ECLI:NL:RBZWB:2023:6203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
02/145522-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en voorhanden hebben van een semiautomatisch vuurwapen na schietincident op een terras

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2022 in Tilburg betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door op hem te schieten met een semiautomatisch vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien hij een uur na een eerdere onenigheid met [slachtoffer] op het terras arriveerde met een doorgeladen vuurwapen. De verdachte heeft één schot gelost, dat [slachtoffer] verwondde, maar niet fataal was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/145522-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is ter zitting de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2022 in Tilburg samen met een ander - al dan niet met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer ] van het leven te beroven door op hem te schieten (feit 1) en dat hij samen met een ander een semiautomatisch pistool voorhanden heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer ] . Verdachte heeft tezamen en in vereniging met de medeverdachte opzettelijk en met voorbedachte raad geprobeerd om [slachtoffer ] om het leven te brengen door een kogel op die [slachtoffer ] af te vuren. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer ] . Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de camerabeelden en de verklaring van [verdachte] dat hij heeft geschoten met het later aangetroffen vuurwapen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad en opzet op de dood van [slachtoffer ] , al dan niet in voorwaardelijke zin. Er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van het dossier, de camerabeelden en wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat in de avond van 11 juni 2022 [naam 1] (hierna: [naam 1] ) onenigheid heeft gehad met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in de [horecagelegenheid] gelegen aan de [adres] in Tilburg. Hierop heeft [naam 1] via WhatsApp aan de broer van verdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) laten weten dat hij is geslagen door [naam 2] , waarop [medeverdachte] heeft gezegd dat [naam 1] daar weg moest gaan. Daarop heeft [naam 1] een foto van [naam 2] naar [medeverdachte] gestuurd, waarop [medeverdachte] hem heeft gevraagd of hij die kant op moet komen. Ook heeft [naam 1] belcontact gehad met [medeverdachte] en met verdachte. Verdachte en [medeverdachte] zijn met de auto richting ‘ [horecagelegenheid] ’ gereden en arriveerden daar op 12 juni 2022 rond 00:30 uur, ongeveer vijfenvijftig minuten na hun eerste contact met [naam 1] . Verdachte had een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met daarin vijftien patronen in zijn jaszak meegenomen. Verdachte, [medeverdachte] en [naam 1] stonden bij de ingang van het terras en liepen vervolgens in de richting van [slachtoffer ] , die zich bevond op het terras van ‘ [horecagelegenheid] ’. Verdachte en [slachtoffer ] namen plaats aan een tafel, waarbij zij op korte afstand tegenover elkaar zaten. [medeverdachte] en [naam 1] stonden naast de tafel. Zodra verdachte ging zitten, opende hij zijn rechterjaszak, pakte hij hieruit het vuurwapen en bracht dit wapen onmiddellijk onder de tafel waaraan hij en [slachtoffer ] zaten. Direct hierop heeft verdachte één keer geschoten, waarna [slachtoffer ] met zijn handen naar zijn benen greep en ineenkromp. Het schot is gelost binnen vier seconden nadat verdachte en [slachtoffer ] hadden plaatsgenomen aan de tafel. Hierna borg verdachte het wapen op in zijn rechterjaszak en stond op. Verdachte en [medeverdachte] verlieten in een rustige tred het terras. Nadat zij de horecagelegenheid hadden verlaten, renden zij weg. [naam 1] is achtergebleven bij ‘ [horecagelegenheid] ’.
Door het schieten van verdachte is aan [slachtoffer ] fors letsel toegebracht, bestaande uit een wond in het rechterbovenbeen en een breuk in het bekken. De kogel is door de rechterbovenbeenspier gegaan en is net voor de buik gestopt.
De rechtbank dient te beoordelen of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer ] en of sprake is geweest van voorbedachte raad.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer ] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor wat betreft de aanmerkelijke kans op het gevolg (de dood) heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte één keer in het bovenbeen van [slachtoffer ] heeft geschoten. Hij heeft dit gedaan met een semiautomatisch vuurwapen, terwijl hij zich op korte afstand van [slachtoffer ] bevond. Verdachte heeft het schot onder tafel afgevuurd in de richting van de bovenbenen en de onderbuik van de zittende [slachtoffer ] , zonder te kunnen zien waar hij precies op richtte. Het is een feit van algemene bekendheid dat de bovenbenen (slag)aders bevatten en er zich in de onderbuik meerdere vitale organen bevinden. Wanneer deze door een kogel worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Door medisch personeel in het ziekenhuis is bovendien opgemerkt dat de kogel nét geen slagader heeft geraakt en dat [slachtoffer ] geluk heeft gehad omdat de kogel net voor de buik is gestopt. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer ] als gevolg van de kogel een breuk in het bekken heeft opgelopen, waaruit kan worden afgeleid dat de kogel diep het lichaam is binnengedrongen. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.
In het kader van de bewuste aanvaarding heeft verdachte voor het afgaan van het vuurwapen een alternatief scenario gegeven. Hij heeft namelijk verklaard dat hij die avond voor de eerste keer een vuurwapen bij zich had, dat hij stoer wilde doen door het vuurwapen aan [medeverdachte] en [naam 1] te laten zien en dat het wapen per ongeluk is afgegaan toen hij dit uit zijn jaszak pakte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het wapen enkel aan [medeverdachte] en [naam 1] wilde tonen ongeloofwaardig. Verdachte bevond zich in een horecagelegenheid, waar veel mensen in de directe omgeving aanwezig waren en waar camera’s hangen. Bovendien zat [slachtoffer ] aan de tafel. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] niet kende. Het is voor de rechtbank volstrekt onbegrijpelijk waarom verdachte nu juist in het bijzijn van een voor hem onbekend persoon het vuurwapen zou willen tonen, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat het voorhanden hebben hiervan strafbaar is. Bovendien hield verdachte het wapen onder tafel waardoor het ook voor [medeverdachte] en [naam 1] op dat moment niet zichtbaar was. Dit valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het willen tonen van het wapen.
Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat het wapen per ongeluk is afgegaan. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een bepaalde kracht vereist is om een vuurwapen te laten afgaan. Uit algemeen toegankelijke bronnen (Wikipedia) blijkt dat bij het door verdachte gebruikte wapen de trekkerdruk oploopt van ongeveer 1 kilogram tijdens de eerste 5 mm tot ongeveer 2,5 kilogram tijdens de laatste 2,5 mm van de trekker-weg. Ook blijkt hieruit dat het wapen is voorzien van drie veiligheden tegen het ongewild afgaan van schoten: de trekkerveiligheid, de slagpinveiligheid en de valveiligheid. Verder blijkt uit het dossier niet dat aan het door verdachte gebruikte wapen gebreken zijn geconstateerd waaruit het afgaan van het wapen verklaard zou kunnen worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op korte afstand bewust een schot heeft afgevuurd in de richting van de bovenbenen en onderbuik van [slachtoffer ] , terwijl [slachtoffer ] tegenover hem zat. Hiermee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer ] zou komen te overlijden.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer ] wettig en overtuigend bewezen
Voorbedachte raad
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van voorbedachte raad bij verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de beelden het volgende vast. Verdachte en [medeverdachte] zijn pas ongeveer een uur na hun eerste contact met [naam 1] bij ‘ [horecagelegenheid] ’ gearriveerd. In dit eerdere contact had [naam 1] aangegeven onenigheid te hebben gehad met [naam 2] . Verdachte had een doorgeladen semiautomatisch vuurwapen met daarin vijftien patronen meegenomen in zijn jaszak. Bij aankomst is verdachte doelgericht en doelbewust op [slachtoffer ] afgelopen. Op de beelden is namelijk te zien dat [medeverdachte] bij het oplopen van het terras in eerste instantie voorop liep, maar dat verdachte [medeverdachte] is gepasseerd en voorop is gaan lopen in de richting van [slachtoffer ] . Verdachte had daarbij continu oogcontact met [slachtoffer ] . De boks die verdachte aan [slachtoffer ] wilde geven werd door [slachtoffer ] afgewezen. Hierna namen zij plaats aan de tafel. Verdachte haalde vervolgens direct het vuurwapen uit zijn jaszak en schoot onder tafel op [slachtoffer ] . Tussen het plaatsnemen aan de tafel en het lossen van het schot zaten vier seconden. Ook nadat verdachte het schot had gelost, hield hij zijn blik gericht op [slachtoffer ] . Hierna heeft verdachte het vuurwapen in zijn jaszak gedaan en heeft in normale tred de horecagelegenheid verlaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer ] van het leven te beroven. De wijze van uitvoering duidt namelijk op een vooropgezet plan. Verdachte heeft een veelvoud aan bewuste handelingen verricht, die logisch op elkaar aansluiten en die zonder enige aarzeling in een vloeiende beweging zijn verricht. Ook de omstandigheid dat verdachte geen schrikreactie vertoonde na het lossen van het schot, in tegenstelling tot de overige aanwezigen, vormt een aanwijzing voor het hebben van een plan. Gelet op voornoemde wijze van handelen, is van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gedurende deze periode niet gebleken. Verdachte heeft dit ook niet aangevoerd en op de camerabeelden zijn daarvoor geen aanknopingspunten waar te nemen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het feit dat verdachte enkel één schot heeft gelost, doet daar niet aan af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] of een ander.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer ] .
Feit 2
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad op 12 juni 2022. Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] of een ander.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 juni 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] (24 november 1993) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer ] heeft gericht en een kogel op het lichaam van die [slachtoffer ] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 juni 2022 te Tilburg een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van het voorarrest. Hij houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van deze feiten in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak waarin hij wordt verdacht van het medeplegen van een poging tot doodslag. In strafmatigende zin wordt meegewogen de relatief jonge leeftijd van verdachte en het ontbreken van boos opzet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het gevoerde bewijsverweer is door de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer ] , doordat hij op korte afstand ongezien onder tafel een schot heeft afgevuurd in de richting van de bovenbenen en onderbuik van [slachtoffer ] , terwijl [slachtoffer ] zat. Gelukkig heeft de kogel net geen (slag)ader of vitale delen geraakt. Dat het schot niet tot een fatale afloop heeft geleid, is dan ook niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect voor het leven van [slachtoffer ] getoond en een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer ] . Zo volgt uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding dat het genezingsproces de nodige tijd in beslag heeft genomen en nog steeds neemt en dat [slachtoffer ] hier veel pijn en hinder van ondervindt. Bovendien zit de kogel nog in zijn bekken. Medisch specialisten hebben aangegeven dat het (nog altijd) te risicovol is om de kogel operatief te verwijderen.
Verdachte heeft niet alleen het leven van [slachtoffer ] , maar ook dat van de andere bezoekers die op dat moment in ‘ [horecagelegenheid] ’ aanwezig waren in gevaar gebracht. Verdachte is immers met een doorgeladen vuurwapen met daarin vijftien patronen naar een openbare horecagelegenheid gegaan en heeft daar geschoten. Op dat moment waren daar veel mensen aanwezig, omdat het zaterdagavond was en er vlakbij een festival aan de gang was. Verdachte had met het schieten dan ook andere bezoekers kunnen raken. Ook heeft verdachte met zijn handelen veel paniek veroorzaakt bij de aanwezige bezoekers. Bovendien wordt door het in een openbare horecagelegenheid voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt, de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. Verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan.
Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris spijt betuigd richting [slachtoffer ] , maar deze spijtbetuiging komt op de rechtbank niet oprecht over. Ook constateert de rechtbank dat verdachte ter zitting geen enkel teken van spijt of wroeging heeft getoond.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Vanwege de ernst van de feiten en de straffen die hiervoor in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is uitsluitend het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 13.338,50. Dit bedrag bestaat uit € 5.838,50 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. Daarnaast wordt € 156,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat een vijftal posten, te weten verlies verdienvermogen/inkomstenderving (€ 4.996,96), eigen risico zorgverzekering 2022/2023 (€ 478,16), kosten fitnessabonnement (€ 221,36), nieuw paspoort (€ 127,40) en reiskosten (€ 14,62).
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering 2022/2023 en de reiskosten voldoende zijn onderbouwd door middel van stukken. Deze twee kostenposten acht de rechtbank volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de kosten voor het fitnessabonnement wijst de rechtbank de kosten van één maand toe, te weten € 27,92. Het overige gevorderde bedrag is onvoldoende onderbouwd. Zo is het de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het abonnement niet is opgezegd dan wel is gepauzeerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De kosten van het nieuwe paspoort wijst de rechtbank af, omdat het causaal verband met de bewezenverklaarde feiten ontbreekt en het paspoort niet door toedoen van verdachte is zoekgeraakt.
De kosten ten aanzien van het verlies verdienvermogen/inkomstenderving verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk. Deze kostenpost is onvoldoende onderbouwd. Gebleken is dat [slachtoffer ] ten tijde van het schietincident een werkeloosheidsuitkering ontving. Verdere gegevens daarover ontbreken. Een beoordeling van deze post zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade acht de rechtbank gelet op voorgaande overwegingen tot een bedrag van € 520,70 toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [slachtoffer ] in het bovenbeen is geschoten, waardoor hij een wond in het rechterbovenbeen en een breuk in het bekken heeft opgelopen. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer ] veel pijn heeft gehad en nog steeds heeft. Hij gebruikt nog regelmatig de door de artsen voorgeschreven medicatie, namelijk naproxen, een ontstekingsremmende pijnstiller. Ook loopt hij nog regelmatig op krukken. Hij is geheel afhankelijk geweest van anderen en functioneert inmiddels al meer dan een jaar niet zoals voor het feit. Daarnaast zit de kogel nog in zijn bekken. Medisch specialisten hebben aangegeven dat het (nog altijd) te risicovol is om de kogel operatief te verwijderen. Hij heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen (onder andere op de intensive care) en is in de weken na het feit nog een aantal keer naar de afdeling chirurgie geweest voor een poliklinische afspraak. Hij heeft binnenkort een nieuwe controle.
Vast staat aldus dat [slachtoffer ] als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank acht de ingediende vordering, gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, echter niet in zijn geheel toewijsbaar. Zij wijst de vordering toe tot een bedrag van € 6.500,-.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 12 juni 2022.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank acht deze kosten integraal toewijsbaar.

8.Het beslag

Het in beslag genomen horloge is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het horloge bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten is aangetroffen. Het horloge behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang, aangezien het een vervalst merkhorloge betreft.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot moord;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Horloge (Omschrijving: G2523375, rood, merk: rm035);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer ]van
€ 7.020,70, waarvan € 520,70 aan materiële schade en € 6.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering af ten aanzien van de kosten van het nieuwe paspoort (€ 127,40);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op
€ 156,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer ] , € 7.020,70 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
70 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 september 2023.
Mr. Van Kralingen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.