen/moeten verdienen.
Zoals de rechtbank al heeft aangegeven heeft de wetgever bepaald hoe het dagloon berekend moet worden. Er moet worden uitgegaan van wat daadwerkelijk is verdiend in de referteperiode. Van deze bepaling kan in beginsel niet worden afgeweken. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om wel af te wijken. Door de wetgever wordt namelijk geen onderscheid gemaakt naar de reden waarom in een referteperiode minder loon is ontvangen.
4.7.
Eiser heeft tot slot gesteld dat hij door ziekte minder is gaan werken. Daarmee had ook rekening gehouden moeten worden.
De rechtbank gaat ervan uit dat eiser daarmee bedoelt dat hij een ‘medische afzakker’ is. Een medische afzakker is iemand die door ziekte minder gaat werken zonder zich ziek te melden.
De vraag of iemand een medische afzakker is, is echter niet van belang voor vaststelling van het dagloon. Dit blijkt uit een uitspraak van de CRvB van 15 december 2022 [2] . Het UWV heeft daarmee dan ook terecht geen rekening gehouden.
4.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV het dagloon van eiser juist heeft berekend. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat eiser daardoor minder inkomen heeft dan hij eerder heeft verdiend, is het dagloon vastgesteld zoals in de Wet WIA en het Dagloonbesluit is bepaald en door de wetgever is bedoeld. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om daarvan af te wijken.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is daarom ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 15
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
Artikel 18. Dagloon starter en herintreder
1. Het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten, wordt vastgesteld door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, «261» te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
2. Het dagloon van de werknemer die in de referteperiode geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; en
D staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag van intreden van de arbeidsongeschiktheid.

Voetnoten

1.vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2022:2727