4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van het dossier, de camerabeelden en wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat in de avond van 11 juni 2022 [naam 1] (hierna: [naam 1] ) onenigheid heeft gehad met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in de [horecagelegenheid] gelegen aan de [adres] in Tilburg. Hierop heeft [naam 1] via WhatsApp aan de broer van verdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) laten weten dat hij is geslagen door [naam 2] , waarop [medeverdachte] heeft gezegd dat [naam 1] daar weg moest gaan. Daarop heeft [naam 1] een foto van [naam 2] naar [medeverdachte] gestuurd, waarop [medeverdachte] hem heeft gevraagd of hij die kant op moet komen. Ook heeft [naam 1] belcontact gehad met [medeverdachte] en met verdachte. Verdachte en [medeverdachte] zijn met de auto richting ‘ [horecagelegenheid] ’ gereden en arriveerden daar op 12 juni 2022 rond 00:30 uur, ongeveer vijfenvijftig minuten na hun eerste contact met [naam 1] . Verdachte had een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met daarin vijftien patronen in zijn jaszak meegenomen. Verdachte, [medeverdachte] en [naam 1] stonden bij de ingang van het terras en liepen vervolgens in de richting van [slachtoffer ] , die zich bevond op het terras van ‘ [horecagelegenheid] ’. Verdachte en [slachtoffer ] namen plaats aan een tafel, waarbij zij op korte afstand tegenover elkaar zaten. [medeverdachte] en [naam 1] stonden naast de tafel. Zodra verdachte ging zitten, opende hij zijn rechterjaszak, pakte hij hieruit het vuurwapen en bracht dit wapen onmiddellijk onder de tafel waaraan hij en [slachtoffer ] zaten. Direct hierop heeft verdachte één keer geschoten, waarna [slachtoffer ] met zijn handen naar zijn benen greep en ineenkromp. Het schot is gelost binnen vier seconden nadat verdachte en [slachtoffer ] hadden plaatsgenomen aan de tafel. Hierna borg verdachte het wapen op in zijn rechterjaszak en stond op. Verdachte en [medeverdachte] verlieten in een rustige tred het terras. Nadat zij de horecagelegenheid hadden verlaten, renden zij weg. [naam 1] is achtergebleven bij ‘ [horecagelegenheid] ’.
Door het schieten van verdachte is aan [slachtoffer ] fors letsel toegebracht, bestaande uit een wond in het rechterbovenbeen en een breuk in het bekken. De kogel is door de rechterbovenbeenspier gegaan en is net voor de buik gestopt.
De rechtbank dient te beoordelen of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer ] en of sprake is geweest van voorbedachte raad.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer ] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor wat betreft de aanmerkelijke kans op het gevolg (de dood) heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte één keer in het bovenbeen van [slachtoffer ] heeft geschoten. Hij heeft dit gedaan met een semiautomatisch vuurwapen, terwijl hij zich op korte afstand van [slachtoffer ] bevond. Verdachte heeft het schot onder tafel afgevuurd in de richting van de bovenbenen en de onderbuik van de zittende [slachtoffer ] , zonder te kunnen zien waar hij precies op richtte. Het is een feit van algemene bekendheid dat de bovenbenen (slag)aders bevatten en er zich in de onderbuik meerdere vitale organen bevinden. Wanneer deze door een kogel worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Door medisch personeel in het ziekenhuis is bovendien opgemerkt dat de kogel nét geen slagader heeft geraakt en dat [slachtoffer ] geluk heeft gehad omdat de kogel net voor de buik is gestopt. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer ] als gevolg van de kogel een breuk in het bekken heeft opgelopen, waaruit kan worden afgeleid dat de kogel diep het lichaam is binnengedrongen. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.
In het kader van de bewuste aanvaarding heeft verdachte voor het afgaan van het vuurwapen een alternatief scenario gegeven. Hij heeft namelijk verklaard dat hij die avond voor de eerste keer een vuurwapen bij zich had, dat hij stoer wilde doen door het vuurwapen aan [medeverdachte] en [naam 1] te laten zien en dat het wapen per ongeluk is afgegaan toen hij dit uit zijn jaszak pakte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het wapen enkel aan [medeverdachte] en [naam 1] wilde tonen ongeloofwaardig. Verdachte bevond zich in een horecagelegenheid, waar veel mensen in de directe omgeving aanwezig waren en waar camera’s hangen. Bovendien zat [slachtoffer ] aan de tafel. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] niet kende. Het is voor de rechtbank volstrekt onbegrijpelijk waarom verdachte nu juist in het bijzijn van een voor hem onbekend persoon het vuurwapen zou willen tonen, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat het voorhanden hebben hiervan strafbaar is. Bovendien hield verdachte het wapen onder tafel waardoor het ook voor [medeverdachte] en [naam 1] op dat moment niet zichtbaar was. Dit valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het willen tonen van het wapen.
Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat het wapen per ongeluk is afgegaan. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een bepaalde kracht vereist is om een vuurwapen te laten afgaan. Uit algemeen toegankelijke bronnen (Wikipedia) blijkt dat bij het door verdachte gebruikte wapen de trekkerdruk oploopt van ongeveer 1 kilogram tijdens de eerste 5 mm tot ongeveer 2,5 kilogram tijdens de laatste 2,5 mm van de trekker-weg. Ook blijkt hieruit dat het wapen is voorzien van drie veiligheden tegen het ongewild afgaan van schoten: de trekkerveiligheid, de slagpinveiligheid en de valveiligheid. Verder blijkt uit het dossier niet dat aan het door verdachte gebruikte wapen gebreken zijn geconstateerd waaruit het afgaan van het wapen verklaard zou kunnen worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op korte afstand bewust een schot heeft afgevuurd in de richting van de bovenbenen en onderbuik van [slachtoffer ] , terwijl [slachtoffer ] tegenover hem zat. Hiermee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer ] zou komen te overlijden.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer ] wettig en overtuigend bewezen
Voorbedachte raad
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van voorbedachte raad bij verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de beelden het volgende vast. Verdachte en [medeverdachte] zijn pas ongeveer een uur na hun eerste contact met [naam 1] bij ‘ [horecagelegenheid] ’ gearriveerd. In dit eerdere contact had [naam 1] aangegeven onenigheid te hebben gehad met [naam 2] . Verdachte had een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met daarin vijftien patronen meegenomen in zijn jaszak. Bij aankomst is verdachte doelgericht en doelbewust op [slachtoffer ] afgelopen. Op de beelden is namelijk te zien dat [medeverdachte] bij het oplopen van het terras in eerste instantie voorop liep, maar dat verdachte [medeverdachte] is gepasseerd en voorop is gaan lopen in de richting van [slachtoffer ] . Verdachte had daarbij continu oogcontact met [slachtoffer ] . De boks die verdachte aan [slachtoffer ] wilde geven werd door [slachtoffer ] afgewezen. Hierna namen zij plaats aan de tafel. Verdachte haalde vervolgens direct het vuurwapen uit zijn jaszak en schoot onder tafel op [slachtoffer ] . Tussen het plaatsnemen aan de tafel en het lossen van het schot zaten vier seconden. Ook nadat verdachte het schot had gelost, hield hij zijn blik gericht op [slachtoffer ] . Hierna heeft verdachte het vuurwapen in zijn jaszak gedaan en heeft in normale tred de horecagelegenheid verlaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer ] van het leven te beroven. De wijze van uitvoering duidt namelijk op een vooropgezet plan. Verdachte heeft een veelvoud aan bewuste handelingen verricht, die logisch op elkaar aansluiten en die zonder enige aarzeling in een vloeiende beweging zijn verricht. Ook de omstandigheid dat verdachte geen schrikreactie vertoonde na het lossen van het schot, in tegenstelling tot de overige aanwezigen, vormt een aanwijzing voor het hebben van een plan. Gelet op voornoemde wijze van handelen, is van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gedurende deze periode niet gebleken. Verdachte heeft dit ook niet aangevoerd en op de camerabeelden zijn daarvoor geen aanknopingspunten waar te nemen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het feit dat verdachte enkel één schot heeft gelost, doet daar niet aan af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] of een ander.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer ] .
Feit 2
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad op 12 juni 2022. Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] of een ander.