Uitspraak
beëindiging gezag)
vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
vaststelling omgangsregeling)
FA RK 23-1200,
JE RK 23-1105en
JE RK 23-1216,
FA RK 23-1200,
JE RK 23-1105en
JE RK 23-1216,
FA RK 23-1200,
JE RK 23-1216,
JE RK 23-1105,
JE RK 23-1105,
FA RK 23-1200en
JE RK 23-1216,
1.Het procesverloop
- de moeder;
- de vader.
2.De feiten
3.De verzoeken
4.De standpunten
De vader kan emotioneel niet aansluiten bij de kinderen en hen evenmin cognitief ondersteunen en/of stimuleren. De vader is onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. Tijdens de omgangsmomenten lukt het de vader niet om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Ook komt hij vaak niet opdagen voor een contactmoment. De vader ontkent de zorgen en heeft een eigen invulling van de belevingswereld van de kinderen. Het perspectief van de kinderen is duidelijk en de aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen mogen niet langer meer onduidelijkheid voelen over waar zij gaan opgroeien. De vader is het echter niet eens met de uithuisplaatsing en ziet geen belemmering voor een terug thuisplaatsing van de kinderen. Het lukt hem niet om emotionele toestemming te geven voor de kinderen om op te groeien in het gezinshuis, waardoor het voor de kinderen moeilijker is om daar te wortelen en een vertrouwensband aan te gaan met de gezinshuisouders. De vader geeft geen invulling aan zijn gezag en neemt geen initiatief om contact te onderhouden met het gezinshuis of de school.
De moeder heeft de kinderen in het verleden emotioneel en fysiek verwaarloosd. In het verleden is de moeder wisselend beschikbaar geweest voor de kinderen. Ze kan onvoldoende aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben en kan de kinderen onvoldoende aansturen en begrenzen.
De Raad acht het niet nodig om het gezag van de moeder te beëindigen. Zij accepteert de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis en maakt geen misbruik van haar gezag. Voortzetting van de plaatsing van de kinderen in het vrijwillig kader is dan ook een optie volgens de Raad. De moeder heeft echter zelf de wens dat haar gezag wordt beëindigd omdat dit haar rust zal geven. De moeder is beperkt in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer te kunnen dragen. Maar de uitoefening van het gezag valt haar zwaar. Haar aandacht gaat dan uit naar het regelen van praktische zaken voor de kinderen terwijl dit vaak ingewikkeld en complex is. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing leveren haar stress op. Liever richt zij dan haar energie en aandacht op het onderhouden en vormgeven van een prettig en onbelast contact met de kinderen. Na de beëindiging van het gezag dient de GI met de voogdij over de kinderen te worden belast. Zij kennen de kinderen en hun situatie het beste. Er is sprake van een fijne samenwerking tussen de GI, de moeder, het gezinshuis en de kinderen. Tot op zekere hoogte is er ook sprake van een constructieve samenwerking tussen de GI en de vader. Er is nog veel intensieve hulpverlening nodig voor de kinderen, zodat zij hun belastende ervaringen kunnen verwerken. Er zal voor hen traumaverwerking worden opgestart. Het is dan helpend dat een organisatie die bekend is met de kinderen en hun behoefte de regie houdt over de hulpverlening.