ECLI:NL:RBZWB:2023:6117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_4009 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bestuursdwang voor dampalen

In deze zaak heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Gedeputeerde Staten van Zeeland, waarin zijn verzoek om een last onder bestuursdwang tot het verwijderen van dampalen werd afgewezen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 1 september 2023 uitspraak gedaan in deze voorlopige voorzieningprocedure. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is er geen zitting gehouden, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de situatie geen onverwijlde spoed vereiste.

De verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat hij financiële schade zou lijden als de dampalen niet verwijderd zouden worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het opdragen van handhavend optreden aan de verweerder een te vergaande maatregel is voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Bovendien zou het schorsen van het bestreden besluit niet leiden tot de verwijdering van de dampalen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4009

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers),
en

Gedeputeerde staten van Zeeland.

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit tot afwijzen van zijn verzoek om een last onder bestuursdwang strekkende tot het verwijderen van dampalen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat hij financiële schade op zal lopen als de dampalen niet worden verwijderd.
3. Het bij wijze van voorlopige voorziening opdragen dat verweerder handhavend moet optreden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een te vergaande maatregel, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Daarnaast zal het schorsen van het bestreden besluit – bestaande uit een weigering om handhavend op te treden – niet tot gevolg hebben dat de dampalen/zuilen zullen worden verwijderd. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker onvoldoende (spoed)eisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] blijkt dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 1 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.