ECLI:NL:RBZWB:2023:6117
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bestuursdwang voor dampalen
In deze zaak heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Gedeputeerde Staten van Zeeland, waarin zijn verzoek om een last onder bestuursdwang tot het verwijderen van dampalen werd afgewezen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 1 september 2023 uitspraak gedaan in deze voorlopige voorzieningprocedure. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is er geen zitting gehouden, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de situatie geen onverwijlde spoed vereiste.
De verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat hij financiële schade zou lijden als de dampalen niet verwijderd zouden worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het opdragen van handhavend optreden aan de verweerder een te vergaande maatregel is voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Bovendien zou het schorsen van het bestreden besluit niet leiden tot de verwijdering van de dampalen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.