ECLI:NL:RBZWB:2023:6205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3553 en 23_9048 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op grond van de Opiumwet

Op 5 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een B.V. en een particulier, een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van de burgemeester van Breda. Dit besluit, genomen op 22 juni 2023, hield in dat het bedrijfspand op het adres [straatnaam] 20 in [plaatsnaam] voor een periode van zes maanden gesloten zou worden, omdat er grondstoffen voor de productie van synthetische drugs waren aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 augustus 2023 behandeld. Verzoeker 2, de eigenaar van het pand, werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het verzoek van verzoekster 1, de huurder, werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van het pand had kunnen besluiten, gezien de aangetroffen chemicaliën die een gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was om verdere overtredingen te voorkomen en dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel op te leggen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van het pand voor zes maanden evenwichtig was, ondanks de financiële gevolgen voor verzoekster 1, en dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot deze sluiting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3553 en 23/9048 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2023 in de zaken tussen

1. [naam verzoeker 1] B.V.uit [plaatsnaam] ,
2. [naam verzoeker 2]uit [woonplaats] ,
tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. L.A. van Bavel),
en

de burgemeester van de gemeente Breda, de burgemeester.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het bestreden besluit van 22 juni 2023 van de burgemeester tot sluiting van het bedrijfspand op het adres [straatnaam] 20 in [plaatsnaam] (hierna: het bedrijfspand) op grond van de Opiumwet, voor een periode van zes maanden met ingang van 7 juli 2023.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster 1 [naam vertegenwoordiger 1] , verzoeker 2, de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester mr. M. Foesenek en [naam vertegenwoordiger 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2 De voorzieningenrechter verklaart het verzoek van verzoeker 2 niet-ontvankelijk en wijst het verzoek van verzoekster 1 af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1
De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid het bedrijfspand heeft kunnen sluiten voor de duur van zes maanden.
3.2
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4 Feiten en omstandigheden
4.1
Verzoeker 2 is de eigenaar en verhuurder van het bedrijfspand. Verzoekster 1 is een besloten vennootschap dat de huurder is van het bedrijfspand. Zij onderverhuurt op haar beurt een deel van het bedrijfspand aan een derde.
4.2
Op 15 november 2022 heeft de politie een onderzoek ingesteld bij het bedrijfspand. De aanleiding was een lopend strafrechtelijk onderzoek. De verdachte personen namen deel aan chats die betrekking hadden op de handel in, het afleveren van en/of het vervoeren van grondstoffen voor de productie van harddrugs, namelijk chemicaliën en precursoren. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachten zich meerdere keren bij het bedrijfspand bevonden. Gebleken is dat zij gebruik maakten van dit pand en dat hier mogelijk leveringen werden gebracht. Tevens is op 15 november 2022 een vrachtwagen gecontroleerd met een Tsjechisch kenteken, welke 2040 kilogram caustic sode vervoerde dat was bestemd voor het bedrijf: ‘Badkamer’, [straatnaam] 20 te [plaatsnaam] .
Tijdens de doorzoeking van het pand [straatnaam] 20 op 21 april 2023 werd onder meer aangetroffen:
  • 4 IBC-vaten met in totaal 4000 liter fosforzuur,
  • 3 pallets met in totaal 3300 kilogram caustic soda pearis;
  • ongeveer 2 liter azijnzuur,
  • drie kartonnen dozen waarvan twee gevuld met doppen met als opschrift ‘dop 10 liter’,
  • twee dozen met etiketten “ruitenreiniger”, “vloeibaar vaatwasmiddel’ en “oven & grillreiniger,
  • een kartonnen doos met doppen, tape, folie, gereedschap en wegwerphandschoenen,
  • 200 liter mierenzuur,
  • 100 lege 20 liter jerrycans,
  • een 160-vat met 220 liter fosforzuur. Op het vat was een aftapkraan geplaatst met daaronder een 20 liter jerrycan,
  • 1000 liter onbekende stoffen,
  • een pallet met daarop 87 jerrycans van 10 liter per stuk,
  • een pallet met daarop 38 zakken caustic soda pearls. In totaal 900 kilogram,
  • een pallet met daarop 28 gevulde jerrycans met daarop het etiket “vloeibaar wasmiddel”. In totaal betrof dit 560 liter van een nog onbekende stof,
  • een pallet met daarop 10 gevulde 20 liter jerrycans en 10 gevulde jerrycans met het etiket ‘formic acid 85%”. In totaal betrof dit 200 liter mierenzuur,
  • een pallet met 9 zakken met opdruk ‘natriumhydroxide vlekken PCC”. In totaal betrof dit 225 kilogram,
  • twee pallets met 48 gevulde, witte 20 liter jerrycans. In totaal betrof dit 960 liter formamide,
  • een pallet met 36 gevulde jerrycans met etiket “vloeibaar wasmiddel”. In totaal betrof dit 720 liter van vermoedelijk zoutzuur,
  • een pallet met 40 zakken met opdruk “caustic soda tiakes”. In totaal betrof dit 1000 kilogram,
  • 10 gevulde jerrycans van 20 liter per stuk. In totaal betrof dit 200 liter mierenzuur,
  • een pallet met 24 gevulde 20 liter jerrycans met het etiket “ruitenreiniger”. In totaal betrof dit 480 liter formamide,
  • een pallet met 22 gevulde jerrycans met het etiket “vloeibaar wasmiddel’. In totaal betrof dit 440 liter van een nog onbekende stof,
  • 44 gevulde jerrycans van 20 liter per stuk. In totaal betrof dit 880 liter van een nog onbekende stof,
  • een pallet met 24 jerrycans van 20 liter per stuk met daarop het etiket “ruitenreiniger”. In totaal betrof dit 480 liter van een nog onbekende stof.
4.3
Bij brief van 15 mei 2023 heeft de burgemeester het voornemen kenbaar gemaakt om het bedrijfspand voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er grondstoffen voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen. Verzoekster 1 heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt op 5 juni 2023.
4.4
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester de sluiting van het bedrijfspand gelast met ingang van 7 juli 2023 voor de duur van zes maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 16 augustus 2023 en de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen. De burgemeester heeft daarop besloten de sluiting van het bedrijfspand uit te stellen tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5 Spoedeisend belang
5.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang op zichzelf evenmin reden om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het besluit tot sluiting onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster 1 een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening. Verzoekster 1 wordt door de sluiting van het bedrijfspand geraakt in haar bedrijfsvoering. Zij heeft haar handelswaar opgeslagen in de lood en is voor haar bedrijfsvoering afhankelijk van het verhandelen van de opgeslagen goederen.
5.3
Verzoeker 2 heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het belang van verzoeker 2 is enkel gelegen in het missen van huurinkomsten en het kunnen blijven gebruiken van het bedrijfspand voor privé-opslag. Verzoeker 2 heeft zijn gestelde (financiële) belangen niet onderbouwd met bewijsstukken.
Het verzoek van verzoeker 2 is om die reden niet-ontvankelijk.
6 Bevoegdheid burgemeester
6.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een lokaal een voorwerp of stof, bestemd voor de productie van harddrugs voorhanden is.
6.2
In het bedrijfspand zijn middelen aangetroffen die dienen als grondstoffen voor de productie van middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet. De grondstoffen zijn namelijk bedoeld voor de productie van harddrugs, zoals crystal meth, MDMA en amfetamine. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, inhoudende de sluiting van het bedrijfspand.
7 Evenredigheid
7.1
Verzoekster 1 heeft betoogd dat de sluiting van het pand niet noodzakelijk is en dat had kunnen worden volstaan met een waarschuwing of een last onder dwangsom. Sinds de doorzoeking is het ondergehuurde gedeelte niet meer in gebruik van de vermoedelijke overtreder. De aangetroffen voorwerpen zijn in beslag genomen door de politie. Daarnaast is de sluiting voor de duur van zes maanden niet evenwichtig. Het kan verzoekster 1 niet worden verweten dat de grondstoffen in het bedrijfspand zijn aangetroffen. Er is geen sprake van recidive en het pand ligt niet in een woonwijk. Tevens zal de sluiting grote financiële gevolgen hebben voor verzoekster 1. Het is niet mogelijk om binnen het korte begunstigingstermijn het bedrijfspand te ontruimen. Daarnaast loopt de huurovereenkomst met verzoeker 2 af op 31 december 2023. Verzoekster 1 kan het pand niet leeg opleveren als het pand wordt gesloten. Hierdoor wordt de huurovereenkomst automatisch verlengd met vier jaren.
7.2
Vast staat dat het besluit van de burgemeester overeenstemt met de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda, in werking getreden op
26 augustus 2022 (hierna: beleidsregel). In de beleidsregel is vastgelegd dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Voor lokalen (al dan niet voor publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.
7.3
In de uitspraak van 2 februari 2022 [1] heeft de Afdeling Bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overwogen dat - als de bezwaargronden daartoe aanleiding geven - de voorzieningenrechter de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal met inachtneming van deze uitspraak beoordelen of de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De sluiting van het pand moet geschikt, noodzakelijk en evenwichtig zijn.
Geschikt
7.4
In de beleidsregel is opgenomen dat de sluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet als doel heeft drugshandel tegen te gaan en verdere overtredingen in het pand te voorkomen, een signaal af te geven richting drugscriminelen en bewoners in de directe omgeving dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, het verbeteren van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en het creëren van een preventief effect, in de zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren van ruimten. De voorzieningenrechter acht de sluiting van een bedrijfspand geschikt voor het behalen van de doelen die daarmee zijn gediend.
Noodzakelijk
7.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester heeft kunnen oordelen dat de sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk is. In het bedrijfspand is een grote hoeveelheid aan chemicaliën aangetroffen die dienen als grondstof voor synthetische drugs. Dit betreffen chemicaliën die een groot gevaar zijn voor de veiligheid en openbare orde. Uit het onderzoek is gebleken dat de gevaarlijke chemicaliën naar en vanuit het bedrijfspand werden vervoerd door de omliggende wijken. Er is een concreet transport onderschept van een Tsjechische vervoerder. Het bedrijfspand is daarmee een schakel in de keten van het drugscircuit en de openbare orde is in het geding. De burgemeester heeft daarnaast van belang geacht dat het bedrijfspand is gelegen in een gebied waar al eerder bedrijfspanden zijn gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het bedrijfspand ligt dus in een voor drugshandel kwetsbare wijk.
Evenwichtig
7.6
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [2]
7.7
Voor lokalen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. In de beleidsregel zijn verschillende indicatoren opgenomen voor het vaststellen van de sluitingsduur, zoals de hoeveelheid aangetroffen middelen, de impact op de veiligheid van het woon- en leefklimaat en de aard van de aangetroffen stoffen en goederen.
7.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid de sluitingsduur van het bedrijfspand heeft kunnen vaststellen op 6 maanden. Verzoekster 1 kan er voor kiezen om de goederen gedurende die sluiting in de loods te laten staan of de loods voor de sluiting te ontruimen. Gelet op de grote hoeveelheden gevaarlijke grondstoffen die zijn aangetroffen in het bedrijfspand heeft de burgemeester in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de sluiting van het bedrijfspand, dan aan de (uiteindelijk voornamelijk financiële) belangen van verzoekster 1.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster 1 voldoende tijd heeft gehad om het pand te ontruimen. Inmiddels zijn er 2 maanden verstreken sinds het besluit van de burgemeester om het pand te sluiten voor een periode van 6 maanden bekend is gemaakt.
Ter zitting heeft verzoekster 1 uitgelegd dat een groot deel van het pand inmiddels al is leeggeruimd. Zij beschikt momenteel over een tijdelijke locatie om goederen op te slaan en per 1 oktober 2023 over een vaste nieuwe locatie.
7.9
Al deze omstandigheden leiden ertoe dat de voorzieningenrechter onvoldoende is overtuigd dat de gevolgen van de sluiting onevenredig of onnodig nadelig zijn voor verzoekster 1 in verhouding tot de met de sluiting van het pand te dienen doelen.

Conclusie

8.1
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker 2 niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Daarnaast wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster 1 af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8.2
Omdat de begunstigingstermijn van het bestreden besluit eindigt op het moment dat de voorzieningenrechter uitspraak op de verzoeken heeft gedaan, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de begunstigingstermijn doorloopt tot twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Aldus hebben verzoekers voldoende tijd om het pand leeg te ruimen of te verzekeren dat de goederen die in het pand blijven staan gedurende de sluiting, voldoende tegen diefstal zijn beschermd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker 2 niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster 1 af;
  • bepaalt dat de begunstigingstermijn eindigt op de veertiende dag na de dag van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4 van de Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Opiumwet
Artikel 13b van de Opiumwet
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. (…)
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Artikel 10a, van de Opiumwet
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1° (…)
2° (…)
3° voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 10 van de Opiumwet
(…)
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda , in werking getreden op 26 augustus 2022.
Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, is het uitgangspunt dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
(…)
- Voor lokalen (al dan niet voor publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden.
Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.
Een sluiting op basis van artikel 13b Opiumwet heeft als doel:
  • Door zichtbare sluiting drugshandel tegen te gaan en verdere overtredingen in het pand te voorkomen (preventieve werking);
  • Een signaalwerking richting drugscriminelen en bewoners in de directe omgeving dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit;
  • Het verbeteren van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat;
  • Het creëren van een preventief effect, in die zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren van ruimten.

Voetnoten

1.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, ro. 7.10.
2.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, ro. 4.8.