ECLI:NL:RBZWB:2023:6118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
23-002966
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregel na langdurige financiële problemen

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding van een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, die in 2001 een ontnemingsmaatregel opgelegd kreeg van € 328.273,17, heeft tot 22 december 2022 een bedrag van € 66.800,23 betaald. Het verzoek tot kwijtschelding werd ingediend op 31 januari 2023, na een lange periode van financiële problemen, waaronder detentie en een faillissement van zijn bedrijf. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij momenteel niet kan werken en dat zijn financiële situatie slecht is, waardoor hij de afgesproken betalingsregeling van € 100 niet kan voldoen.

Het Openbaar Ministerie heeft zich tegen het verzoek verzet, verwijzend naar luxe uitgaven die de veroordeelde in 2022 zou hebben gedaan, en stelde dat er mogelijk in de toekomst weer inkomen uit arbeid kan worden gegenereerd. De rechtbank oordeelde echter dat de veroordeelde niet aannemelijk kon maken dat hij in de toekomst in staat zou zijn om de ontnemingsmaatregel te betalen. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde al tweeëntwintig jaar aan het afbetalen is en dat hij een WSNP-traject heeft afgerond met een schone lei.

De rechtbank concludeerde dat het niet aannemelijk is dat de veroordeelde nog verdiencapaciteit heeft en dat het billijk is om hem na deze lange periode van financiële problemen niet langer te verplichten tot betaling van de ontnemingsmaatregel. Het verzoek tot kwijtschelding werd toegewezen, en de rechtbank stelde het nog te betalen bedrag op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 23-002966
datum : 6 september 2023
beslissing van de meervoudige strafkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg (Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft aan de veroordeelde bij arrest van
26 januari 2001 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van € 328.273,17. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 22 december 2022 een bedrag van € 66.800,23 (kort voor de indiening van het verzoekschrift op 31 januari 2023) betaald.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 31 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt
De advocaat van de veroordeelde heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 23 augustus 2023 het verzoek op de openbare zitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. P. van de Kerkhof en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 261.472,94.
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat hij inmiddels al tweeëntwintig jaar aan het afbetalen is. In 2010 heeft veroordeelde een aantal jaren in detentie moeten blijven in verband met de uitvoering van lijfsdwang. Na de detentie heeft hij een bedrijf opgestart dat failliet is verklaard. Hij had een flinke schuldenlast en is overspannen geraakt. Bij vonnis van 21 oktober 2019 is hij toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en inmiddels is dat traject afgerond met een schone lei. De opgelegde ontnemingsmaatregel is daar niet bij betrokken. Zijn financiële situatie is nog steeds slecht. Hij kan de thans afgesproken betalingsregeling van € 100,= niet betalen aan het CJIB. Hij kan momenteel niet werken. Het is niet voorzienbaar dat veroordeelde dit bedrag kan terugbetalen. Hij is inmiddels 55 jaar oud.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verwijst naar de reactie van het CJIB van 10 maart 2023. Er zijn bankafschriften door veroordeelde overgelegd en daaruit volgt dat er in oktober en december 2022 nog diverse luxe uitgaven zijn gedaan, terwijl de prioriteit zou moeten liggen bij het zoveel mogelijk afbetalen van de ontnemingsmaatregel. Hieruit concludeert het CJIB dat er meer financiële ruimte zou moeten zijn om de ontnemingsmaatregel te betalen. Ook kan hij mogelijk in de toekomst weer inkomen uit arbeid genereren. Het CJIB acht het prematuur om nu al over te gaan tot kwijtschelding dan wel vermindering van de ontnemingsmaatregel.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter die de betalingsverplichting heeft opgelegd op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden of bevelen dat een reeds betaald of verhaald bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven of aan een derde wordt uitgekeerd.
De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de veroordeelde de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij hem geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
Veroordeelde is na detentie overspannen geraakt en heeft een WSNP-traject afgerond met een schone lei. Veroordeelde heeft reeds tweeëntwintig jaar lang, ook tijdens het WSNP traject, bedragen aan het CJIB betaald. Ook heeft hij een lange lijfsdwang ondergaan. Uit de namens veroordeelde overgelegde stukken volgt dat hij op dit moment niet kan werken en het is nog onduidelijk of en wanneer dit wel het geval zal zijn. Veroordeelde en zijn partner moeten rondkomen van een uitkering. Anders dan het Openbaar Ministerie stelt, ziet de rechtbank niet dat er buitensporige luxe uitgaven zijn gedaan. Veroordeelde heeft gemotiveerd aangegeven dat de gedane uitgaven noodzakelijk waren.
Alle persoonlijke omstandigheden bij elkaar acht de rechtbank het niet aannemelijk dat veroordeelde nog verdiencapaciteit krijgt en acht de rechtbank het billijk dat hij na tweeëntwintig moeilijke financiële jaren thans niet nog langer de ontnemingsmaatregel hoeft af te betalen.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek toe en stelt het door de veroordeelde ingevolge van het nog aan de staat te betalen bedrag op nihil.
Deze beslissing is gegeven door
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. C.H.W.M. Sterk en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters
in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.
Mr. Van der Ploeg en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.