ECLI:NL:RBZWB:2023:6069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor schoorsteen in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een schoorsteen met een hoogte van 9,5 meter. De rechtbank heeft op 20 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals drs. M.F.H.T. Hordijk namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. De rechtbank concludeert dat de schoorsteen niet past binnen het bestemmingsplan, aangezien deze niet als ondergeschikt bouwonderdeel kan worden aangemerkt. De schoorsteen is driemaal hoger dan de toegestane hoogte van 3 meter voor ondergeschikte bouwdelen, wat in strijd is met de geldende bestemmingsplanregels. Eiser heeft betoogd dat de schoorsteen een ondergeschikt bouwonderdeel is, maar de rechtbank oordeelt dat de hoogte en verhouding tot de tuinhaard dit niet rechtvaardigen. Daarnaast heeft eiser subsidiair betoogd dat het college een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, maar ook dit wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt vast dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te weigeren, waarbij het belang van het behoud van het landschappelijke karakter en de ruimtelijke kwaliteit zwaarder weegt dan het belang van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1293 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

( [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een schoorsteen met de hoogte van 9,5 meter.
1.1
Met het bestreden besluit van 10 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn partner, de gemachtigde van eiser en namens het college drs. M.F.H.T. Hordijk.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4 Feiten en omstandigheden
Eiser heeft op 6 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een schoorsteen met de hoogte van 9,5 meter op het [adres] , te [plaats] (hierna: het adres).
Het college heeft met het besluit van 29 maart 2022 de aanvraag afgewezen en eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tevens een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een bouwhoogte van de schoorsteen van 4,5 meter. Dit betreft de tuinhaard met een lagere schoorsteen dan hier in geschil. Deze omgevingsvergunning is verleend door het college.
5 Strijd met het bestemmingsplan
5.1
Eiser is van mening dat de schoorsteen is aan te merken als een ondergeschikt bouwonderdeel en daarmee past binnen het bestemmingsplan. Er moet worden aangesloten bij wat onder normaal spraakgebruik onder ondergeschikt bouwdeel wordt verstaan. Het college heeft ten onrechte aansluiting gezocht bij de in het Besluit omgevingsrecht (Bor) gegeven uitleg aan het criterium ‘ondergeschikte bouwdelen’. De schoorsteen is dienend voor het bouwwerk en om die dienende rol te vervullend, moet de schoorsteen een zekere hoogte hebben. De schoorsteen moet als geheel worden bezien met de stalen constructie die om de schoorsteen heen staat gevestigd. De schoorsteen is veel smaller dan het bouwwerk dat het dient en ten opzichte van de stalen constructie heeft het een kleinere oppervlakte.
5.2
Het college is van mening dat geen sprake is van een ondergeschikt bouwonderdeel, waardoor de schoorsteen niet past binnen het bestemmingsplan. De schoorsteen is driemaal hoger dan de hoogte van het bouwwerk waaraan het ondergeschikt behoort te zijn. Een bouwonderdeel is ondergeschikt, indien het naar aard en omvang ondergeschikt is aan het bouwwerk. Daarvan is geen sprake.
5.3
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van toepassing en rust de enkelbestemming ‘Wonen – 1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 4’.
5.4
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat de schoorsteen de maximale bouwhoogte overschrijdt. De bouwhoogte van de bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. [2]
5.5
De schoorsteen maakt onderdeel uit van een tuinhaard. Voor de tuinhaard is een omgevingsvergunning verleend.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat de schoorsteen niet past binnen het bestemmingsplan. De schoorsteen is niet ondergeschikt aan de tuinhaard en niet aan de gehele stalen constructie die om de tuinhaard heen is geplaatst. Dat een schoorsteen in de planregels als voorbeeld is genoemd van ondergeschikte bouwonderdelen, maakt nog niet dat deze specifieke schoorsteen ook aan te merken is als ondergeschikt bouwonderdeel. De tuinhaard heeft een hoogte van drie meter. De schoorsteen steekt dus voor 6,5 meter uit boven het bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaraan het ondergeschikt dient te zijn. De schoorsteen is dusdanig lang en in verhouding tot de tuinhaard dusdanig, dat niet kan worden gesproken van ondergeschiktheid. Dat de schoorsteen smaller is dan het bouwwerk en een functie heeft ten behoeve van de werk van het bouwwerk, doet daar, gelet op de hoogte van de schoorsteen, niet aan af. Het bouwwerk is in strijd met het bestemmingsplan.
6 Afwijken van het bestemmingsplan
6.1
Eiser heeft subsidiair betoogd dat het college een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. De schoorsteen is niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening. De schoorsteen is niet zichtbaar vanaf de openbare weg en er is geen sprake van verstening. De schoorsteen heeft maar een doorsnede van 75 centimeter. Er is daarnaast sprake van een bijzondere locatie en een bijzondere situatie. Het college heeft een vergunning verleend voor een museum en een theetuin voor de periode van vijf jaar. De tuinhaard met de schoorsteen maken daar een bijzonder onderdeel van uit als unique selling point. Tevens maakt de Visie bebouwingsconcentraties buitengebied (hierna: gebiedsvisie) het beleidsmatig mogelijk om medewerking te verlenen aan de theetuin binnen de reguliere woonbestemming. Het belang van eiser is niet voldoende meegewogen. Het gevolg van de weigering van de vergunning is dat de haard met schoorsteen, dat een bijzonder karakter heeft binnen de theetuin, moet worden gesloopt.
6.2
Het college heeft gesteld dat de schoorsteen in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft het uitgangspunt dat het landelijke karkater en de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit behouden moet blijven en waar nodig moet worden versterkt. Het bouwwerk doet afbreuk aan het landschappelijke karakter en de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit. Het college heeft een zwaarder gewicht toegekend aan de handhaving van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwregels. De schoorsteen is zichtbaar vanaf de openbare weg. Door het aanwezige groen is het wellicht minder zichtbaar in het voorjaar, maar instandhouding hiervan is niet voorgeschreven.
6.3
Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college beoordeeld of een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kon worden verleend. De rechtbank toetst of het college redelijkerwijs tot het besluit heeft kunnen komen om geen omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van de schoorsteen.
6.4
Op grond van artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van het artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits het bouwwerk niet hoger is dan tien meter en de oppervlakte niet meer is dan 50 vierkante meter.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college heeft voldoende onderbouwd waarom afwijken van het bestemmingsplan strijd met de goede ruimtelijke ordening oplevert. Het college heeft daarbij belang gehecht aan het feit dat de hoogte van de schoorsteen driemaal de toegestane hoogte op grond van het bestemmingsplan bedraagt. Dit draagt niet bij aan het uitgangspunt van het bestemmingsplan om het landschappelijke karakter en de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. Daarnaast is niet gebleken dat de schoorsteen niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. Het college heeft daarbij in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan het feit dat de tuinhaard met schoorsteen mogelijk een unique sellingpoint voor het museum met theetuin is. Tevens is niet gebleken dat uit de gebiedsvisie volgt dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De gebiedsvisie is namelijk een aanvulling op het bestemmingsplan, maar verandert de huidige bestemming van onbebouwde gronden en gronden die niet worden ontwikkeld niet. Daar blijft het bestemmingsplan van kracht. In de gebiedsvisie kan geen grond gevonden worden voor het verruimen van de in het bestemmingsplan gegeven bouwmogelijkheden bij de bestemming ‘wonen’ en voor het permanent vergunnen van bouwmogelijkheden ten behoeve van een tijdelijk verleende omgevingsvergunning voor het gebruiken van het perceel als museum met een theetuin. Daarnaast maakt het feit dat de schoorsteen vooraf is gerealiseerd zonder omgevingsvergunning en nu door de weigering zal moeten worden verlaagd tot 4,5 meter, niet dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen. Het college heeft in redelijkheid meer belang kunnen hechten aan het naleven van het bestemmingsplan en het behouden het landschappelijke karakter en het landschappelijke en ruimtelijke karakter, dan aan het belang van eiser bij behoud van de schoorsteen.
7 Gelijkheidsbeginsel
7.1
Eiser heeft betoogd dat elders in de gemeente Oisterwijk aan de [straatnaam] een schoorsteen aanwezig is met een hoogte van 30 meter die is aangekocht door de gemeente met het oogmerk om die te behouden. Het college meet met twee maten door in dit geval de omgevingsvergunning te weigeren, wat sloop van de schoorsteen tot gevolg zal hebben.
7.2
Het college heeft gesteld dat de schoorsteen aan de [straatnaam] een overgebleven fabrieksschoorsteen is van een afgebroken wolwasserij. De schoorsteen vormt samen met de fabrikantenwoning een ensemble en is aangewezen als gemeentelijk monument. Dit betreft geen vergelijkbaar geval.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat weigering van de omgevingsvergunning niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De schoorsteen aan de [straatnaam] is vergund binnen de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast betreft de schoorsteen een gemeentelijk monument, waardoor een groot belang bestaat bij instandhouding ervan. Dit betreft geen gelijk geval.

Conclusie en gevolgen

8 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 28 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo
De omgevingsvergunning wordt geweigerd, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo
In gevallen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Voetnoten

1.Artikel 21.2 van de planregels.
2.Artikel 2.4 van de planregels.