ECLI:NL:RBZWB:2023:6271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/02/407345 FA RK 23-1200 (beëindiging gezag)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders en vaststelling omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezag van de ouders over drie minderjarigen, alsook de vaststelling van een omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van zowel de vader als de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig in gevaar zou zijn door de thuissituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek en heeft aangegeven dat beëindiging van haar gezag haar rust zal geven. De vader heeft aanvankelijk verzet geboden, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden zodanig zijn dat het gezag van beide ouders beëindigd moet worden. De GI (Gecertificeerde Instelling) is benoemd tot voogdes over de kinderen, die sinds september 2022 in een gezinshuis verblijven.

Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen, waarbij de kinderen om de twee weken van vrijdag na school tot zondagavond bij de moeder verblijven. Voor de vader is een omgangsregeling van één uur per week vastgesteld, onder begeleiding van hulpverlening, omdat de vader moeite heeft om op een juiste wijze bij de kinderen aan te sluiten. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad en de GI toegewezen, met de nadruk op het belang van de kinderen en hun ontwikkeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers: C/02/407345 FA RK 23-1200 (
beëindiging gezag)
C/02/410976 / JE RK 23-1105 (
vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
C/02/411632 / JE RK 23-1216 (
vaststelling omgangsregeling)
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 15 augustus 2023
in de zaken van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
verzoeker in de zaak
FA RK 23-1200,
belanghebbende in de zaken
JE RK 23-1105en
JE RK 23-1216,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
verweerster in de zaak
FA RK 23-1200,
belanghebbende in de zaken
JE RK 23-1105en
JE RK 23-1216,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Kuit te Steenbergen,
verweerder in de zaak
FA RK 23-1200,
verzoeker in de zaak
JE RK 23-1216,
belanghebbende in de zaak
JE RK 23-1105,
en
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven,
verzoeker in de zaak
JE RK 23-1105,
belanghebbende in de zaken
FA RK 23-1200en
JE RK 23-1216,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt in alle zaken als informant aan:
[de gezinshuisouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Inzake C/02/407345 FA RK 23-1200 (beëindiging gezag)
- het op 13 maart 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- de bereidverklaring tot voogdij van de GI van 28 maart 2023;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Kuit overgelegde pleitaantekeningen,
Inzake C/02/410976 / JE RK 23-1105 (vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 23 juni 2023,
Inzake C/02/411632 / JE RK 23-1216 (vaststelling omgangsregeling)
- het verzoek met bijlagen van de vader van 10 juli 2023, binnengekomen bij de griffie op 10 juli 2023.
1.2
Op 13 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de (toegevoegd) advocaat van de moeder;
- de (toegevoegd) advocaat van de vader;
- een zittingsvertegenwoordigster van de GI, die via een Teams-verbinding aan de mondelinge behandeling heeft deelgenomen;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad;
- gezinshuisouder mevrouw [gezinshuisouder 1] en mevrouw [naam] , medewerkster van het gezinshuis.
Opgeroepen, maar niet verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de vader.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hun mening kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 4 mei 2017 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI, te weten tot 4 mei 2018. Bij beschikking van 20 april 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor het laatst verlengd van 4 mei 2022 en tot 4 mei 2023.
2.3
Bij deze beschikking is ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 23 april 2021 en tot 23 juli 2021, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Bij beschikking van 28 september 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing voor het laatst verlengd van 28 september 2022 en tot 4 mei 2023.
2.4
Bij beschikking van 3 mei 2023 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ambtshalve verlengd tot 4 juni 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5
Bij beschikking van 17 mei 2023 zijn voornoemde maatregelen verlengd tot 4 mei 2024.
2.6
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sinds september 2022 in [verblijfsadres] .

3.De verzoeken

Inzake C/02/407345 FA RK 23-1200 (beëindiging gezag)
3.1
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Inzake C/02/410976 / JE RK 23-1105 (vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
3.2
De GI verzoekt, na wijziging, op grond van artikel 1:265g lid 1 BW een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in die zin dat [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00 uur bij de moeder verblijven. De moeder haalt en brengt de kinderen van en naar het gezinshuis. In de vakanties/ op vrije dagen wordt onderling (tussen het gezinshuis, de moeder en de GI) afgestemd of de kinderen extra momenten naar hun moeder toe kunnen.
Inzake C/02/411632 / JE RK 23-1216 (vaststelling omgangsregeling)
3.3
De vader verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van twee uur per week, dan wel een dusdanige omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank wenselijk voorkomt.

4.De standpunten

Inzake C/02/407345 FA RK 23-1200 (beëindiging gezag)
4.1
Volgens de Raad worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij hebben traumatische ervaringen opgedaan in de opvoeding bij de vader en de moeder thuis. Ze zijn blootgesteld aan huiselijk geweld en onvoorspelbaarheid in de thuissituatie bij de moeder en aan mishandeling en verwaarlozing in de thuissituatie bij de vader. Hierdoor zijn alle drie de kinderen flink beschadigd geraakt, waarbij er sprake is van onverwerkte trauma’s en grote moeite om zich open te stellen naar volwassenen. [minderjarige 1] is zeer gesloten. Hij voelt veel verantwoordelijkheid voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Hij laat weinig ontwikkeling zien gericht op zijn eigen identiteit en zet zich af tegen de volwassenen in zijn opvoedomgeving. [minderjarige 2] idealiseert moeder en geeft aan alleen bij haar te willen wonen. Bij hem is sprake van angsten die passen bij een paniekstoornis of een posttraumatische of acute angststoornis. Hij is angstig, heeft een negatief zelfbeeld en heeft gezondheidsklachten. [minderjarige 2] heeft veel last van herinneringen uit het verleden en ervaart daardoor angst- en paniekgevoelens. [minderjarige 3] is erg gesloten en terughoudend. Zij ontkent nare gevoelens en gedachten en lijkt ieder contact met vader te willen ontwijken. Mede doordat de kinderen bij de vader zeer veel onveiligheid en verwaarlozing hebben ervaren verloopt het contact tussen de vader en de kinderen erg belastend.
De vader kan emotioneel niet aansluiten bij de kinderen en hen evenmin cognitief ondersteunen en/of stimuleren. De vader is onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. Tijdens de omgangsmomenten lukt het de vader niet om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Ook komt hij vaak niet opdagen voor een contactmoment. De vader ontkent de zorgen en heeft een eigen invulling van de belevingswereld van de kinderen. Het perspectief van de kinderen is duidelijk en de aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen mogen niet langer meer onduidelijkheid voelen over waar zij gaan opgroeien. De vader is het echter niet eens met de uithuisplaatsing en ziet geen belemmering voor een terug thuisplaatsing van de kinderen. Het lukt hem niet om emotionele toestemming te geven voor de kinderen om op te groeien in het gezinshuis, waardoor het voor de kinderen moeilijker is om daar te wortelen en een vertrouwensband aan te gaan met de gezinshuisouders. De vader geeft geen invulling aan zijn gezag en neemt geen initiatief om contact te onderhouden met het gezinshuis of de school.
De moeder heeft de kinderen in het verleden emotioneel en fysiek verwaarloosd. In het verleden is de moeder wisselend beschikbaar geweest voor de kinderen. Ze kan onvoldoende aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben en kan de kinderen onvoldoende aansturen en begrenzen.
De Raad acht het niet nodig om het gezag van de moeder te beëindigen. Zij accepteert de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis en maakt geen misbruik van haar gezag. Voortzetting van de plaatsing van de kinderen in het vrijwillig kader is dan ook een optie volgens de Raad. De moeder heeft echter zelf de wens dat haar gezag wordt beëindigd omdat dit haar rust zal geven. De moeder is beperkt in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer te kunnen dragen. Maar de uitoefening van het gezag valt haar zwaar. Haar aandacht gaat dan uit naar het regelen van praktische zaken voor de kinderen terwijl dit vaak ingewikkeld en complex is. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing leveren haar stress op. Liever richt zij dan haar energie en aandacht op het onderhouden en vormgeven van een prettig en onbelast contact met de kinderen. Na de beëindiging van het gezag dient de GI met de voogdij over de kinderen te worden belast. Zij kennen de kinderen en hun situatie het beste. Er is sprake van een fijne samenwerking tussen de GI, de moeder, het gezinshuis en de kinderen. Tot op zekere hoogte is er ook sprake van een constructieve samenwerking tussen de GI en de vader. Er is nog veel intensieve hulpverlening nodig voor de kinderen, zodat zij hun belastende ervaringen kunnen verwerken. Er zal voor hen traumaverwerking worden opgestart. Het is dan helpend dat een organisatie die bekend is met de kinderen en hun behoefte de regie houdt over de hulpverlening.
4.2
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat een beëindiging van het gezag van de vader en de moeder noodzakelijk is. Er is geen sprake van misbruik van gezag maar ouders kunnen niet goed beslissen over belangrijke besluiten rondom de kinderen. De ouders kunnen onvoldoende aansluiten bij de behoeftes van de kinderen. Het is zorgelijk dat de ouders steeds om toestemming gevraagd moet worden voor beslissingen omtrent de kinderen terwijl zij niet goed snappen wat het belang is in bepaalde zaken. De ouders hebben moeite om zich in te leven in de behoeftes en de ontwikkeling van de kinderen. De ondertoezichtstelling zal niet afgeschaald kunnen worden naar het vrijwillig kader omdat van de ouders niet verwacht kan worden dat zij de kinderen in het gezinshuis laten wonen als er geen gedwongen kader van de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling meer is. De GI is intensief bezig om de juiste hulpverlening voor de kinderen in te zetten. Het perspectief van de kinderen is in het gezinshuis en zij moeten de duidelijkheid krijgen dat ze daar mogen blijven.
4.3
Namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vader berust in het verzoek van de Raad en dat dat de reden is dat hij niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Een beëindiging van het gezag van de vader is niet nodig nu de vader de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis accepteert. In tegenstelling tot wat de Raad en de GI aangeven is de vader wel in staat om beslissingen omtrent zijn kinderen te nemen. Ook is er geen sprake van dat hij zijn toestemming voor bepaalde zaken zou weigeren. Ook door het gezag van de vader in stand te laten kunnen de door de Raad geformuleerde doelen worden behaald. De kinderen verkeren op dit moment niet in onzekerheid over hun toekomstperspectief dus een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk om hier duidelijkheid over te bieden. Een gezagsbeëindiging is een te ingrijpend middel en de plaatsing van de minderjarigen in het gezinshuis kan binnen het vrijwillig kader worden voortgezet.
4.4
Namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Zij vindt het te belastend om aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling. Het is de grootste wens van de moeder dat de kinderen terug bij haar komen wonen maar ze ziet in dat het perspectief van de kinderen bij het gezinshuis ligt. De moeder staat achter de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis. Het geeft de moeder rust als haar gezag wordt beëindigd. Zij kan zich dan meer focussen op de omgang met de kinderen die voor haar erg belangrijk is. De samenwerking met de GI en met de gezinshuisouders verloopt goed en er is sprake van een vertrouwensband over en weer. Zij vertrouwt erop dat de GI, in samenspraak met het gezinshuis, de juiste beslissingen omtrent de kinderen zal nemen. Ook staat de moeder achter de traumabehandeling die voor de kinderen zal worden ingezet.
4.5
De gezinshuisouder en de medewerkster van het gezinshuis voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat er wel zorgen zijn om de kinderen. Zo heeft [minderjarige 2] problemen met zijn eetgedrag. Ook heeft hij veel moeite om met teleurstellingen om te gaan en ervaart hij veel angsten en onzekerheid. Bij [minderjarige 1] zien de gezinshuisouders veel schaamte en hij staat niet in contact met zijn gevoel. [minderjarige 1] is erg gesloten en vindt het moeilijk om een band met iemand aan te gaan. Alle drie de kinderen hebben ontzettend veel behoefte aan een fijn contact met hun moeder. Wanneer een bezoek met hun moeder niet doorgaat dan reageren de kinderen vrij extreem met langdurige huilbuien en kunnen ze nauwelijks getroost worden. Zodra een bezoek met de vader wordt afgezegd dan reageren ze veel laconieker. De gezinshuisouders kunnen wel perspectief bieden aan de kinderen. Er is sprake van een fijne samenwerking met de GI. Het gezinshuis kan de zorg voor de kinderen aan. Het is fijn dat de moeder naar de kinderen communiceert dat het goed is dat zij in het gezinshuis opgroeien. De kinderen hebben behoefte aan die emotionele toestemming van de moeder. Met de vader is de samenwerking wisselend. Als er afspraken over de bezoeken gemaakt moet worden dan verloopt de communicatie met hem goed. Zodra het gaat over een schoolkeuze of het regelen van zaken dan zet de vader vaak zijn hakken in het zand. De gezinshuisouders zijn het eens met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders. Dat is voor de kinderen het beste. De gezinshuisouders staan ook achter het verzoek van de Raad om de GI met de voogdij over de kinderen te belasten.
Inzake C/02/410976 / JE RK 23-1105 (vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
4.6
Door de GI wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Sinds de start van het verblijf van de minderjarigen in het gezinshuis [verblijfsadres] in september 2022 is er eens in de twee weken van vrijdag na school tot en met zondagavond omgang tussen de moeder en de minderjarigen. Deze omgang vindt plaats zonder begeleiding. De moeder is bezorgd dat haar omgang met de kinderen ingeperkt zal worden zodra haar gezag is beëindigd. Er zullen dan geen tussentijdse toetsmomenten meer zijn. De moeder wil graag vastigheid. Om die reden heeft de GI met moeder besproken om de rechtbank te verzoeken de huidige zorgregeling vast te leggen.
4.7
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek van de GI tot vastlegging van de huidige omgangsregeling, in die zin dat de kinderen op zondagavond om 19.30 uur terug naar het gezinshuis worden gebracht. Dat is nu in de praktijk ook al het geval. De moeder geniet van de weekenden dat ze (onbegeleid) omgang heeft met de kinderen. Toch blijft het de wens van de moeder om de kinderen vaker te kunnen zien.
4.8
Door en namens de vader is aangevoerd dat hij geen verweer voert tegen het verzoek van de GI.
4.9
De gezinshuisouder en de medewerkster van het gezinshuis voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen goed verloopt. Het is prima als moeder de kinderen op zondagavond om 19:00/19.30 uur terug brengt.
4.1
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de Raad geen bezwaren heeft tegen toewijzing van het verzoek van de GI.
Inzake C/02/411632 / JE RK 23-1216 (vaststelling omgangsregeling)
4.11
Namens de vader wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Op 14 juni 2021 heeft de GI hem een schriftelijke aanwijzing gegeven waarmee de omgang tussen hem en de kinderen is beperkt. Lange tijd heeft de vader anderhalf uur per week omgang met de kinderen gehad maar de GI heeft deze omgang teruggeschroefd naar één uur in de week. De vader begrijpt niet waarom de omgang is beperkt. Een omgang van een uur is veel te kort en doet geen recht aan zijn positie als vader. Helaas is het hem een tijd lang niet gelukt om bij de omgangsmomenten aanwezig te zijn omdat zijn auto het vaak begaf of hij ziek was. Inmiddels heeft de vader een deeltaxi geregeld. Vanaf januari heeft hij de omgang nog maar één keer moeten afzeggen. De vader en de kinderen genieten van de omgangsmomenten maar in een uur tijd is het bijna niet mogelijk om echt contact met de kinderen te krijgen of wat leuks met ze te doen. De vader verzoekt dan ook vaststelling van een omgangsregeling van twee uur in de week.
4.12
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling verweer tegen het verzoek van de vader. In het verleden was de omgang anderhalf uur maar toen werd door het toenmalige gezinshuis gezien dat dit te lang was. De kinderen raakten verveeld en wisten niet meer wat ze moesten doen. [hulpverlening] , die de omgang begeleidt, bevestigde deze visie. De GI heeft toen besloten om de omgang terug te schroeven naar een uur per week begeleid. Een uur omgang is goed gelet op zowel de spanningsboog van de kinderen als die van de vader dus de huidige regeling is op dit moment het beste voor de kinderen. De vader zegt de omgang vaak af omdat hij niet kan komen vanwege ziekte of problemen aan zijn auto. De GI belt dan met de begeleiders van de vader om alsnog de omgang door te kunnen laten gaan. Tijdens de omgangsmomenten ziet [hulpverlening] dat het de vader niet lukt om aan te sluiten bij de kinderen en ook echt invulling te geven aan de omgangsmomenten. De vader heeft hier veel sturing bij nodig. Zo is recent besloten om de omgang te verplaatsen naar een trampolinepark zodat de kinderen kunnen spelen en de vader naar hen kan kijken. Er hoeft dan minder interactie tussen hen te zijn. [hulpverlening] bekijkt voor ieder omgangsmoment samen met de vader hoe ze de omgang het beste kunnen inkleden. Op dit moment biedt [hulpverlening] alle begeleiding aan de vader die mogelijk is. Een uitbreiding van de omgang, in duur dan wel frequentie, is niet in het belang van de kinderen.
4.13
Door de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de omgang tussen de vader en de kinderen begeleid wordt. Zij kan instemmen van een uitbreiding van de omgang naar 2 uur, maar dan moet deze omgang wel eens per 2 weken en niet eens per week plaatsvinden. De moeder kan ermee instemmen dat de GI de regie over de omgang behoudt. De moeder vindt de GI het beste in staat om de juiste beslissing omtrent de omgang te maken.
4.14
De gezinshuisouder en de medewerkster van het gezinshuis voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat de omgangsmomenten door de vader vaak worden afgezegd. Er wordt dan geprobeerd te videobellen tussen de vader en de kinderen maar die verbinding komt dan niet tot stand omdat de vader zijn telefoon niet opneemt. De kinderen voelen zich afgewezen als de omgang niet doorgaat of als de telefoon niet door hem wordt opgenomen. Als de omgangsregeling wordt uitgebreid dan verwachten de gezinshuisouders dat de kans op teleurstellingen bij de kinderen groter wordt. De gezinshuisouders vinden dan ook dat de huidige omgangsregeling door moet blijven lopen.
4.15
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij een uitbreiding van de omgang niet in het belang van de minderjarigen acht. Vanuit het onderzoek dat de Raad heeft gedaan naar de gezagsbeëindigende maatregel is naar voren gekomen dat de mogelijkheden van de vader heel beperkt zijn. Uit hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht blijkt dat de huidige omgangsregeling van een uur in de week al heel moeizaam verloopt en op de meest intensieve manier wordt begeleid. Het lukt de vader onvoldoende om bij de kinderen aan te sluiten. De Raad adviseert de omgangsregeling te houden zoals deze nu is.

5.De beoordeling

Inzake C/02/407345 FA RK 23-1200 (beëindiging gezag)
5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.4
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.5
De rechtbank stelt allereerst vast dat de moeder geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Zij is het ermee eens dat haar gezag over de minderjarigen wordt beëindigd en geeft aan dat een gezagsbeëindiging haar rust zal geven. De rechtbank zal het onweersproken gebleven verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen.
5.6
Omtrent het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat de vader zijn gezag over de minderjarigen misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarigen namelijk geschaad als de vader zijn gezag behoudt. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.7
De minderjarigen hebben in de thuissituatie bij de vader veel traumatische ervaringen opgedaan. Ze zijn in de thuissituatie bij de vader blootgesteld aan mishandeling en verwaarlozing. Door deze voorvallen zijn de minderjarigen flink beschadigd geraakt en is er bij hen sprake van onverwerkte trauma’s. Zij hebben daarnaast grote moeite om zich open te stellen naar volwassenen. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en ervaren ieder op hun eigen manier problemen. Zo laat [minderjarige 1] weinig ontwikkeling zien en zet hij zich af tegen volwassenen in zijn opvoedomgeving. Bij [minderjarige 2] is sprake van angsten die passen bij een paniek- dan wel angststoornis en hij heeft een zeer negatief zelfbeeld. [minderjarige 3] is zeer gesloten en terughoudend. Het contact tussen de minderjarigen en de vader verloopt voor de minderjarigen erg belastend. De vader kan emotioneel niet aansluiten bij de minderjarigen en hen evenmin cognitief ondersteunen en/of stimuleren. De vader is onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeftes van de minderjarigen. Uit de verschillende onderzoeken die hebben plaatsgevonden blijkt dat de vader over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikt. Gebleken is dat de vader geen invulling geeft aan zijn gezag en hij geen initiatief neemt om contact te onderhouden met het gezinshuis of de school. Daarnaast lukt het de vader niet om emotionele toestemming te geven aan de minderjarigen om op te mogen groeien in het gezinshuis. Hierdoor is het voor de minderjarigen lastig om te wortelen in het gezinshuis en een vertrouwensband met de gezinshuisouders aan te gaan. Pas tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader aangegeven dat hij alsnog achter een plaatsing van de minderjarig in het gezinshuis kan staan. De rechtbank vraagt zich dan ook af of deze instemming van de vader duurzaam van aard is. De gezinshuisouders hebben twijfels over de samenwerking met de vader en dit maakt dat voortzetting van de plaatsing in het vrijwillige kader naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk is.
5.8
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanvaardbare termijn van de minderjarigen inmiddels is verstreken. Alhoewel de vader de plaatsing van de minderjarigen bij de gezinshuisouders nu accepteert, is de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat voortzetting van de plaatsing van de minderjarigen in het vrijwillig kader niet in het belang van de minderjarigen is.
5.9
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten. Naar het oordeel van de rechtbank is het het meest in het belang van de minderjarigen dat de GI met de voogdij over hen wordt belast. De GI is al lange tijd betrokken bij de minderjarigen en wordt vanuit haar neutrale positie het best in staat geacht de belangen van de minderjarigen te behartigen en belangrijke beslissingen omtrent hen te nemen. De GI is het beste in staat om de regie te houden over de hulpverlening die voor de minderjarigen zal worden opgestart. Er zijn geen bezwaren van de kant van de ouders naar voren gekomen met betrekking tot de benoeming van de GI als voogdes. Het is ook de wens van de gezinshuisouders dat de GI met de voogdij wordt belast. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes.
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
5.11
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.12
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Inzake C/02/410976 / JE RK 23-1105 (vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang)
5.13
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.14
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat de verzochte omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen in de praktijk ook al op deze wijze wordt uitgevoerd en goed verloopt. Er is door geen van de belanghebbenden verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De rechtbank acht de verzochte omgangsregeling in het belang van de minderjarigen en zal het verzoek van de GI dan ook toewijzen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de moeder de minderjarigen op zondagavond tussen 19.00 uur en 19.30 uur naar het gezinshuis terug moet brengen. Het is aan het gezinshuis, de moeder en de GI om met elkaar in onderling overleg afspraken te maken over eventuele extra omgang tussen de moeder en de minderjarigen in de vakanties en op vrije dagen.
Inzake C/02/411632 / JE RK 23-1216 (vaststelling omgangsregeling)
5.15
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.16
De rechtbank oordeelt als volgt. Op basis van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de huidige omgangsregeling uit te breiden. Zowel de GI als [hulpverlening] hebben aangegeven dat het de vader moeite kost om op een juiste wijze bij de minderjarigen aan te sluiten tijdens de omgangsmomenten. De GI heeft zelfs moeten beslissen om de omgang op een andere plek te laten plaatsvinden zodat er minder interactie tussen de vader en de minderjarigen hoeft te zijn. Gebleken is dat de vader veel sturing nodig heeft tijdens de omgangsmomenten en [hulpverlening] momenteel alle mogelijke begeleiding biedt aan de vader die voorhanden is. Onder deze omstandigheden is uitbreiding van de omgang niet in het belang van de minderjarigen. Gebleken is dat de huidige omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen niet in rechte is vastgelegd. De rechtbank acht dat wel wenselijk. De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen in die zin dat er tussen de man en de minderjarigen omgang zal zijn eenmaal per week voor de duur van één uur onder begeleiding van [hulpverlening] , onder afwijzing van het meer of anders verzochte. Het is aan de GI om te beoordelen of en zo ja op welke manier de omgang tussen de man en de minderjarigen kan worden uitgebreid.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.17
De beslissingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissingen direct in werking zullen treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
Inzake C/02/407345 FA RK 23-1200
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedag 4] 1963 te [geboorteplaats 1] en van [de moeder] , geboren op [geboortedag 5] 1976 te [geboorteplaats 2] over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
6.2
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige: Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering;
6.3
veroordeelt de ouders tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
Inzake C/02/410976 / JE RK 23-1105
6.6
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast en bepaalt dat er tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] contact zal zijn eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00/19.30 uur bij de moeder, waarbij de moeder de minderjarigenen haalt en brengt van en naar het gezinshuis;
Inzake C/02/411632 / JE RK 23-1216
6.7
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 1] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 1] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per week voor de duur van één uur onder begeleiding van [hulpverlening] ;
6.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter en kinderrechter, mr. P.H.J. Slot, kinderrechter en mr. M.A.H. Kempen, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. A.N.E. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
(AD)
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.