ECLI:NL:RBZWB:2023:613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
02-269621-21; 02-115510-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal met geweld en zware mishandeling; veroordeling voor vernieling met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023, is de verdachte vrijgesproken van de pogingen tot diefstal met geweld en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor deze feiten onvoldoende was, met name omdat de verklaringen van getuigen inconsistent waren en niet voldeden aan het wettelijk bewijsminimum. De verdachte was niet verschenen, maar zijn raadsman was wel aanwezig tijdens de zitting op 19 januari 2023, waar de officier van justitie zijn standpunt naar voren bracht. De rechtbank heeft de tenlastelegging, die onder andere twee pogingen tot diefstal met geweld en zware mishandeling omvatte, beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen.

Wel is de verdachte veroordeeld voor de vernieling van twee ruiten, waarvoor hij een gevangenisstraf van drie weken kreeg opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte, dat meerdere eerdere veroordelingen voor gewelds- en vermogensdelicten bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had getoond voor andermans eigendommen, wat bijdroeg aan de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 40,-- toegewezen aan de benadeelde partij voor de materiële schade die was geleden door de vernieling.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat het niet opportuun werd geacht om deze vordering toe te wijzen, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds opgelegde straf. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummers: 02-269621-21; 02-115510-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
6 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot diefstal met geweld of bedreiging met geweld, zware mishandeling (in verschillende juridische varianten tenlastegelegd) door aangeefster met een mes in de hand te steken, en twee vernielingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en gelet op het gedrag van verdachte die ochtend, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 tot en met 4.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 merkt de officier van justitie in het bijzonder op dat uit de verklaring van [getuige 1] kan worden afgeleid dat verdachte (toen al) een mes bij zich had en dat [getuige 2] een gedetailleerde en kloppende verklaring over de uiterlijke kenmerken van het mes heeft afgelegd. De verklaring van verdachte daarentegen past niet bij de plaats van aantreffen van het mes en is ook op andere punten aantoonbaar onjuist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de feiten 1 en 2. De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar en past niet in de getuigewaarnemingen. De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 3 aan het oordeel van de rechtbank. Feit 4 is door verdachte bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voor deze feiten onvoldoende wettig bewijs bevat, nu het alleen de verklaringen van [getuige 2] bevat die direct wijzen op diefstal van de tas en/of geld en het gebruik van een mes door verdachte en met die verklaringen terughoudend moet worden opgegaan gelet op de inconsistenties in die verklaringen en de ontkenning van verdachte. Daarmee is niet aan het wettig bewijsminimum voldaan. De door de officier van justitie geschetste bewijsconstructie, kan de rechtbank mede gelet op het hierna overwogene voor wat betreft feit 3 niet volgen en acht de rechtbank evenmin voldoende om van wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastegelegde feiten te kunnen spreken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Feit 3
Het dossier bevat ook voor dit feit slechts één belastende verklaring. Uit die verklaring blijkt dat aangever [getuige 1] de vermeende poging diefstal door verdachte niet zelf heeft waargenomen (hij werd hier op gewezen door zijn dochter) en op basis waarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte daarbij ook heeft gedreigd met geweld (aangever hoorde de man iets zeggen dat leek op…). De rechtbank stelt vast dat nader onderzoek (zoals bijvoorbeeld het horen van de dochter van aangever, die de vermeende poging diefstal wel zou hebben gezien) naar bepaalde omstandigheden ontbreekt en dat het dossier verder ook geen directe bewijsmiddelen voor het tenlastegelegde feit bevat. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee ruiten heeft vernield gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4
op 6 oktober 2021 te Vlissingen
opzettelijk en wederrechtelijk van een garage gelegen
aan de [straatnaam 1] en van een woning gelegen aan de [straatnaam 2] ,
ruiten, die aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorden
heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2. Bij een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 kan met een strafoplegging worden volstaan met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van twee ruiten. Door zijn handelen heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft hij de gedupeerden overlast, ergernis en schade bezorgd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, dat 33 pagina’s beslaat en waaruit naar voren komt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit herhaaldelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, onder meer tot voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Verdachte liep in een proeftijd van een eerder vonnis en heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Uit het trajectconsult van 14 oktober 2021 (waaraan verdachte medewerking heeft geweigerd) en de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. Verdachte heeft op 28 juli 2022 een terugkeerbesluit ontvangen en is volgens mededeling van de officier van justitie en de raadsman inmiddels teruggekeerd naar Marokko. Van andere persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank niet gebleken en er kan in de strafoplegging dan ook geen rekening mee worden gehouden.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 100,-- voor feit 4, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 40,--, bestaande uit materiele schade. Deze schade (schattenderwijs de kosten voor een nieuwe ruit) staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarvoor deze kosten zijn gemaakt, mede omdat de benadeelde partij in zijn aangifte heeft aangegeven dat hij de ruit zelf kan en zal vervangen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering
.
De rechtbank zal tot betaling van het toegekende schadebedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het mes en het foedraal van het mes zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen tot het begaan van de tenlastegelegde feiten zijn vervaardigd of bestemd. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8.2
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de inbeslaggenomen horloges, omdat op dit moment niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 10 juni 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank constateert dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee een algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zou de vordering kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij toewijzing van de vordering niet opportuun vindt gelet op de straf die in deze zaak aan verdachte zal worden opgelegd en verdachte gedurende een veel langere periode voorlopig gehecht is geweest.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 4: vernieling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes en foedraal van het mes;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen horloges;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 40,-- (veertig), bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
6 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] (feit 4), € 40,-- (veertig) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 (één) dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2023.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.