ECLI:NL:RBZWB:2023:6243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
10284904 VV EXPL 23-3 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming gehuurde voor de duur van de bodemprocedure met dreiging van eigenrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en een verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder vorderde een verbod op ontruiming van de gehuurde woning voor de duur van de bodemprocedure, omdat er een reële dreiging bestond dat de verhuurder zonder executoriale titel tot ontruiming zou overgaan. De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 1 november 2021, maar de huurder had een huurachterstand laten ontstaan, wat leidde tot een bodemprocedure die op 22 februari 2023 zou worden behandeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 heeft de huurder zijn vordering toegelicht, waarbij hij stelde dat de verhuurder intimiderende berichten had gestuurd en zelfs bij hem aan de deur was geweest. De rechter heeft vastgesteld dat er nog geen ontruiming had plaatsgevonden, maar dat de huurder wel een spoedeisend belang had bij het gevorderde verbod. De rechter oordeelde dat de verhuurder, zonder recht of titel, niet tot ontruiming mocht overgaan en dat er voldoende aanwijzingen waren voor een dreiging van eigenrichting.

De rechter heeft de subsidiaire vordering van de huurder toegewezen en het verbod op ontruiming voor de duur van de bodemprocedure uitgesproken, met een dwangsom van maximaal € 40.000,00. Tevens is de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die tot dat moment op € 961,33 waren begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en andere vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 10284904 \ VV EXPL 23-3
vonnis in kort geding d.d. 25 januari 2023
inzake
[eiser],
thans zonder bekende woonplaats doch uitdrukkelijk woonplaats gekozen hebbende te [plaats] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.G. Huismans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [naam] , gerechtsdeurwaarder.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de dagvaarding van 17 januari 2023 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Aanwezig waren [gedaagde] , bijgestaan door de heer [naam] , en mr. Huijsmans. Ter zitting heeft mr. Huijsmans spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Tussen [gedaagde] als verhuurder en [eiser] als huurder bestaat met ingang van 1 november 2021 een huurovereenkomst voor de woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: de huurovereenkomst en het gehuurde).
2.2
[eiser] heeft vanaf juni 2021 een achterstand laten ontstaan in de betalingen van de huur. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] op 15 september 2022 [eiser] gedagvaard en vordert hij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van de huurachterstand (hierna: de bodemprocedure). De bodemprocedure staat voor vonnis op 22 februari 2023 en is bekend onder zaak-/rolnummer 10115643 \ CV EXPL 22-2437.
2.3
In het weekend van 14 tot 15 januari 2023 heeft [gedaagde] de volgende whatsappberichten naar [eiser] gestuurd:
[afbeelding is geanonimiseerd]

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
Primair
I. Voor het geval [gedaagde] [eiser] reeds heeft ontruimd, [gedaagde] te veroordelen om [eiser] binnen een dag na betekening van het ten deze te wijzen vonnis toe te laten tot het gehuurde om als huurder tot aan het einde van de huurovereenkomst gebruik te maken van het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 2.000 per dag of een gedeelte daarvan waarop [gedaagde] daarmee in gebreke is gebleken.
II. [gedaagde] te veroordelen om zich na terugkeer van [eiser] in het gehuurde te onthouden van verdere ontruimingshandelingen zonder daaraan ten grondslag liggende ontruimingstitel op straffe van een dwangsom van € 40.000 voor iedere keer dat [gedaagde] [eiser] alsnog ontruimt.
Subsidiair
III. [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de huurovereenkomst, deswege door [gedaagde] te verbieden om [eiser] te ontruimen voor de duur van de bodemprocedure, op straffe van een dwangsom van € 40.0000;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] hem uit het gehuurde wil (laten) ontruimen, dan wel dat hiertoe een reële dreiging bestaat, zonder dat [gedaagde] daar een executoriale titel voor heeft. Deze dreiging vloeit voort uit gevoerde telefoongesprekken, door [gedaagde] verstuurde whatsappberichten en dat [gedaagde] op 17 en 18 januari 2023 daadwerkelijk bij [eiser] aan de deur is geweest. [eiser] gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] zijn voornemen zal uitvoeren.
3.3
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd.
3.4
De standpunten van partijen komen hierna – voor zover relevant – nader aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.2
Het spoedeisend belang volgt uit de stellingen van [eiser] , althans in ieder geval voor wat betreft zijn vordering (voorlopig) ongestoord gebruik te kunnen maken van het gehuurde en is ook niet door [gedaagde] weersproken.
4.3
Ter zitting is komen vast te staan dat [eiser] ten tijde van de zitting in het gehuurde verblijft en dat [gedaagde] dus nog niet is overgegaan tot ontruiming. Nu dit nog niet heeft plaatsgevonden, is de primaire vordering van [eiser] – zoals mr. Huijsmans ter zitting zelf ook aangaf – wegens gebrek aan belang niet toewijsbaar. De beoordeling ziet daarmee alleen nog op de subsidiaire vordering, namelijk – zakelijk weergegeven – het gevorderde verbod voor [gedaagde] [eiser] niet te mogen ontruimen voor de duur van de bodemprocedure. Ter zitting is duidelijk geworden dat [eiser] met “de duur van de bodemprocedure” bedoelt de periode tot aan de beslissing door de kantonrechter in de genoemde bodemprocedure met zaak-/rolnummer 10115643 \ CV EXPL 22-2437.
4.4
Een ontruiming is in beginsel niet mogelijk zonder executoriale titel. Als zonder recht of titel toch wordt overgegaan tot ontruiming, is er sprake van eigenrichting. In onderhavige kwestie heeft er nog geen eigenrichting plaatsgevonden. Om de subsidiaire vordering van [eiser] te kunnen toewijzen, zal daarom moeten worden beoordeeld of er sprake is van een reële dreiging van eigenrichting door [gedaagde] . Dit heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt. Uit de onder 2.3 weergegeven whatsappberichten blijkt dat [gedaagde] intimiderend taalgebruik tegenover [eiser] heeft gebruikt. Het verweer van [gedaagde] dat deze berichten niet waren bedoeld als een bedreiging tot ontruiming en dat de bewoordingen voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, doet aan het intimiderende dan wel bedreigende karakter daarvan voor de ontvanger niet af. Daarnaast weegt mee dat [gedaagde] – al dan niet vergezeld door anderen – op 17 januari 2023 en ondanks daarop volgende inmenging van de politie wederom op 18 januari 2023 daadwerkelijk bij [eiser] aan de deur is geweest en op deur van het gehuurde heeft gebonsd. Wat daarvan dan ook de intentie van [gedaagde] is geweest, brengt deze handelswijze, in combinatie met de eerder verstuurde whatsappberichten, mee dat de vrees van [eiser] , dat [gedaagde] zonder recht of titel overgaat tot ontruiming van het gehuurde, gegrond is. Tot slot is de opmerking van [gedaagde] ter zitting met de strekking dat hij zelf niet tot ontruiming zal overgaan maar dat hij er niet voor kan instaan dat anderen ook niet tot ontruiming zullen overgaan, niet erg geruststellend dat [gedaagde] in het geheel geen actie zal (laten) ondernemen in het kader van eigenrichting.
4.5
Vast staat dat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst het huurgenot van het gehuurde aan [eiser] dient te verstrekken en dat dit in ieder geval geldt zolang de bodemprocedure loopt. Hieraan voldoet [gedaagde] met zijn hiervoor beschreven gedrag niet. Gelet daarop heeft [eiser] ook belang bij toewijzing van zijn subsidiaire vordering. Hij dient, in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van het gehuurde zonder angst of dreiging van eigenrichting door [gedaagde] .
4.6
Gelet op het voorgaande wordt de subsidiaire vordering van [eiser] toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld, met dien verstande dat aan de – niet weersproken - dwangsom een maximum bedrag van € 40.000,00 wordt verbonden.
4.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op € 961,33, te weten € 128,33 aan explootkosten, € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris gemachtigde conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2021.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verbiedt [gedaagde] om het door [eiser] gehuurde te ontruimen voor de duur van de bodemprocedure (10115643 \ CV EXPL 22-2437), dat wil zeggen voor de periode tot aan de beslissing door de kantonrechter in genoemde bodemprocedure, op straffe van een dwangsom van maximaal € 40.000,00;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 961,33;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.