ECLI:NL:RBZWB:2023:6274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een berging in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 31 augustus 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een berging beoordeeld. De vergunninghouder had op 21 april 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eisers, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, stelden dat het college bij de beoordeling van de vergunning is uitgegaan van onjuiste metingen van de goot- en nokhoogte van de berging. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 behandeld, waarbij zowel eisers als de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de berging niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gemeten nokhoogte binnen de toegestane bouwhoogte valt. De rechtbank wijst erop dat de goothoogte wel in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de overschrijding van de goothoogte en de bebouwde oppervlakte binnen de grenzen van de beleidsregels valt en dat er geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/110 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. E.R. Koster),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , college,

( [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een berging aan de [adres] te [plaats] (perceel).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 21 april 2022 de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit van 28 november 2022 heeft het college de verleende omgevingsvergunning – met een aangepaste motivering – gehandhaafd. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, bijgestaan door mr. F.C.C.M. Krijnen, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
1.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de berging op het perceel heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 1 juni 2021 heeft vergunninghouder een adviesverzoek bij het college ingediend, omdat hij op zijn berging een klein dakje wilde laten plaatsen voor opslagruimte. Hierop heeft het college vergunninghouder laten weten dat het voorgenomen project vergunningsvrij is. Vergunninghouder heeft het project uitgevoerd. Eisers hebben op 3 december 2021 bij het college een handhavingsverzoek ingediend. Bij besluit van 7 februari 2022 heeft het college bepaald dat de verbouwing van de berging op zich vergunningsvrij is, maar dat de activiteit niet past binnen de bouwregels van het bestemmingsplan ‘ [plan 1] ’ (bestemmingsplan) en dat er alsnog een omgevingsvergunning nodig is om af te wijken van het bestemmingsplan. Vergunninghouder heeft de omgevingsvergunning op 22 februari 2022 aangevraagd en het college heeft de omgevingsvergunning bij besluit van 21 april 2022 verleend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 april 2022. Met het bestreden besluit heeft het college de verleende omgevingsvergunning – onder aanpassing van de motivering – gehandhaafd.
5. Eisers stellen dat het college in het bestreden besluit de verleende omgevingsvergunning ten onrechte heeft gehandhaafd. Eisers voeren hiertoe aan dat het college is uitgegaan van een onjuiste goot- en de nokhoogte van de verhoogde berging, omdat het college bij de metingen het verkeerde peil gebruikt heeft. De hoogte van de berging valt verder nog 38 cm hoger uit, omdat de opbouw bestaat uit verticale panelen, waarop vervolgens het dak is geplaatst. Dit leidt tevens tot een grote toename van de inhoud en de maximaal te bebouwen oppervlakte is overschreden. De berging bestaat uit meerdere verdiepingen en de afstand tot de zijdelingse perceelgrens is te kort. De afschuiningshoek van het dak is niet op alle hoekpunten 45 graden en het college heeft een te beperkte belangenafweging toegepast.
5.1
Het college vindt dat de verhoging van de berging vergunningsvrij is, maar dat het bouwplan voor wat betreft de goothoogte, de maximaal te bebouwen oppervlakte en de afschuiningshoek in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft voor het verlenen van de omgevingsvergunning een binnenplanse afwijking toegepast voor de goothoogte en de maximaal te bebouwen oppervlakte. Voor de afschuiningshoek is het college op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van het bestemmingsplan afgeweken. De berging bestaat volgens het college uit een bouwlaag. Het college vindt de afwijkingen van het bestemmingsplan beperkt en niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
5.2
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [plan 1] ’ (bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft de bestemming ‘Wonen’ [1] .
5.3
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ [2] en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan [3] , dan moet het college de omgevingsvergunning weigeren [4] . Dit geldt niet als de omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Als een dergelijk geval zich voordoet, dan wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt enkel geweigerd als de omgevingsvergunning niet op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊ en 2̊, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning in geval van strijd met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels [5] en/of in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen [6] . De betreffende algemene maatregel van bestuur is het Bor.
5.4
Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen het vergunningsvrij verbouwen van de berging. Partijen zijn het er verder over eens dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de goothoogte en de bebouwde oppervlakte van de berging respectievelijk hoger [7] en groter [8] zijn dan het bestemmingsplan toestaat. Het dak van de berging heeft maar bij één perceelgrens in plaats van drie perceelgrenzen [9] een afschuiningshoek van 45̊.
5.5
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.6
Omdat de interpretatie van de feitelijk gemeten goot- en nokhoogte samenhangt met het gehanteerde ‘peil’ zal de rechtbank eerst vaststellen of het college van het juiste ‘peil’ is uitgegaan. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor de bepaling van het peil moet worden uitgegaan van het peil van de ingang bij de brandgang. Het bestemmingsplan bepaalt [10] hierover dat het peil van een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw is. De voordeur van de woning op het perceel is de hoofdtoegang; eisers hebben dat ter zitting ook niet betwist. Het college is ook van dit ‘peil’ uitgegaan en heeft hierover toegelicht dat de hoofdingang van een woning niet verandert. Dat kan anders zijn bij een in de tuin gelegen bijgebouw, omdat de (achter)tuin kan worden verlaagd of opgehoogd. Deze uitleg komt de rechtbank niet onredelijk over. De rechtbank gaat in het vervolg van de beoordeling van deze zaak dan ook van het ‘peil’ aan de voorkant van de woning.
Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
5.7
Bij de metingen door een toezichthouder van het college op 23 november 2021 zijn een goothoogte van 3,08 meter en een nokhoogte van 4,33 meter geconstateerd. Beide metingen zijn in lijn met het door vergunninghouder bij de adviesaanvraag van 1 juni 2021 ingediende plan. De nokhoogte is dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan, omdat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan [11] . De door eisers aangevoerde extra verhoging van 38 cm door het gebruik van verticale panelen acht de rechtbank niet juist. In de oorspronkelijke bouwtekening (met een nokhoogte van 4,33 meter) waren deze panelen al opgenomen in het ontwerp. Door het gebruik van de panelen wordt de maximale bouwhoogte ook niet overschreden.
De goothoogte is wel in strijd met het bestemmingsplan [12] ; er geldt namelijk een maximale hoogte van 3 meter. Het college is bevoegd om voor deze overschrijding af te wijken van het bestemmingsplan, en heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Artikel 26.1 van het bestemmingsplan bepaalt namelijk dat er een vrijstelling kan worden verleend voor een afwijking van de in het plan genoemde maten, afmetingen, etcetera tot ten hoogste 10%. De goothoogte betreft een overschrijding van 8 cm en dat ligt ruim onder de maximale vrijstelling.
Artikel 3.12.2, sub d, onder 2.I, van de planvoorschriften bepaalt dat 40% - met een maximum van 60 m2 – van het achter de achtergevelrooilijn gelegen gedeelte van het erf bebouwd mag worden met bijgebouwen, aan- of uitbouwen bij woningen en andere gebouwen dan woningen. Bij de controle op 23 november 2021 is vastgesteld dat het erf achter de achtergevelrooilijn een oppervlakte van 54,32 m2 heeft; 40% hiervan mag bebouwd worden, ofwel 21,7 m2. De berging heeft een oppervlakte van 22,7 m2. Eisers hebben deze berekening niet betwist. De bebouwde oppervlakte is daarmee in strijd met het bestemmingsplan; de overschrijding bedraagt 1 m2. Ook voor deze overschrijding heeft het college gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid met toepassing van voornoemd artikel 26.1. Ook deze vergunde overschrijding ligt ruim onder het in het bestemmingsplan bepaalde maximum.
5.8
De in artikel 26.1 van de planvoorschriften aangehaalde afwijkingsmogelijkheid stelt voor zowel de vergunde goothoogte als de bebouwde oppervlakte de voorwaarden dat de door de vrijstelling toegestane bebouwing in overeenstemming moet zijn met de bestemming en er mogen geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan. Nu de bestaande berging is uitgebreid en het gebruik van de berging niet is gewijzigd, is naar het oordeel van de rechtbank de uitbreiding in overeenstemming met de bestemming. Het college heeft op goede gronden kunnen oordelen dat van overwegende stedenbouwkundige bezwaren geen sprake is, omdat de mate van de overschrijdingen beperkt is en het bestemmingsplan al veel toestaat. Verder heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State enige vermindering van (zon)licht en vermindering van uitzicht in een stedelijke omgeving moet worden geduld.
5.9
Artikel 2.12 van de Wabo stelt ook nog als voorwaarde dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat het college zich hierover in het bestreden besluit niet expliciet heeft uitgelaten. De rechtbank begrijpt het standpunt van het college over de in artikel 26.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid aldus dat het college vindt dat de activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De afwijkingsmogelijkheden voor de goothoogte en de bebouwde oppervlakte zijn al in het bestemmingsplan opgenomen. Het opnemen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan betekent dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening [13] . Het college heeft in het bestreden besluit ook de belangen van eisers gewogen. De beroepsgronden tegen de goothoogte en de bebouwde oppervlakte slagen dan ook niet.
Kruimelgevallenregeling
5.1
Door de hoogte van de berging is aan alle perceelzijden een afschuiningshoek verplicht, maar deze is enkel aan de achterkant van de berging toegepast. Om aan de planvoorschriften te voldoen, dienen ook de beide zijdelingse perceelgrenzen met een afschuiningshoek te worden uitgevoerd. De activiteit is daarom in strijd met het bestemmingsplan [14] . Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2̊, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor toegepast. In geval van een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan mag het college voor deze activiteit dan van het bestemmingsplan afwijken als het gaat om de uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk dat niet hoger is dan vijf meter en met een oppervlakte tot 150 m2.
Het college hanteert bij dit soort afwijkingen de Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2021 (Beleidsregels). Het college heeft deze beleidsregels opgesteld om voor bepaalde veelvoorkomende afwijkingsmogelijkheden (bijvoorbeeld bijgebouwen) beleidsregels te formuleren om deze veel voorkomende aanvragen efficiënt en rechts gelijk te kunnen afhandelen. De rechtbank leidt uit de beleidsregels af dat, als de aanvraag betrekking heeft op onder meer bijbehorende bouwwerken en de aanvraag past binnen de beleidsregels, de aangevraagde vergunning wordt verleend. De berging is een bijbehorend bouwwerk bij de grondgebonden woning op het perceel. In artikel A, eerste lid, sub a, van Deel I van de beleidsregels is bepaald dat een omgevingsvergunning kan worden verleend als voldaan wordt aan de bouwregels uit de bestemmingsplansystematiek. Het college heeft hierover in het verweerschrift toegelicht dat de bestemmingsplansystematiek een document is dat wordt gebruikt bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Bij de toepassing van artikel 4, eerste lid, van het Bor in geval van oudere bestemmingsplannen wordt de plansystematiek betrokken. In artikel 44.2.4, onder 3.II, van de betreffende bestemmingsplansystematiek [15] is bepaald dat de afschuiningshoek bij topgevels niet in acht genomen hoeft te worden. Eisers betogen dat dit artikel zo ruim is dat het niet meer als een uitzondering gezien kan worden. Omdat in de bestemmingsplansystematiek geen definitie van ‘topgevels’ is opgenomen, dient het voor de uitleg van het begrip aansluiting bij de betekenis in het spraakgebruik te worden gezocht [16] . Het gaat dan om een gevel met een in de punt uitlopend geveldeel, meestal in de vorm van een driehoek. Eisers betwisten niet dat de uitbouw met een topgevel is uitgerust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden besloten tot toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. De afwijking voldoet aan de goede ruimtelijke ordening. In het kader van de belangenafweging wijzen eisers op de vermindering van woongenot, daglicht en uitzicht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de gevolgen voor eisers bij de vergunde vrijstelling van de afschuiningshoek in een onevenredige verhouding staan tot de met verlening van de vergunning te dienen doelen. Zoals al hiervoor overwogen moet in een stedelijke omgeving enige vermindering van (zon)licht en vermindering van uitzicht worden geduld. De beroepsgronden tegen de afschuining slagen niet.
5.1
Eisers voeren ook nog aan dat de berging uit meerdere verdiepingen bestaat. Om die reden dient een minimale afstand van vijf meter tot de zijdelingse perceelgrens in acht te worden genomen [17] . Volgens het college is er geen sprake van meerdere verdiepingen, waarbij het college verwijst naar de definities uit het bestemmingsplan voor ‘bouwlaag’ [18] en ‘zolder’ [19] . Een bouwlaag is een deel van een gebouw, dat bestaat uit een of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimte niet meer dan anderhalve meter in hoogte verschillen, met uitzondering van een onderbouw of zolder. Een zolder is de bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw, die vaak dient als bergplaats. De rechtbank kan het college volgen in de overwegingen dat de berging niet uit meerdere verdiepingen bestaat. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2023 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊ en ten 2̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1̊. Met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
2̊ . in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, eerste lid:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2̊, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits (…) wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m (…),
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Bestemmingsplan ‘ [plan 1] ’ (bestemmingsplan)
Artikel 1.6 Afschuiningshoek
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de afschuingshoogte.
Artikel 1.7 Afschuiningshoogte (in voorgevel- of achtergevelrooilijn)
Hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een vertikaal en een hellend vlak (…).
Artikel 1.28 Bouwhoogte
- De hoogte van gebouwen met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en soortgelijke onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
(…)
Artikel 1.29 Bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,50m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
Artikel 1.54 Goothoogte
Zie afschuiningshoogte.
Artikel 1.93 Peil (straatpeil)
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 1.135 Zolder
De bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw vaak dienende tot bergplaats.
Artikel 3.12.1, sub a:
Het is verboden een bouwwerk te bouwen:
a. met overschrijding van de op de plankaart aangegeven achtergevelrooilijn;
Artikel 3.12.2, sub d, onder2.I en sub e:
Het bepaalde onder 3.12.1 sub a is niet toepassing op:
d. bijgebouwen (…) met dien verstande dat – onverminderd het bepaalde in 3.14 en 3.15 – per woning, respectievelijk per functionele eenheid mag worden bebouwd t.b.v. bijgebouwen of aan- of uitbouwen:
2. 40% van het achter de achtergevelrooilijn gelegen gedeelte van het bouwperceel, indien de oppervlakte van dat deel meer dan 50 m2 bedraagt met een maximum van:
I. 60 m2 indien de oppervlakte van het achter de achtergevelrooilijn gelegen gedeelte van het bouwperceel meer dan 150 m2 bedraagt en tevens de perceeloppervlakte niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
(…)
De maximum bouwhoogte voor bijgebouwen en aan- of uitbouwen bedraagt 4,5 meter, waarbij in de perceelgrens van een maximale hoogte van 3.00 meter een afschuiningshoek van 45̊ in acht moet worden genomen. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
e. bebouwing in meerdere bouwlagen met een bebouwingsdiepte tot maximaal 15m onder voorwaarde dat :
(…)
- de bebouwing in meerdere bouwlagen minimaal 5m uit de zijdelingse perceelgrens wordt gesitueerd. (…)
Artikel 26.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten, afmetingen, aantallen, percentages e.d. met ten hoogste 10%. Deze vrijstelling wordt slechts verleend indien de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden en indien gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2021 (beleidsregels)
Artikel A, eerste lid, sub a:
1. Voor bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom kan op basis van dit artikel een omgevingsvergunning worden verleend indien:
a. voldaan wordt aan de bouwregels uit de bestemmingsplansystematiek zoals geldend op de dag van aanvraag omgevingsvergunning,
Bestemmingsplan [plan 2] (bestemmingsplansystematiek)
Artikel 44.2.4, sub d, onder 3:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
d. ten aanzien van de hoogte:
3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag al dan niet in de bouwperceelgrens ten hoogste 3m bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de dakhelling maximaal 45̊ mag bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven. Deze afschuining geldt niet:
I. in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht;
II. ten aanzien van topgevels;

Voetnoten

1.Artikel 14 van de planvoorschriften.
2.Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo.
4.Artikel 2.10, eerste lid, sub c, van de Wabo.
5.Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊, van de Wabo.
6.Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2̊, van de Wabo.
7.Artikel 1.6 in samenhang met 1.7, 1.54 en 3.12.2, sub d, van de planvoorschriften.
8.Artikel 3.12.2, sub d, onder 2.I, van de planvoorschriften.
9.Artikel 3.12.2, sub d, onder 2.I, van de planvoorschriften.
10.Artikel 1.93 van de planvoorschriften.
11.Artikel 3.12.2, sub d, van de planvoorschriften.
12.Zie voetnoot 11.
13.AbRS 25 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3091.
14.Artikel 3.12.2, sub d van de planvoorschriften.
15.Welk artikel betrekking heeft op aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
16.AbRS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2325 en AbRS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1633.
17.Artikel 3.12.2., sub e van de planvoorschriften.
18.Artikel 1.29 van de planvoorschriften.
19.Artikel 1.135 van de planvoorschriften.