ECLI:NL:RBZWB:2023:6208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2073
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 7 maart 2023, waarin zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van persoonlijk begeleider. De minister weigerde de VOG op basis van een registratie in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van een zedendelict, dat voorwaardelijk was geseponeerd. Eiser voerde aan dat hij het zedenmisdrijf nooit had gepleegd en dat er geen risico op herhaling was, gezien zijn lange staat van dienst in de beveiligingsbranche.

Tijdens de zitting op 19 juni 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. N. Amine. De minister werd vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier. Eiser betoogde dat de minister ten onrechte voorbijging aan zijn onberispelijke staat van dienst en dat de afwijzing van de VOG evident disproportioneel was. De rechtbank overwoog dat de minister bij het toetsen van aanvragen om VOG de Beleidsregels 2022 hanteert, die strikte criteria stellen aan de afgifte van een VOG bij zedendelicten.

De rechtbank concludeerde dat de aard en ernst van het geseponeerde feit, in combinatie met de functie waarvoor de VOG was aangevraagd, een te groot risico voor de samenleving met zich meebracht. Eiser had weliswaar een functie kunnen vervullen in de beveiliging, maar de rechtbank oordeelde dat de weigering van de VOG voor de zorgfunctie niet evident disproportioneel was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2073 VOG

uitspraak van 31 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te [plaats 1] , eiser,
gemachtigde: mr. N. Amine
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 7 maart 2023 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van de aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Amine. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L. de Gier.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend om een VOG voor de functie van persoonlijk begeleider bij [B.V.] te [plaats 2] .
Bij brief van 1 september 2022 heeft de minister te kennen gegeven dat hij voornemens is om de aanvraag van eiser af te wijzen vanwege de registratie in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van een zedendelict. Het betreft een zaak van ontucht met een wilsonbekwame die voorwaardelijk is geseponeerd op grond van “gering feit”, met een proeftijd die eindigde op 18 maart 2017.
Naar aanleiding van dit voornemen heeft eiser op 14 september 2022 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij het primaire besluit van 4 november 2022 heeft de minister, onder weerlegging van de zienswijze van eiser, de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 8 december 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij consistent heeft ontkend het zedenmisdrijf te hebben gepleegd. Subsidiair heeft eiser betoogd dat er geen risico op herhaling is. Daarbij heeft hij gewezen op de lange staat van dienst binnen de beveiligingsbranche, waarvoor hem nooit een beveiligingspas is geweigerd. Voorts heeft eiser er op gewezen dat hij in de functie van persoonlijk begeleider alleen werkzaam zal zijn in een instelling en steeds onder het vierogen principe. Daarmee is niet aannemelijk dat personen van hem afhankelijk zijn, aldus eiser. Voor wat betreft het zogeheten subjectieve criterium heeft eiser aangevoerd dat zijn (zeden)zaak voorwaardelijk is geseponeerd omdat het volgens de desbetreffende Officier van Justitie een gering feit betrof. Ten slotte heeft eiser betoogd dat de minister ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn onberispelijke staat van dienst binnen de beveiliging. Eiser wil zichzelf binnen de zorg ontwikkelen. Hij is kostwinner met een minderjarig kind en binnen de zorg is momenteel een tekort aan personeel.
3. Bij het toetsen van de aanvragen om VOG hanteert de minister de Beleidsregels 2022 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen, ook wel genoemd Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (Beleidsregels).
Paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels bepaalt dat de afgifte van de VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Op grond van het subjectieve criterium, als bedoeld in paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels, kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.1.4.2 van de Beleidsregels bepaalt dat bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte bestaat om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien sprake is van een (zeden)strafzaak die voorwaardelijk is geseponeerd kan de VOG enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Er is met betrekking tot de aanvrager in de tien jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in de Beleidsregels als een strafzaak voorwaardelijk geseponeerd is.
4. Eiser heeft aangevoerd dat tijdens zijn aanhouding op 15 mei 2015 sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Hij was pakketbezorger in een onopvallend busje en heeft geen kinderen aangesproken. Dat moet volgens hem iemand anders geweest zijn. Hij heeft geprobeerd zijn onschuld te bewijzen maar dat is door het sepot en een incapabele advocaat niet van de grond gekomen.
4.1
De rechtbank kan er niet omheen dat het handelen van eiser op 15 mei 2015 is geclassificeerd als seksueel misbruik van kinderen en dat de beslissing ten aanzien van dit feit in het JDS te boek staat als voorwaardelijk sepot. In zijn aanvraag om de VOG heeft eiser aangevinkt dat hij in de beoogde functie belast wordt met de zorg voor minderjarigen en met de zorg voor (hulpbehoevende) personen, zoals ouderen en gehandicapten. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de aard en de ernst van het geseponeerde feit zodanig zijn dat, gelet op het doel van de aanvraag en het risico voor de samenleving, de minister de belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de beoogde functie te groot heeft kunnen achten.
4.2
Vervolgens is het de vraag of de omstandigheden van het geval niettemin aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat, anders dan de minister heeft aangenomen, uit het strafdossier niet blijkt dat hij “weer een aantal kinderen heeft lastiggevallen”. Daarnaast is al 7,5 jaar verstreken sinds de (vermeende) pleegdatum zodat het niet begrijpelijk is dat de minister nog steeds aanneemt dat het delict voor onrust in de samenleving zorgt. Te minder omdat de sepotcode aangeeft dat het een gering feit was, aldus eiser.
4.3
De rechtbank overweegt dat de hiervoor weergegeven Beleidsregels bij misdrijven tegen de zeden slechts zeer beperkte ruimte laten om alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG indien – zoals in dit geval - sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. In het hele scala van zedendelicten kan het handelen waarvan eiser destijds verdacht werd, een gering feit genoemd worden, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat het vervullen van de functie van persoonlijk begeleider bij [B.V.] nog steeds een risico voor de samenleving vormt. Weliswaar was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar al meer dan 7,5 jaar verstreken maar dit is nog ruimschoots binnen de tien jaar die ingevolge de Beleidsregels in acht genomen moeten worden voor toetsing aan het verscherpte toetsingskader.
4.4
Aangezien eiser wel een functie kan vervullen in de beveiliging en momenteel ook werkzaam is in de beveiligingsbranche, is hij in staat om een inkomen te genereren en kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de weigering van de VOG voor het werken in de zorg evident disproportioneel is.
5. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.