ECLI:NL:RBZWB:2023:6248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Participatiewet en bewijs woonadres

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam heeft op 22 februari 2022 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of eiser zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college bleef bij zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 20 december 2021 tot en met 22 februari 2022 zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De rechtbank wijst op verschillende bevindingen, waaronder meldingen van buurtbewoners en gegevens van de verhuurder, die erop wijzen dat eiser niet op het uitkeringsadres woont. Ook zijn financiële gegevens ondersteunen het standpunt van het college. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3988 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
Met het besluit van 22 februari 2022 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
Met het besluit van 5 juli 2022 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het college bij het primaire besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en drs. C.B.M. Peters namens het college.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.
Feiten en omstandigheden
Op 14 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Met een besluit van 1 november 2022 (de rechtbank leest verbeterd: 2021) is deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Op 20 december 2021 heeft eiser zich opnieuw bij het college gemeld voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
Omdat eiser niet in de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven op het door hem opgegeven adres aan de [adres 1] te [plaats 1] , is het college een onderzoek gestart naar eisers woon- en verblijfplaats. In dat kader heeft het college informatie opgevraagd bij woningbouwvereniging Leystromen en waterleidingmaatschappij Brabant Water. Daarnaast heeft het college meermaals geprobeerd een huisbezoek af te leggen op het door eiser opgegeven adres. Ook zijn financiële gegevens bij eiser opgevraagd, waaronder bankafschriften.
Het college heeft eiser uitgenodigd voor een gesprek op 15 februari 2022. Eiser is niet verschenen.
Het college heeft met het primaire besluit eisers aanvraag afgewezen, omdat niet is vast te stellen of eiser zijn hoofdverblijf heeft op het [adres 1] te [plaats 1] .
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woonachtig is op het opgegeven adres. Bovendien heeft eiser volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
3.
Beroepsgronden
Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niet heeft gereageerd op de uitnodiging voor een gesprek op 15 februari 2022, omdat hij in die periode elders verbleef. Het had op de weg van het college gelegen om eiser nogmaals uit te nodigen, mede gelet op de termijn van één dag tussen het versturen van de uitnodiging en het gesprek. Verder stelt eiser dat hij nooit in [plaats 1] boodschappen doet, maar in Tilburg en Baarle-Nassau. Hij is niet altijd thuis en brengt zijn vrije tijd vaak elders door dan in [plaats 1] , omdat het een dorp is waar niet veel is te doen. Daarnaast heeft hij een vriendin die in [plaats 2] woont en waar hij de nodige tijd bij doorbrengt. Deze omstandigheden maken volgens eiser echter nog niet dat hij zijn hoofdverblijf niet zou hebben op het [adres 1] .
Op de door eiser overgelegde bankafschriften is te zien dat hij meermaals contante bedragen opneemt, waaronder een bedrag van € 1.500,- in september 2021. Levensmiddelen zijn door eiser veelal contant betaald. Bovendien werd hij financieel geholpen door zijn vriendin. De bijschrijvingen van particulieren met als omschrijvingen “huur” en “bijdrage” dateren van ver voor de aanvraagdatum, zodat eiser niet begrijpt hoe deze van invloed kunnen zijn op zijn aanvraag. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser verklaringen overgelegd van zijn buurvrouw, [naam 1] , en zijn vriendin [naam 2] , en een aantal aan hem gerichte poststukken die zijn gestuurd naar het [adres 1] te [plaats 1] .
Ter zitting is de beroepsgrond dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek ingetrokken, nadat het college heeft bevestigd dat aan eiser niet schending van de medewerkingsplicht wordt verweten.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
In geschil is of het college op goede gronden eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet heeft afgewezen.
5.2
De te beoordelen periode loopt van 20 december 2021 (datum melding) tot en met 22 februari 2022 (datum primair besluit).
5.3
De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om bijstand de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf rust. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woonplaats en financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van zijn onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Hoofdverblijf in [plaats 1] ?
5.4
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak [1] te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het college zich, gelet op de bevindingen in de Rapporten rechtmatigheidsonderzoek uitkering Participatiewet Team Toezicht Sociaal Domein van 31 januari 2022 en 17 februari 2022 op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het [adres 1] . Daarbij acht de rechtbank van belang dat er meldingen zijn gedaan via MMA en door een buurtbewoner dat eiser niet op het opgegeven adres woonachtig is. Ook verhuurder Leystromen heeft gemeld dat er een onderzoek is ingesteld naar woonfraude omdat uit controles zou blijken dat eiser niet op het uitkeringsadres woont. Ook blijkt uit de door eiser overgelegde bankafschriften dat hij voornamelijk buiten de [plaats 1] pint en betaalt. In de periode 1 juli 2021 tot en met 10 juni 2022 zijn slechts twee pinbetalingen in [plaats 1] verricht. Daarnaast volgt uit gegevens van Brabant Water dat omgerekend het waterverbruik van eiser op jaarbasis 18 m3 zou zijn, daar waar volgens het Nibud het gemiddelde verbruik voor een eenpersoonshuishouden 46 m3 per jaar bedraagt. Deze feiten en omstandigheden tezamen bezien, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwing voor het standpunt van het college dat niet aannemelijk is dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf in [plaats 1] had.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiser ingebrachte verklaring van [naam 1] onvoldoende om vast te stellen dat eiser in de periode van 20 december 2021 tot en met 22 februari 2022 wel woonde op het opgegeven adres. [naam 1] , die woonachtig zou zijn aan de [adres 2] , heeft daarin niet meer verklaard dan dat zij eiser en zijn vriendin in deze periode gezien heeft. De rechtbank acht deze verklaring dan ook onvoldoende gespecificeerd. Aan de door eiser in beroep overgelegde verklaring van zijn vriendin [naam 2] hecht de rechtbank niet de waarde die eiser daaraan toegekend wenst te zien, omdat deze niet op objectieve en verifieerbare gegevens berust en daarom niet op juistheid kan worden gecontroleerd.
Eisers stelling dat hij regelmatig buiten [plaats 1] verblijft maar wel zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres, is niet nader onderbouwd met verifieerbare en objectiveerbare stukken en kan om die reden niet leiden tot de conclusie dat eiser in de periode in geding het zwaartepunt van zijn leven en dus zijn hoofdverblijf in [plaats 1] had. Andere gegevens waaruit zou moeten blijken dat eiser wel woonde op het uitkeringsadres zijn niet ingebracht. De door eiser overgelegde foto’s van poststukken die aan het [adres 1] te [plaats 1] zijn geadresseerd, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende.
5.7
Bovendien kan er gelet op de onduidelijkheden in eisers financiële situatie, zoals die blijken uit zijn bankgegevens, ook niet worden vastgesteld dat eiser in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
5.8
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers - van Es, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 40, eerste lid:
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:596