ECLI:NL:RBZWB:2023:6213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
02/244787-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor vernieling met voorwaardelijke gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1987, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging van zijn vrouw en kinderen. De rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte mogelijk een ongelukkige inhaalmanoeuvre uitvoerde, wat niet voldoende bewijs opleverde voor opzet in voorwaardelijke zin.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de vernieling van drie USB-sticks die aan de aangeefster toebehoorden. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die in een echtscheiding verwikkeld was. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich aan de voorwaarden van de reclassering zou houden en dat hij hulpverlening zou blijven ontvangen.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet in de richting van de aangeefster had gestuurd om haar te raken, maar mogelijk om een botsing met een tegenligger te voorkomen. Dit alles leidde tot de vrijspraak van de zwaardere aanklachten, maar de vernieling werd wel bewezen verklaard, wat resulteerde in de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/244787-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer] en drie kinderen te doden, dan wel zwaar te mishandelen dan wel te bedreigen door met zijn bestelbus op hun auto in te sturen;
feit 2: drie USB-sticks heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu uit het dossier onvoldoende blijkt van (voorwaardelijk) opzet op het overlijden van [slachtoffer] en de kinderen. Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een bestelbus op de auto van [slachtoffer] in te sturen, waardoor zij moest remmen en uitwijken om een botsing te vermijden. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van [getuige] . De vernieling van de USB-sticks acht zij wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging zware mishandeling. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had - ook niet in voorwaardelijke zin - om [slachtoffer] en de kinderen te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte is met zijn bestelbus niet doelbewust op hen ingereden, maar is na een inhaalmanoeuvre mogelijk iets te vroeg naar de rechter rijbaan gegaan. Uit de verklaring van de getuige volgt dat verdachte naar rechts heeft ingestuurd en dat aangeefster heeft geremd en is uitgeweken, maar de getuige heeft vanuit zijn positie niet kunnen zien of de auto van verdachte de auto van aangeefster toen al was gepasseerd of niet. De manoeuvre van verdachte kan hooguit als bedreigend worden aangemerkt. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 - Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 september 2022 met zijn bestelbus heeft gereden op de N640 tussen Oudenbosch en Hoeven. De N640 is een tweebaansweg waar - buiten de bebouwde kom - een maximum snelheid geldt van 80 kilometer per uur en waarbij de twee rijbanen van elkaar gescheiden zijn door een dubbele doorgetrokken streep. Op enig moment is verdachte op die weg achter de auto van aangeefster komen te rijden en heeft hij gezien dat naast aangeefster ook meerdere kinderen in haar auto zaten. Verdachte heeft zijn snelheid vervolgens verhoogd en is naast aangeefster gaan rijden op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en aangeefster ongeveer 70 kilometer per uur reden toen hij achter haar reed en dat hij zijn snelheid vervolgens heeft verhoogd tot 100 kilometer per uur om haar te kunnen inhalen. Hoewel er geen officiële meting met gecertificeerde apparatuur is verricht, lijken de door verdachte genoemde snelheden niet onaannemelijk nu er buiten de bebouwde kom werd gereden op een 80 kilometerweg. De rechtbank zal deze daarom als uitgangspunt nemen voor haar beoordeling. Verdachte heeft ten slotte een manoeuvre gemaakt naar rechts in de richting van de auto van aangeefster. [getuige] - die op de rijbaan voor het tegemoet-komend verkeer reed - heeft dit waargenomen. Zowel aangeefster als [getuige] hebben daarop moeten uitwijken om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen.
De vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of voornoemde feiten en omstandigheden één van de strafbare feiten opleveren die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Bij de beantwoording van die vraag is de intentie die verdachte op dat moment had, van wezenlijk belang.
Vol opzet
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangeefster en de kinderen of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend dat dit zijn bedoeling is geweest. De rechtbank stelt vast dat zich chatberichten in het dossier bevinden die aangeefster als onaangenaam en dreigend heeft ervaren. Voorts heeft verdachte na het incident tegenover de politie bedreigende uitspraken gedaan in de richting van aangeefster. Dit is echter onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verdachte ten tijde van het incident vol opzet had in voornoemde zin.
Voorwaardelijk opzet - Juridisch kader
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de inzittenden van de auto dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft bloot-gesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
1. de gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
2. de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans ook
bewust geweest;
3. de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaardc.q.
op de koop toe genomen.
Wat betreft het bewijs van de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel moeten zodanige omstandigheden vastgesteld kunnen worden, waaruit kan volgen dat - en in welke mate - een ongeval met dodelijke afloop of dergelijk letsel waarschijnlijk was.
Voorwaardelijk opzet op de dood (primair)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster en de kinderen. Uit het dossier volgt dat verdachte op enig moment met een flinke snelheid naast aangeefster heeft gereden en vervolgens een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt in de richting van de auto van aangeefster. Zij moest hierdoor uitwijken. Aangezien zowel verdachte, als aangeefster en haar kinderen, in een auto reden, zijn deze omstandigheden op zichzelf niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Nu in het dossier geen of onvoldoende aanvullende informatie naar voren komt over obstakels langs de weg, verkeersdrukte, of andere relevante informatie die voornoemde kans zou kunnen vergroten, is de rechtbank van oordeel dat het voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat door het hiervoor omschreven handelen van verdachte en de vaststaande omstandigheden waaronder dit plaatsvond, wel de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangeefster of haar kinderen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan de snelheden waarmee is gereden en het feit dat aangeefster heeft moeten uitwijken om een botsing te voorkomen. Wanneer beide voertuigen elkaar hadden geraakt of wanneer aangeefster iets te scherp had tegengestuurd, had haar voertuig over de kop kunnen slaan of in een slip kunnen raken.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Bij dat oordeel hecht de rechtbank allereerst waarde aan het feit dat naast aangeefster en haar oudste zoon ook de twee kinderen van verdachte in de auto zaten en dat verdachte hen heeft gezien voordat hij zijn manoeuvre naar rechts maakte. Daarnaast kan de rechtbank andere scenario’s dan het door aangeefster geschetste scenario in onvoldoende mate uitsluiten. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een inhaalmanoeuvre heeft gemaakt en mogelijk te vroeg terug naar rechts heeft ingestuurd, maar niet de bedoeling had om de auto van aangeefster te raken. Gezien de situatie acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte met het (te vroeg) naar rechts insturen niet zo zeer het doel had om aangeefster te raken, maar om een botsing met de op hem afkomende tegenligger te vermijden. Dat scenario wordt niet uitgesloten door de beschikbare informatie in het dossier. Sterker nog, het past binnen de verklaring van de tegenligger - [getuige] - die heeft verklaard dat hij verdachte met zijn bestelbus op zijn weghelft zag komen, dat verdachte naar rechts stuurde en dat hij zelf moest uitwijken voor verdachte omdat zij anders frontaal op elkaar zouden zijn gebotst. Met inachtneming van dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Bedreiging (meer subsidiair)
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met de dood of met zware mishandeling is in het onderhavige geval vereist, dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij en haar kinderen het leven zouden verliezen dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Het opzet van verdachte moet hier ook op zijn gericht, al dan niet in voor-waardelijke zin. De rechtbank kan zich voorstellen dat de hiervoor omschreven manoeuvre, zeker bezien in het licht van het chatverkeer dat eerder die ochtend had plaatsgevonden, heel dreigend op aangeefster is overgekomen en veel indruk op haar heeft gemaakt. Voor een bedreiging in strafrechtelijke zin is echter vereist dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte er op gericht was om aangeefster en de kinderen daadwerkelijk te bedreigen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate bewezen. Zoals hiervoor is overwogen, kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte niet in de richting van aangeefster heeft gestuurd om haar auto te raken, maar dit enkel deed om uit te wijken voor een tegenligger en daarmee een botsing heeft willen voorkomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
Feit 2 - vernieling
Aangezien verdachte de vernieling van de drie USB-sticks heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2023;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 17 augustus 2022, opgenomen op pagina 12 van het eindproces-verbaal van onderzoek Geestakker met dossiernummer PL2000-2022218442-10 van de eenheid politie Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 118.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 12 augustus 2022 te Oudenbosch, gemeente Halderberge opzettelijk en wederrechtelijk 3 USB-sticks die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering. Ook wordt gevorderd een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van twaalf maanden.
Daarnaast is verzocht om oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het gebied omvattend en gelegen tussen Fijnaart, Etten-Leur, Schijf, Wouwse Plantage, Heerle en Kruisland. Dit alles voor de duur van twee jaar, met vervangende hechtenis van 2 weken voor iedere keer dat verdachte de maatregel niet naleeft en een maximum van 6 maanden. Ten slotte is verzocht om deze maatregel en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te bestuderen heeft voor verdachte hetzelfde effect als een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat hij zijn bestelbus nodig heeft voor het uitvoeren van de werkzaamheden van zijn klusbedrijf. Als verdachte niet kan werken zal hij zijn woning verliezen en zal de al bestaande grote schuldenlast alleen maar groter worden. Daarom wordt verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een taakstraf. Als een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt overwogen, wordt gevraagd deze geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en aangeefster waren ten tijde van het bewezenverklaarde in een echtscheiding verwikkeld en de onderlinge verhoudingen waren als gevolg daarvan al ernstig verslechterd. Verdachte heeft vervolgens de verhoudingen nog verder onder druk gezet door drie USB-sticks met daarop voor aangeefster waardevolle informatie te vernielen. Het is duidelijk dat verdachte hiertoe is overgegaan met het doel om aangeefster te kwetsen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft voor de strafbepaling gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, voor het laatst op 25 oktober 2022, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 11 augustus 2023 waaruit volgt dat verdachte zich aan de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis gemaakte voorwaarden, waaronder een contact- en locatieverbod, heeft gehouden en dat hij de afspraken met de reclassering en hulpverlening goed nakomt. Het toezicht is sinds de schorsing in oktober 2022 positief verlopen. Omdat het recidiverisico als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat en er sprake is van een gebrekkige impuls- en agressieregulatie, is voortzetting van de hulpverlening van [organisatie] gewenst.
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat verdachte schuldbewust heeft verklaard over wat hem te verwijten valt en dat hij heeft bevestigd dat hij baat heeft bij de hulpverlening van [organisatie] en vaardigheden heeft ontwikkeld om zijn agressie beter te reguleren.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan achttien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geformuleerde voorwaarden passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient als een stok achter de deur om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de
verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door [organisatie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* dat verdachte op geen enkele wijze direct contact heeft of zoekt met zijn ex-partner: mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1988, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
* dat verdachte zich niet bevindt in het in de rapportage van de reclassering omschreven verboden gebied. Het betreft een verbod van het gebied omvattend en gelegen tussen Fijnaart, Etten-Leur, Schijf, Wouwse Plantage, Heerle en Kruisland;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.