ECLI:NL:RBZWB:2023:6068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
10497909 CV EXPL 23-1797 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek mondelinge behandeling en toewijzing vordering tot betaling van onderhoudskosten zorgcomplex

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres, de Stichting Leystromen, gedaagde, de Stichting Verzorging St. Franciscus, aangeklaagd voor het niet betalen van onderhoudskosten voor een zorgcomplex. De zaak is gestart met een dagvaarding op 2 mei 2023. Gedaagde heeft verzocht om een mondelinge behandeling na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het recht van gedaagde om te antwoorden was vervallen en dat het verzoek om een mondelinge behandeling in strijd was met de goede procesorde. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen.

De vordering van eiseres, die gedaagde verzocht om te betalen voor onderhoud en instandhouding van het zorgcomplex, werd niet weersproken door gedaagde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was en heeft deze toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.054.616,35, vermeerderd met wettelijke rente, voor niet-betaalde vergoedingen over de periode van 2018 tot en met 2023. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.100,14, inclusief het salaris van de gemachtigde van eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10497909 CV EXPL 23-1797
vonnis d.d. 30 augustus 2023
inzake
de stichting Stichting Leystromen,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te (5121 LN) Rijen, Julianastraat 51,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. Visscher, advocaat te Den Haag,
tegen
de stichting Stichting Verzorging St. Franciscus,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te (5125 GC) Gilze, Kerkstraat 20,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.P.M. de Laat, advocaat te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 2 mei 2023 met producties;
- de rolbeslissing van 5 juli 2023;
- het verzoek van gedaagde van 21 juli 2023 om tussentijds hoger beroep te mogen instellen tegen de rolbeslissing van 5 juli 2023;
- de akte uitlaten van eiseres ten aanzien van het verzoek om tussentijds hoger beroep in te mogen stellen;
- de brief van 2 augustus 2023 van de rechtbank waarin het verzoek om het instellen van tussentijds hoger beroep is afgewezen;
- het verzoek van gedaagde tot het gelasten van een mondelinge behandeling (pleidooi);
- de akte uitlaten van eiseres ten aanzien van het verzoek tot het gelasten van een mondelinge behandeling

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
Eiseres heeft op de bij dagvaarding omschreven gronden, die als hier herhaald en ingelast gelden, gevorderd gedaagde te veroordelen tot betaling van het bedrag of de bedragen als nader in de dagvaarding omschreven, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Nadat gedaagde in rechte is verschenen, is aan deze desgevraagd uitstel verleend om op de dagvaarding te antwoorden. Omdat de conclusie van antwoord niet tijdig ter griffie werd ontvangen, heeft de kantonrechter bij rolbeslissing van 5 juli 2023 bepaald dat het recht betreffende proceshandeling te verrichten, is vervallen.
2.3.
Gedaagde heeft de kantonrechter bij e-mail van 8 augustus 2023 verzocht een mondelinge behandeling (pleidooi) ex artikel 87 lid 1 en/of lid 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten. Ook indien geen conclusie van antwoord is ingediend, hebben partijen op grond van artikel 6 EVRM onverkort het recht om ten overstaan van de rechter hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Gedaagde voert aan tijdens de mondelinge behandeling te willen bepleiten dat de rolbeslissing van 5 juli 2023 dient te worden heroverwogen en dat de mogelijkheid van herstel dient te worden geboden. Ook wenst gedaagde zich uit te laten over de mogelijke gevolgen van een eventueel zonder verweer te wijzen eindvonnis in relatie tot het aanhangig maken van een nieuwe procedure en hoger beroep. Zij wenst zich te verzetten tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
2.4.
Eiseres verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Eiseres voert aan dat de rechter op grond van artikel 87 Rv niet verplicht is een mondelinge behandeling te gelasten. Toewijzing van het verzoek is in dit geval volgens eiseres om meerdere nader toegelichte redenen in strijd met de eisen van een goede procesorde. Verder is sprake van klemmende redenen die zich tegen inwilliging van het verzoek verzetten, aldus eiseres.
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op de rol van 5 juli 2023 is bepaald dat het recht van gedaagde om voor antwoord te concluderen is vervallen op grond van artikel 133 lid 4 Rv. Het verzoek van gedaagde om tegen deze rolbeslissing tussentijds hoger beroep te mogen instellen is afgewezen. Uit het verzoek van gedaagde om een mondelinge behandeling blijkt dat hij die gelegenheid feitelijk wil benutten om alsnog op te komen tegen de genomen rolbeslissing. Dit debat moet echter gevoerd worden in een eventueel hoger beroep, niet tijdens een mondelinge behandeling. Ook wenst gedaagde zich te verzetten tegen uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. De conclusie van antwoord was de gelegenheid om dit verweer te voeren. Een mondelinge behandeling dient er niet toe om het onbenut laten van die mogelijkheid te ‘repareren’. De kantonrechter acht het verzoek van gedaagde tot het gelasten van een mondelinge behandeling in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek wordt afgewezen.
2.6.
De vordering van eiseres is door gedaagde thans niet weersproken. Nu de (primaire) vordering de kantonrechter voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze dan ook worden toegewezen.
2.7.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat de gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover gedaagde de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat gedaagde, indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek tot het gelasten van een mondelinge behandeling af;
3.2.
verklaart voor recht dat gedaagde jegens eiseres voor het onderhoud en voor de instandhoudingsinvesteringen ten behoeve van het gehuurde zorgcomplex gehouden is om (steeds) aan eiseres te betalen de volledige bedragen aan onderhoud en instandhouding die gedaagde (via het zorgkantoor) steeds vanuit de NZa ontving, en derhalve in ieder geval de componenten NHC en Materieel, uitgezonderd het gedeelte dat ziet op zorg;
3.3.
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 1.054.616,35 voor ten onrechte niet doorbetaalde vergoedingen voor onderhoud en instandhouding over de periode 2018 tot en met 2023, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 3.100,14, daarin begrepen een bedrag van € 1.587,00 als salaris voor de gemachtigde van eiseres, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis in geval van niet-betaling binnen 14 dagen;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.