ECLI:NL:RBZWB:2023:6323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
02-198285-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vordering tot inbewaringstelling na toezegging ZSM

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had eerder het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte. Dit gebeurde naar aanleiding van een toezegging die aan de raadsman van de verdachte was gedaan door ZSM, waarin werd aangegeven dat de verdachte met een dagvaarding zou worden heengezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze toezegging door een medewerker van ZSM aan de raadsman is gedaan, en dat het OM verantwoordelijk is voor de informatie die door ZSM wordt verstrekt.

De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris, waarbij hij aanvoerde dat ZSM een samenwerkingsverband is van het OM en andere organisaties, en dat de toezegging niet door een medewerker van het OM was gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de raadsman en de verdachte erop mochten vertrouwen dat de informatie die door ZSM was verstrekt correct was. De rechtbank benadrukte dat het aan het OM is om ervoor te zorgen dat de informatie die door ZSM wordt gegeven, afkomstig is van bevoegde personen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond verklaard, en bevestigd dat de rechter-commissaris terecht het OM niet-ontvankelijk had verklaard in de vordering tot inbewaringstelling. De uitspraak onderstreept het belang van het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijke procesorde in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-198285-23
beslissing op hoger beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris van de raadkamer d.d. 06 september 2023
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
vertrokken, onbekend waarheen
feitelijk verblijfsadres:
[verblijfsadres] .
Raadsman mr. G.J.P.M. Mooren.

Procedure

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 10 augustus 202 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot inbewaringstelling. De officier van justitie is op 23 augustus 2023 in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelschriftuur van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie en de raadsman, mr. Mooren, gehoord. Verdachte is niet verschenen.

Beoordeling

De rechter-commissaris heeft het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot inbewaringstelling en daartoe het volgende overwogen. Op ZSM is aan de raadsman van verdachte een toezegging gedaan dat verdachte met een dagvaarding zal worden heengezonden, wat is bevestigd door de behandelend politieambtenaar. Door in strijd met deze toezegging te beslissen tot voorgeleiden, is daarmee gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijke procesorde.
De officier van justitie heeft in beroep aangevoerd dat ZSM een samenwerkingsverband is van het OM met meerdere andere organisaties, waaronder de politie. Bij ZSM werken dan ook mensen van diverse organisaties.
De officier van justitie heeft navraag gedaan bij alle medewerkers van het OM die de bewuste dag ZSM-dienst hadden en die hebben allen aangegeven de advocaat niet te hebben gesproken, laat staan te hebben aangegeven dat verdachte zou worden heengezonden met een dagvaarding. De toezegging is dus niet door een medewerker van het OM gedaan.
Het kan zijn dat de raadsman een medewerker van de politie aan de lijn heeft gehad. Maar een eventuele toezegging gedaan door een medewerker van de politie, kan het OM niet zonder meer worden tegengeworpen. Uit de rechtspraak volgt immers dat in de regel geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend aan uitlatingen betreffende de vervolging gedaan door functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend. Derhalve kan niet worden gesteld dat sprake was van een
toezegging waarop de verdediging mocht vertrouwen.
De raadsman heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij heeft gebeld met het ene nummer dat hij heeft van ZSM en dat hij heeft gesproken met iemand waarvan hij alleen de voornaam heeft genoteerd. Hij weet niet bij welke organisatie deze persoon in dienst is.
De rechtbank overweegt dat zij geen enkele aanleiding heeft om te twijfelen aan de juistheid van de gang van zaken zoals die is geschetst door de raadsman. Zij gaat er dan ook van uit dat door iemand die werkt bij ZSM aan de raadsman is medegedeeld dat verdachte zou worden heengezonden met een dagvaarding en dus niet zou worden voorgeleid.
De rechtbank begrijpt dat advocaten via het telefoonnummer van ZSM informatie kunnen krijgen over de (voortgang van) zaken die daar in behandeling zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet een advocaat kunnen vertrouwen op de juistheid van die informatie. Het is aan het OM om de organisatie en werkwijze van ZSM zo in te richten dat de informatie die vanuit ZSM wordt verstrekt correct is, maar ook door daartoe bevoegde personen wordt verstrekt. Van een advocaat mag niet worden verwacht dat hij of zij telkens moet vragen of degene die hij aan de lijn heeft wel bevoegd is om deze informatie te verstrekken. Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van de rechtbank de vanuit ZSM aan de raadsman verstrekte informatie dan ook worden toegerekend aan het OM.
Hieruit volgt dat de raadsman en ook de verdachte erop mochten vertrouwen dat hij niet zou worden voorgeleid. Door in strijd met deze toezegging te beslissen tot een voorgeleiding, is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijke procesorde.
De rechter-commissaris heeft dan ook terecht het OM niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot inbewaringstelling. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 06 september 2023 door:
mr. M. Breeman, voorzitter,
mr. A. Hello en mr. W.A.L. Pustjens, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P.E. Jacet, griffier.