ECLI:NL:RBZWB:2023:6325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
10296910 AZ VERZ 23-2 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over looninschaling en toepassing van arbeidsvoorwaarden in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter P. Ponds van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. Buitelaar, en de verwerende partijen, [verweerder01] B.V. en [verweerder02] B.V., vertegenwoordigd door mr. O. Lenselink. De verzoeker heeft zijn eis gewijzigd naar aanleiding van een tussenbeschikking en verzoekt om betaling van achterstallig loon, onkosten, vakantietoeslag, niet-genoten vakantie-uren, ATV-uren, transitievergoeding, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de procedure op 7 september 2023 behandeld en de verzoeker heeft zijn vorderingen onderbouwd met diverse producties.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op inschaling in loonschaal C, en dat hij recht heeft op een aantal vergoedingen, waaronder achterstallig loon van € 6.661,32, onkosten van € 321,77, vakantietoeslag van € 1.161,51, niet-genoten vakantie-uren van € 497,89, ATV-uren van € 209,96, en een transitievergoeding van € 490,96. Daarnaast is de wettelijke verhoging van € 782,28 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 888,36 toegewezen. De kantonrechter heeft de verwerende partijen veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de verzoeker zijn vastgesteld op € 1.169,00, en aan de zijde van [verweerder02] op € 925,00.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 7 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 10296910 \ AZ VERZ 23-2
Beschikking van 7 september 2023
in de zaak van
[verzoeker01],
te [plaats01] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker01] ,
gemachtigde: mr. C. Buitelaar,
tegen

1.[verweerder01] B.V.,

te [plaats01] ,
2.
[verweerder02] B.V.,
te [plaats01] ,
verwerende partijen,
hierna te noemen: [verweerder01] en [verweerder02] en gezamenlijk (in enkelvoud) als [verweerders01] ,
gemachtigde: mr. O. Lenselink.

6.De procedure

6.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 23 mei 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de akte wijziging eis na beschikking van [verzoeker01] met producties 19 tot en met 23;
- de antwoordakte van [verweerders01]

7.Het geschil

7.1.
[verzoeker01] heeft naar aanleiding van de tussenbeschikking zijn eis gewijzigd. Hij
verzoekt thans [verweerders01] te veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag ter zake achterstallig loon (inclusief overuren en toeslagen daarover) van
€ 8.469,04 bruto;
b. een bedrag ter zake netto onkosten van € 321,77;
c. een bedrag ter zake de vakantietoeslag van € 1.236,61 bruto;
d. een bedrag ter zake opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren van € 530,20 bruto;
e. een bedrag ter zake niet genoten ATV-uren van € 223,58 bruto;
f. een bedrag ter zake de transitievergoeding van € 554,34 bruto;
g. de wettelijke verhoging ad 50% over € 1.979,35 brutoloon november en € 178,51 brutoloon december, alsmede € 964,38 bruto vakantietoeslag en 20% wettelijke verhoging over alle resterende loonvorderingen onder a en c;
h. de wettelijke rente over alle voornoemde vorderingen vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
i. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 888,36 netto.

8.De verdere beoordeling

8.1.
De kantonrechter verwijst naar de tussenbeschikking en wat daarin is overwogen en beslist.
Functie-indeling en inschaling
8.2.
De kantonrechter stelt voorop dat op [verzoeker01] de stelplicht en bewijslast rusten voor wat betreft de feiten waaruit zou volgen dat hij aanspraak kan maken op inschaling in loonschaal D. Voor de functie-indeling op grond van artikel 18 cao wordt verwezen naar het functieboek, dat [verzoeker01] bij zijn akte heeft overgelegd. [verzoeker01] stelt dat in het functieboek geen functie-typering staat die exact aansluit bij zijn werkzaamheden, maar dat zijn werkzaamheden het meest overeenkomen met de werkzaamheden voor de functietypering D.01.17 “Chauffeur distributie palletgoed, internationaal ongeregeld vervoer”. [verweerders01] betwist dat gemotiveerd.
8.3.
De kantonrechter overweegt dat er twee essentiële onderdelen ontbreken bij de werkzaamheden van [verzoeker01] voor de functietypering D.01.17. Zo verrichte [verzoeker01] geen meerdaagse ritten en reed hij geen ritten met bestemmingen in zowel de (gehele) Benelux als Duitsland. Naar het oordeel van de kantonrechter sluiten [verzoeker01] ’ werkzaamheden daarom onvoldoende aan bij functietypering D.01.17. Evenmin is gesteld noch gebleken dat het werk van [verzoeker01] in overwegende mate valt onder één van de andere functietyperingen in functieklasse D. De kantonrechter zal daarom uitgaan van een inschaling in loonschaal C.
8.4.
Vervolgens komt aan de orde op welke trede van loonschaal C [verzoeker01] moet worden ingeschaald. Artikel 19 lid 1 cao bepaalt dat bij de indiensttreding de werknemer wordt ingeschaald in de bij zijn functie behorende loonschaal op de trede die overeenkomt met het aantal onafgebroken ervaringsjaren in dezelfde of soortgelijke functie, zowel in deze als in andere bedrijfstakken, direct voorafgaande aan de indiensttreding. Bij de vaststelling van het aantal ervaringsjaren blijven onderbrekingen van minder dan twee jaar buiten beschouwing. [verzoeker01] stelt dat hij moet worden ingeschaald op trede 3, omdat hij vanaf zijn indiensttreding bij [verweerder02] op 7 mei 2019 drie ervaringsjaren had opgebouwd toen hij op 1 juni 2022 in dienst trad bij [verweerders01] . [verweerders01] voert in dat kader aan dat er geen sprake was van ervaringsjaren als chauffeur in het containertransport.
8.5.
De kantonrechter overweegt dat ervaring in de zin van artikel 19 lid 1 cao ruim moet worden geïnterpreteerd. Het gaat om ervaring in dezelfde of soortgelijke functie, zowel in dezelfde als in andere bedrijfstakken. [verzoeker01] was bij [verweerder02] en vervolgens bij [verweerder02] koerier/ [bedrijf01] (hierna: [verweerder02] koerier) evengoed als bij [verweerders01] werkzaam als chauffeur in het beroepsgoederenvervoer. Dat zijn dezelfde, of in ieder geval soortgelijke, functies. Van onderbrekingen van twee jaar of langer tussen de dienstverbanden met [verweerder02] en met [verweerder02] koerier en tussen de dienstverbanden met [verweerder02] koerier en met [verweerders01] is geen sprake. De ervaring die [verzoeker01] bij [verweerder02] en bij [verweerder02] koerier heeft opgebouwd, telt daarom mee voor de inschaling van [verzoeker01] bij [verweerders01] . Uitgaande van de indiensttreding van [verzoeker01] bij [verweerder02] op 7 mei 2019 had hij bij indiensttreding bij [verweerders01] op 1 juni 2022 reeds drie ervaringsjaren opgebouwd, zodat hij vanaf 1 juni 2022 tot zijn uitdiensttreding op 2 december 2022 recht had op loontrede 3.
8.6.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de kantonrechter dat [verzoeker01] gedurende zijn dienstverband bij [verweerders01] recht had op het loon in loonschaal C3, vermeld in artikel 25 cao. Dat loon bedraagt € 2.383,27 bruto per maand, oftewel € 13,70 bruto per uur.
Verzoek a: loon
8.7.
Aan de hand van de als productie 18 door [verzoeker01] overgelegde loonberekening, aangepast naar het loon in loonschaal C3, komt [verzoeker01] aan loon (inclusief niet weersproken overuren) toe:
Maand:
Basisloon:
Overuren:
Overuren in geld:
Totaal:
130%
150%
200%
130%
150%
200%
juni 22
€ 2.383,27
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
€ 2.383,27
juli 22
€ 2.383,27
26,5
€ 471,97
€ 0,00
€ 0,00
€ 2.855,24
augustus 22
€ 2.383,27
14,75
€ 262,70
€ 0,00
€ 0,00
€ 2.645,97
september 22
€ 2.383,27
25
€ 445,25
€ 0,00
€ 0,00
€ 2.828,52
oktober 22
€ 2.383,27
48,25
€ 859,33
€ 0,00
€ 0,00
€ 3.242,60
november 22
€ 2.383,27
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
€ 2.383,27
december 22
€ 219,20
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
€ 219,20
€ 16.558,07
8.8.
[verzoeker01] heeft in zijn loonberekening voor de maanden oktober, november en december 2022 een post opgenomen voor 22,75% aan ziekengeld over overuren. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker01] zich daarbij kennelijk beroept op artikel 16 lid 1 sub d van de (algemeen verbindend verklaarde) cao. Daarin is namelijk bepaald dat de werknemer bij ziekte recht heeft op 22,75% over het gemiddelde aan overuren dat hij in de voorgaande weken heeft gewerkt. [verzoeker01] heeft evenwel geen onderbouwing gegeven waaruit blijkt hoe hij de overuren heeft berekend. De berekening van [verzoeker01] kan in ieder geval niet juist zijn. Hij gaat daarbij namelijk uit van zijn reguliere basisuren c.q. basismaandloon (32 uren voor de vier ziektedagen eind oktober, € 2.537,36 voor november en 16 uren voor de twee ziektedagen in december). De vergoeding voor ziekengeld over overuren zal daarom worden afgewezen.
8.9.
Op het totaalbedrag van € 16.558,07 bruto strekken in mindering de niet weersproken loonbetalingen van [verweerders01] die zijn vermeld in productie 18 van [verzoeker01] en de correcties daarop in de randnummers 13 en 14 van de Akte wijziging eis na beschikking van in totaal € 9.896,75 bruto (vijf maal € 1.979,35 bruto, uitbetaald voor de maanden juli tot en met oktober 2022; [verweerders01] erkent in haar antwoordakte dat er over de periode van 1 november tot 2 december 2022 geen loon is betaald), zodat resteert een bedrag van € 6.661,32 bruto. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
Verzoek b: onkosten
8.10.
Op grond van artikel 40 cao heeft [verzoeker01] , onder omstandigheden, recht op vergoeding van verblijfskosten. In productie 18 heeft [verzoeker01] per maand en vervolgens per dag gespecificeerd welke bedragen aan hem toekomen aan verblijfskostenvergoedingen. [verweerders01] betwist dat zij deze verblijfsvergoedingen is verschuldigd. Voor zover [verweerders01] meent dat [verzoeker01] geen vergoeding toekomt voor de door hem opgevoerde dagen of dat hij de vergoeding onjuist heeft berekend, had het gelet op de specificaties van [verzoeker01] op de weg van [verweerders01] gelegen om te concretiseren op welke dagen [verzoeker01] volgens hem geen verblijfsvergoeding toekomt of welke vergoedingen niet juist zijn berekend. Dat heeft [verweerders01] niet gedaan. Zij heeft haar betwisting derhalve onvoldoende gemotiveerd om de specificaties van [verzoeker01] op dit onderdeel te weerleggen. De kantonrechter zal die specificaties daarom volgen en [verzoeker01] ’ verzoek tot betaling van
€ 321,77 aan onkosten toewijzen.
Verzoek c: vakantietoeslag
8.11.
Op grond van artikel 69 cao heeft [verzoeker01] recht op 8% vakantietoeslag over het basisloon. Uitgaande van het basisloon van € 14.518,82 (6 * € 2.383,27 en € 219,20) heeft [verzoeker01] recht op € 1.161,51 bruto aan vakantietoeslag. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Verzoek d: vakantie-uren
8.12.
In zijn loonberekening van december 2022 (productie 18 van [verzoeker01] ) heeft [verzoeker01] onder “Verlofregistratie” vermeld dat hij een saldo van 33,65 uur aan vakantie-uren heeft opgebouwd tijdens het dienstverband met [verweerders01] . [verweerders01] heeft de juistheid van dat saldo niet weersproken. Uitgaande van het uurloon van € 13,70 bruto (zie r.o. 8.6), vermeerderd met 8% vakantiebijslag, komt [verzoeker01] voor 33,65 vakantie-uren een vergoeding toe van € 497,89 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Verzoek e: ATV-uren
8.13.
De loonberekening van december 2022 onder “Verlofregistratie” vermeldt daarnaast een saldo van 13,98 aan ATV-uren. De juistheid van dat saldo is evenmin door [verweerders01] weersproken. Uitgaande van het uurloon van € 13,70 bruto (zie r.o. 8.6), vermeerderd met 8% vakantiebijslag, komt [verzoeker01] daarvoor een vergoeding toe van
€ 209,96 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Verzoek f: transitievergoeding
8.14.
Aan de hand van het maandloon van € 2.383,27 bruto, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en de gemiddelde overwerkvergoeding van € 339,88 bruto per maand, alsmede de duur van het dienstverband van 1 juni tot en met 2 december 2022, bedraagt de transitievergoeding van [verzoeker01] conform de berekening in artikel 7:673 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag van € 490,96 bruto. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
Verzoek g: wettelijke verhoging
8.15.
Op grond van artikel 7:625 BW is [verweerders01] de wettelijke verhoging verschuldigd over het niet-tijdig betaalde loon. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging, zoals verzocht, toewijzen over het achterstallige loon ad € 6.661,32 bruto en over de vakantietoeslag ad € 1.161,51 bruto, met dien verstande dat gelet op de omstandigheden van het geval de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10%. Ter zake zal derhalve een bedrag van € 782,28 worden toegewezen.
Verzoek h: wettelijke rente
8.16.
De wettelijke rente is niet weersproken. Die zal – over het toewijsbare gedeelte van de hiervoor genoemde posten – worden toegewezen op de wijze zoals verzocht.
Verzoek i:buitengerechtelijke incassokosten
8.17.
[verzoeker01] stelt dat door en namens hem buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht jegens [verweerders01] . [verweerders01] betwist dat niet, maar zij meent dat die werkzaamheden slechts beperkt van aard zijn geweest. De kantonrechter overweegt dat de vergoeding van incassowerkzaamheden dient te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit). Volgens vaste rechtspraak komen ook beperkte incassowerkzaamheden op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Relevant is
dater incassowerkzaamheden zijn verricht, maar niet
welkeincassowerkzaamheden zijn verricht (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 r.o. 3.6). De door [verweerders01] aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker01] aanvankelijk naast [verweerders01] ook [verweerder02] in rechte heeft betrokken, maakt het voorgaande niet anders. Dat verandert niet dat [verzoeker01] wel incassohandelingen ten aanzien [verweerders01] heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Eveneens faalt de door [verweerders01] aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker01] als vakbondslid geen kosten heeft voor de bijstand van zijn gemachtigde. Ook in het geval [verzoeker01] voor de behandeling van deze zaak geen kosten is verschuldigd aan zijn gemachtigde, heeft hij wel degelijk kosten in de vorm van premie die hij als vakbondslid aan zijn gemachtigde/FNV is verschuldigd.
8.18.
Het door [verzoeker01] verzochte bedrag van € 888,36 aan incassokosten overschrijdt niet het redelijke bedrag volgens de staffel in artikel 2 van het Besluit. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
8.19.
In de procedure jegens [verweerders01] is [verweerders01] de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker01] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
793,00
- nakosten
132,00
totaal
1.169,00
8.20.
In de procedure jegens [verweerder02] heeft [verzoeker01] zijn eis jegens [verweerder02] niet langer gehandhaafd. [verzoeker01] is in die procedure de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Hij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder02] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
793,00
- nakosten
132,00
Totaal
925,00

9.De beslissing

De kantonrechter
9.1.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 6.661,32 bruto aan achterstallig loon;
9.2.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 321,77 aan netto onkosten;
9.3.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 1.161,51 bruto aan vakantietoeslag;
9.4.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 497,89 bruto aan niet-genoten vakantie-uren;
9.5.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 209,96 bruto aan niet-genoten ATV-uren;
9.6.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 490,96 bruto aan transitievergoeding;
9.7.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 782,28 aan wettelijke verhoging;
9.8.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van de wettelijke rente over de bedragen in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.7 vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
9.9.
veroordeelt [verweerders01] tot betaling aan [verzoeker01] van € 888,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
9.10.
veroordeelt [verweerders01] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker01] tot deze beschikking vastgesteld op € 1.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling de beschikking daarna betekend, dan moet [verweerders01] ook de kosten van betekening betalen;
9.11.
veroordeelt [verzoeker01] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder02] tot deze beschikking vastgesteld op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling de beschikking daarna betekend, dan moet [verzoeker01] ook de kosten van betekening betalen;
9.12.
verklaart de veroordeling in rechtsoverweging 9.11 uitvoerbaar bij voorraad;
9.13.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023.