ECLI:NL:RBZWB:2023:6226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
10125085 CV EXPL 22-2490 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en gematigde contractuele boete in huurovereenkomst met beslagkosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door [gemachtigde] B.V., en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. C.G. Huijsmans. De zaak betreft een huurachterstand van [gedaagde] voor een bedrijfsruimte die hij huurt van [eiser]. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 augustus 2021, maar [gedaagde] heeft vanaf oktober 2021 de huur te laat en vanaf maart 2022 helemaal niet meer betaald. [eiser] vordert betaling van de achterstallige huur, contractuele boetes, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in totaal elf huurtermijnen niet heeft betaald, wat resulteert in een huurachterstand van € 17.432,58. [eiser] heeft een bedrag van € 17.036,58 toegewezen gekregen. Wat betreft de contractuele boete, die is gebaseerd op de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de boete gematigd moet worden. De oorspronkelijke boete van € 4.800,00 is gematigd tot € 507,20, omdat de onverkorte toepassing van het boetebeding in deze omstandigheden tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden.

Daarnaast zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten en beslagkosten deels toegewezen, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat sommige kosten onvoldoende onderbouwd waren. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.296,03. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] aan het vonnis te voldoen, anders komen er extra kosten voor zijn rekening.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: 10125085 \ CV EXPL 22-2490
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
[gemachtigde] B.V.,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van 6 januari 2023 namens [gedaagde] met producties 1 t/m 4;
- de brief van 17 februari 2023 namens [gedaagde] met aanvullende producties 1 t/m 8;
- de akte wijziging eis namens [eiser] ingekomen op 22 februari 2023.
1.2.
Hoewel de akte wijziging eis niet minimaal 10 dagen voor de zittingsdatum is verzonden, zal deze worden toegelaten. [gedaagde] heeft hierover ter zitting verklaard van deze akte kennis te hebben genomen. Op 23 februari 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] nog een groot aantal producties toegezonden, maar deze zullen – gelet op de omvang daarvan en de korte termijn voor de zitting – niet in de procedure worden meegenomen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2023. De gemachtigden van [eiser] en [gedaagde] hebben tijdens de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 1 augustus 2021 een loods gelegen aan de [adres] te [plaats 3] (hierna: het gehuurde) van [eiser] . Op de huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing. De huurprijs bedraagt vanaf maart 2022 € 1.584,78 per maand.
2.2.
Voor zover hier van belang staat in de algemene bepalingen:
(…) “18.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.” (…)
2.3.
Bij verzoekschrift van 31 augustus 2022 heeft [eiser] verlof verzocht tot het leggen van conservatoir beslag op het in het gehuurde aanwezige bedrijfsinventaris. Dit verlof is door de voorzieningenrechter op 1 september 2022 verleend. Namens [eiser] is op 14 september 2022 conservatoir beslag gelegd. De in conservatoir beslag genomen roerende zaken zijn in gerechtelijke bewaring gegeven aan [bedrijf] B.V.
2.5.
De huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 31 januari 2023. Per 1 februari 2023 heeft een nieuwe huurder zijn intrek genomen in het gehuurde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis -samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
€ 17.036,58 aan huur over de maanden maart 2022 tot en met januari 2023;
€ 4.800,00 aan boetebedragen;
€ 1.189,80 aan wettelijke (handels)rente tot en met 21 februari 2023, te vermeerderen met de nog te vervallen rente;
€ 999,97 aan buitengerechtelijke incassokosten;
de proces- en de beslagkosten, te vermeerderen met de maandelijkse kosten voor opslag en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] betaalt vanaf oktober 2021 de huur te laat en vanaf maart 2022 helemaal geen huur meer. Daardoor heeft [gedaagde] een huurschuld laten ontstaan en is vanaf oktober 2021 een contractuele boete verschuldigd. De kosten van het beslag en de gerechtelijke bewaring dienen ook voor rekening van [gedaagde] te komen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] beroept zich op matiging van de gevorderde boete. Daarnaast voert hij aan dat het verkregen verlof voor het leggen van conservatoir beslag niet proportioneel en subsidiair is toegepast en dat de bewaarneming onnodig was, zodat het redelijk is om de helft van de gevorderde beslagkosten af te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] elf huurtermijnen van € 1.584,78 per maand over de periode maart 2022 tot en met januari 2023 niet heeft betaald. De huurachterstand bedraagt daarmee € 17.432,58. Nu namens [eiser] niet meer is gevorderd, zal een bedrag van € 17.036,58 worden toegewezen.
4.2.
Daarnaast vordert [eiser] de contractuele boete op basis van de algemene voorwaarden. [gedaagde] heeft vanaf oktober 2021 tot en met januari 2023 de huur te laat en/of helemaal niet betaald. Gevorderd wordt daarom een bedrag van € 4.800,00, bestaande uit het minimum boetebedrag van € 300,00 per maand over voornoemde periode van 16 maanden. [gedaagde] beroept zich op matiging van de contractuele boete.
De bevoegdheid tot matiging dient terughoudend te worden toegepast. Hier ziet de kantonrechter wel aanleiding tot matiging, nu onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Het boetebeding is opgenomen in algemene voorwaarden, zodat partijen daarover niet hebben onderhandeld. Het hanteren van het minimumbedrag staat in dit geval niet in een redelijke verhouding tot de maandelijkse huur en het overeengekomen boetepercentage. Een boete van € 300,00 per maand zou immers neerkomen op bijna een/vijfde van de huurprijs en is ruim negen keer hoger dan wanneer 2% boete over het maandbedrag zou worden berekend. Gelet op het voorgaande wordt de contractuele boete gematigd tot 2% van de verschuldigde huur over iedere maand dat te laat of niet is betaald. Toewijsbaar is daarmee een bedrag van € 507,20, bestaande uit 16 keer € 31,70.
4.3.
De gemachtigde van [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de gevorderde rente bestaat uit de wettelijke handelsrente over de achterstallige huur en de wettelijke rente over de gevorderde boete. De kantonrechter overweegt daarover het volgende. De onder 4.2 toegewezen contractuele boete over de maanden oktober 2021 tot en met januari 2023 wordt geacht conform de wet in de plaats te zijn getreden van wettelijke schadevergoeding. De gevorderde rente is daarmee slechts toewijsbaar met ingang van 1 februari 2023, op de wijze zoals hieronder in de beslissing vermeld.
4.4.
De vordering van [eiser] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten voldoet aan de wettelijke eisen. Het gevorderde bedrag van € 999,97 inclusief btw gaat het daarvoor geldende tarief niet te boven, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
4.5.
Namens [eiser] wordt tot slot vergoeding van de beslag- en bewaringskosten gevorderd. Beslagkosten kunnen van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De stelling van [gedaagde] dat het beslag en de bewaarneming onnodig waren wordt gepasseerd. Gelet op de gemotiveerde reactie van [eiser] daarop, heeft [gedaagde] zijn stelling onvoldoende onderbouwd terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Ten aanzien van de gevorderde kostenposten overweegt de kantonrechter het volgende.
Een aantal door [eiser] gevorderde kostenposten, waaronder
“Uitwerken beslag”, “Aanvullende werkzaamheden beslag”, “Kosten slotenmaker”en tweemaal
“Kosten opslag en handeling”, zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waar deze kosten uit bestaan en hoe de hoogte daarvan is vastgesteld. Andere kostenposten, zoals hieronder weergegeven, zullen als door [gedaagde] onvoldoende weersproken worden toegewezen. Al met al zal in totaal € 7.958,69 aan beslag- en bewaringskosten worden toegewezen, bestaande uit:
  • Conservatoir Beslag roerend € 751,46
  • Beslag Specialist TPG € 1.000.00
  • PV-verbaal in bewaarneming € 283,91
  • Betekening debiteur € 74,66
  • Betekening bewaarder € 74,66
  • Kosten (Vogel verhuizingen) € 5.774,00
4.6.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
379,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
1.296,03
4.7.
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen en op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 26.502,44 te vermeerderen met
  • de wettelijke handelsrente over € 17.036,58 met ingang van 1 februari 2023 tot de dag van volledige betaling, en
  • de wettelijke rente over € 507,20 met ingang van 1 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.296,03;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 (half salarispunt met een maximum van € 124,00) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.