4.3.1De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 - Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 september 2022 met zijn bestelbus heeft gereden op de N640 tussen Oudenbosch en Hoeven. De N640 is een tweebaansweg waar - buiten de bebouwde kom - een maximum snelheid geldt van 80 kilometer per uur en waarbij de twee rijbanen van elkaar gescheiden zijn door een dubbele doorgetrokken streep. Op enig moment is verdachte op die weg achter de auto van aangeefster komen te rijden en heeft hij gezien dat naast aangeefster ook meerdere kinderen in haar auto zaten. Verdachte heeft zijn snelheid vervolgens verhoogd en is naast aangeefster gaan rijden op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en aangeefster ongeveer 70 kilometer per uur reden toen hij achter haar reed en dat hij zijn snelheid vervolgens heeft verhoogd tot 100 kilometer per uur om haar te kunnen inhalen. Hoewel er geen officiële meting met gecertificeerde apparatuur is verricht, lijken de door verdachte genoemde snelheden niet onaannemelijk nu er buiten de bebouwde kom werd gereden op een 80 kilometerweg. De rechtbank zal deze daarom als uitgangspunt nemen voor haar beoordeling. Verdachte heeft ten slotte een manoeuvre gemaakt naar rechts in de richting van de auto van aangeefster. [getuige] - die op de rijbaan voor het tegemoet-komend verkeer reed - heeft dit waargenomen. Zowel aangeefster als [getuige] hebben daarop moeten uitwijken om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen.
De vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of voornoemde feiten en omstandigheden één van de strafbare feiten opleveren die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Bij de beantwoording van die vraag is de intentie die verdachte op dat moment had, van wezenlijk belang.
Vol opzet
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangeefster en de kinderen of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend dat dit zijn bedoeling is geweest. De rechtbank stelt vast dat zich chatberichten in het dossier bevinden die aangeefster als onaangenaam en dreigend heeft ervaren. Voorts heeft verdachte na het incident tegenover de politie bedreigende uitspraken gedaan in de richting van aangeefster. Dit is echter onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verdachte ten tijde van het incident vol opzet had in voornoemde zin.
Voorwaardelijk opzet - Juridisch kader
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de inzittenden van de auto dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft bloot-gesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
1. de gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
2. de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans ook
bewust geweest;
3. de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaardc.q.
op de koop toe genomen.
Wat betreft het bewijs van de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel moeten zodanige omstandigheden vastgesteld kunnen worden, waaruit kan volgen dat - en in welke mate - een ongeval met dodelijke afloop of dergelijk letsel waarschijnlijk was.
Voorwaardelijk opzet op de dood (primair)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster en de kinderen. Uit het dossier volgt dat verdachte op enig moment met een flinke snelheid naast aangeefster heeft gereden en vervolgens een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt in de richting van de auto van aangeefster. Zij moest hierdoor uitwijken. Aangezien zowel verdachte, als aangeefster en haar kinderen, in een auto reden, zijn deze omstandigheden op zichzelf niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Nu in het dossier geen of onvoldoende aanvullende informatie naar voren komt over obstakels langs de weg, verkeersdrukte, of andere relevante informatie die voornoemde kans zou kunnen vergroten, is de rechtbank van oordeel dat het voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat door het hiervoor omschreven handelen van verdachte en de vaststaande omstandigheden waaronder dit plaatsvond, wel de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangeefster of haar kinderen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan de snelheden waarmee is gereden en het feit dat aangeefster heeft moeten uitwijken om een botsing te voorkomen. Wanneer beide voertuigen elkaar hadden geraakt of wanneer aangeefster iets te scherp had tegengestuurd, had haar voertuig over de kop kunnen slaan of in een slip kunnen raken.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Bij dat oordeel hecht de rechtbank allereerst waarde aan het feit dat naast aangeefster en haar oudste zoon ook de twee kinderen van verdachte in de auto zaten en dat verdachte hen heeft gezien voordat hij zijn manoeuvre naar rechts maakte. Daarnaast kan de rechtbank andere scenario’s dan het door aangeefster geschetste scenario in onvoldoende mate uitsluiten. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een inhaalmanoeuvre heeft gemaakt en mogelijk te vroeg terug naar rechts heeft ingestuurd, maar niet de bedoeling had om de auto van aangeefster te raken. Gezien de situatie acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte met het (te vroeg) naar rechts insturen niet zo zeer het doel had om aangeefster te raken, maar om een botsing met de op hem afkomende tegenligger te vermijden. Dat scenario wordt niet uitgesloten door de beschikbare informatie in het dossier. Sterker nog, het past binnen de verklaring van de tegenligger - [getuige] - die heeft verklaard dat hij verdachte met zijn bestelbus op zijn weghelft zag komen, dat verdachte naar rechts stuurde en dat hij zelf moest uitwijken voor verdachte omdat zij anders frontaal op elkaar zouden zijn gebotst. Met inachtneming van dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Bedreiging (meer subsidiair)
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met de dood of met zware mishandeling is in het onderhavige geval vereist, dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij en haar kinderen het leven zouden verliezen dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Het opzet van verdachte moet hier ook op zijn gericht, al dan niet in voor-waardelijke zin. De rechtbank kan zich voorstellen dat de hiervoor omschreven manoeuvre, zeker bezien in het licht van het chatverkeer dat eerder die ochtend had plaatsgevonden, heel dreigend op aangeefster is overgekomen en veel indruk op haar heeft gemaakt. Voor een bedreiging in strafrechtelijke zin is echter vereist dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte er op gericht was om aangeefster en de kinderen daadwerkelijk te bedreigen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate bewezen. Zoals hiervoor is overwogen, kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte niet in de richting van aangeefster heeft gestuurd om haar auto te raken, maar dit enkel deed om uit te wijken voor een tegenligger en daarmee een botsing heeft willen voorkomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
Feit 2 - vernieling
Aangezien verdachte de vernieling van de drie USB-sticks heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2023;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 17 augustus 2022, opgenomen op pagina 12 van het eindproces-verbaal van onderzoek Geestakker met dossiernummer PL2000-2022218442-10 van de eenheid politie Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 118.