ECLI:NL:RBZWB:2023:6249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 20_9065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling WIA-dagloon door UWV

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 september 2020, waarin het dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld. Eiseres, die eerder werkzaam was als logistiek administratief medewerkster, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 2 december 2021 en het onderzoek heropend op 16 december 2021 om een psychiater te raadplegen. De rechtbank heeft op 14 juni 2023 het onderzoek gesloten en de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Eiseres heeft betoogd dat het UWV het dagloon onterecht heeft vastgesteld op € 211,73, en heeft verzocht om het maximumdagloon van € 222,79 toe te kennen. Eiseres stelt dat haar ziekte is ontstaan door omstandigheden bij haar ex-werkgever en dat de vastgestelde dagloon niet recht doet aan haar verlies aan verdiencapaciteit. De rechtbank heeft de wettelijke kaders en relevante artikelen van de Wet WIA en het Dagloonbesluit besproken en geconcludeerd dat het UWV terecht het dagloon heeft berekend op basis van het inkomen van eiseres over de referteperiode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van eiseres dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, niet opgaat, omdat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee het besluit van het UWV tot vaststelling van het WIA-dagloon standhoudt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9065 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 15 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de vaststelling van het dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2021, tegelijk met het beroep in de zaken van eiseres met zaaknummers 20/9798 en 20/9064. Eiseres is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1.3.
Op 16 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om in de zaak 20/9798 een psychiater te raadplegen.
[psychiater] heeft op 1 september 2022 gerapporteerd.
Deze rapportage heeft voor het UWV aanleiding gevormd om in zaak 20/9798 op 23 februari 2023 een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.4.
Op 14 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel niet is aangegeven dat dat gewenst is.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Eiseres is werkzaam geweest als logistiek administratief medewerkster bij [B.V.] . Zij is per 1 november 2015 ontslagen.
2.2.
Met het besluit van 4 november 2015 heeft het UWV aan eiseres met ingang van
2 november 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
2.3.
Op 11 september 2017 heeft eiseres zich ziek gemeld met psychische klachten.
2.4.
Met het besluit van 11 december 2017 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 11 december 2017, na doorbetaling van haar WW-uitkering gedurende 13 weken, een Ziektewetuitkering toegekend.
2.5.
Met het besluit van 25 september 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van
9 september 2019 een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een (geïndexeerd) dagloon van € 211,73.
2.6.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Met het bestreden besluit van 15 september 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Omdat de eerste ziektedag van eiseres 11 september 2017 is, heeft het UWV de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017. Het UWV is gehouden om uit te gaan van hetgeen eiseres heeft verdiend het jaar voordat zij ziek werd. Over deze referteperiode heeft eiseres een werkloosheids-uitkering ontvangen. Op basis daarvan stelt het UWV het dagloon (geïndexeerd) vast op
€ 211,73.

Beroep

3.1.
Eiseres heeft gesteld dat zij bij de ex-werkgever in 2012 met overspanning en burn outklachten is uitgevallen door permanente reorganisaties, onzekerheid en toenemende werkdruk. Dit is niet goed opgepakt en heeft voor aanvullende trauma’s in 2014 en 2015 gezorgd. Door intimidatie en onrechtmatige druk van de ex-werkgever is een betermelding afgedwongen. Op 1 november 2015 is eiseres ontslagen en in de WW terecht gekomen. Eiseres is uiteindelijk in september 2017 volledig ingestort.
3.2.
Eiseres stelt dat zij 18 jaar heeft gewerkt bij haar ex-werkgever en altijd een inkomen heeft gehad van ruim boven het maximumdagloon. Haar ziekte is ontstaan bij de ex-werkgever en de daadwerkelijke beperkingen zijn pas later manifest geworden. Pas na verloop van tijd zijn verdere psychische en lichamelijke ziekteverschijnselen erbij gekomen en de gezondheidstoestand van eiseres is de afgelopen jaren steeds verder achteruit gegaan. Eiseres heeft de rechtbank dan ook verzocht om het maximumdagloon van € 222,79 per dag toe te kennen in plaats van een dagloon gebaseerd op het Dagloonbesluit werknemers-verzekeringen (Dagloonbesluit). Voor langdurige nawerking van ziekte is in het Dagloonbesluit geen regel opgenomen en het vastgestelde dagloon is geen redelijke afspiegeling van het verlies aan verdiencapaciteit. Volgens eiseres zou bij een aanmerkelijk verschil tussen het maximumdagloon en het vastgestelde dagloon verwacht mogen worden dat het dagloon op het maximumdagloon gesteld wordt. Ook bij de WW- en Ziektewetuitkering is het maximumdagloon toegekend.
3.3.
Eiseres stelt dat artikel 13, derde lid, van het Dagloonbesluit zijn doel – het redelijkerwijs opvangen van inkomensverlies – voorbij schiet. Het gevolg van een tweede ziekte uitval tijdens WW, verband houdende met de eerdere ziekte, is dat een niet beoogde dagloonverlaging ontstaat. Volgens eiseres kleven er ernstige gebreken aan het Dagloonbesluit en zou dat buiten toepassing moeten worden gelaten.
3.4.
Eiseres stelt tot slot dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.

Wettelijk kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

4.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden het (geïndexeerde) WIA-dagloon van eiseres heeft vastgesteld op € 211,73.
4.2.
Het UWV heeft dit dagloon gebaseerd op het inkomen van eiseres over de referteperiode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017. Dit is de periode van één jaar voorafgaande aan de ziekmelding van eiseres op 11 september 2017. Zij ontving toen een WW-uitkering.
4.3.
Artikel 13 van de Wet WIA bepaalt dat voor de berekening van een WIA-uitkering als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Ook de artikelen 13 en 16 van het Dagloonbesluit bepalen dat het WIA-dagloon wordt berekend aan de hand van het loon dat over de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeids-ongeschiktheid is ingetreden, is genoten.
Op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit wordt onder loon verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen maar niet een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW (faillissementsuitkering).
4.4.
De CRvB heeft in de uitspraak van 15 december 2022 [1] overwogen dat als hoofdregel geldt dat voor de vaststelling van de
maatmanbepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Op deze hoofdregel wordt een uitzondering gemaakt als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eén van de uitzonderingen is de zogenoemde medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de urenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan het voorlaatste werk als uitgangspunt genomen worden. Het maatmanloon wordt in dat geval – in afwijking van de hoofdregel – gebaseerd op het voorlaatste werk. De vraag of iemand een medische afzakker is, is echter niet relevant voor de berekening van het WIA-dagloon. De vaststelling van het
maatmanloonstaat los van de vaststelling van het
dagloon, omdat deze begrippen van elkaar verschillen, het gebruik ervan gebaseerd is op verschillende wettelijke bepalingen en zij niet dezelfde doelen dienen. Het dwingendrechtelijke wettelijk kader van de artikel 13 en 23 van de WIA en artikel 13 van het Dagloonbesluit bieden voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker in het kader van het dagloon geen ruimte. Daarbij is van belang dat artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten de bevoegdheid geeft om de referteperiode voor de bepaling van het
maatmanloonin voorkomende gevallen in afwijking van de hoofdregel vast te stellen. Deze mogelijkheid ontbreekt in de WIA en het Dagloonbesluit. Uit de bewoordingen en samenhang van de artikelen 13 en 23 van de WIA volgt dat voor de dagloonberekening moet worden uitgegaan van de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, op grond waarvan de wachttijd van artikel 23 van de WIA is aangevangen. Met ziekte in artikel 13 van de WIA wordt naar het oordeel van de CRvB dus geduid op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die na het doorlopen van de wachttijd aanspraak kan geven op een uitkering op grond van de WIA.
4.5.
Gelet op onder meer deze uitspraak heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht het WIA-dagloon van eiseres berekend op basis van het loon dat zij ontvangen heeft over de periode 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017, de periode van een jaar voorafgaande aan de eerste ziektedag op 11 september 2017, die heeft geleid tot toekenning van een WIA-uitkering. Dat eiseres mogelijk een medische afzakker is, vormt voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Het zijn van medische afzakker is niet relevant voor het dagloon en de WIA en het Dagloonbesluit bieden geen mogelijkheden voor verlegging van de referteperiode voor het dagloon.
Dit volgt bijvoorbeeld ook uit de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2021 [2] . Ook daarin is overwogen dat de referteperiode dwingend uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit volgt. De Wet WIA is een wet in formele zin. Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever voor de met artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA gegeven berekeningswijze van het dagloon moet respecteren.
In de referteperiode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht het dagloon berekend op basis van die uitkering.
4.6.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat er ten onrechte geen hoorzitting is gehouden overweegt de rechtbank dat het haar niet duidelijk is of de hoorzitting die op
13 november 2019 is gehouden, (ook) betrekking had op het bezwaar van eiseres tegen het dagloon; dat dat bezwaar in die hoorzitting besproken is. Voor zover er sprake is van schending van de hoorplicht passeert de rechtbank dat echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiseres in beroep, maar ook in bezwaar, voldoende in de gelegenheid is gesteld haar standpunt over het dagloon naar voren te brengen.
4.7.
Gelet op het voorgaande houdt het besluit van het UWV tot vaststelling van het WIA-dagloon van eiseres stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 12
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. loon: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen;
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 14
Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
d. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Artikel 16
4. Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
((100 x E) / F)
waarbij:
E staat voor de uitkering; en
F staat voor:
a. 70, dan wel
b. indien het uitkeringspercentage op grond van de ZW, de WAO, hoofdstuk 6 van de Wet WIA of van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo hoger is dan 70, het uitkeringspercentage waarnaar de uitkering is berekend; of
c. 100, indien artikel 53 of 63 van de Wet WIA van toepassing is, dan wel
d. indien de teller van de factor, bedoeld in artikel 53 of 63 van de Wet WIA lager is, de waarde van die teller.
5.Voor zover het vierde lid van toepassing is, wordt voor de toepassing van het eerste lid, het bedrag van de vakantiebijslag behorende bij de uitkeringen bedoeld in het vierde lid, gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
(100 x G) / H
waarbij:
G staat voor de vakantiebijslag die in het in aanmerking te nemen tijdvak is genoten; en
H gelijk is aan de factor F, bedoeld in het vierde lid.
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 16
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Wet op de loonbelasting 1964
Artikel 10
1. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
2. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.