ECLI:NL:RBZWB:2023:6067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1613
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor begeleid en beschermd wonen in Tilburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die op 18 oktober 2022 is verleend aan de besloten vennootschap [B.V.] voor het veranderen van een pand aan de [adres 1] in [plaats] naar begeleid en beschermd wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard met een besluit van 18 januari 2023, waardoor de omgevingsvergunning in stand is gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en de eigenaresse van het pand aanwezig waren, terwijl eisers niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder het pand wil gebruiken voor de huisvesting van een cliënt met een autismespectrumstoornis, en dat dit gebruik past binnen de maatschappelijke bestemming van het perceel. Eisers, die zich zorgen maken over de impact van de vergunning op hun woon- en leefklimaat, hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij onevenredige overlast zullen ondervinden. De rechtbank concludeert dat het college de belangen van eisers voldoende heeft meegewogen en dat de verleende vergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans op 29 augustus 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg , verweerder

(gemachtigde: mr. L.P.F. Warnier).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [B.V.] uit [plaats] (de vergunninghouder, [gemachtigde] ) en [naam] uit [plaats] (de eigenaresse van het pand aan de [adres 1] te [plaats] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die op 18 oktober 2022 is verleend aan de besloten vennootschap [B.V.] (hierna: de vergunninghouder). Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het pand aan de [adres 1] ( [kadastrale aanduiding] , hierna: het pand) in [plaats] naar begeleid en beschermd wonen. Het college heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard met het besluit van 18 januari 2023 en heeft daarmee de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder en de eigenaresse van het pand aan de [adres 1] te [plaats] . Eisers waren niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder huurt het pand aan de [adres 1] te [plaats] . Tot op heden heeft de vergunninghouder dit pand als locatie voor dagbesteding en als kantoor- en opslaglocatie gebruikt. Op 12 september 2022 heeft de vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van het gebruik van het pand naar begeleid en beschermd wonen. De vergunninghouder wil het pand inzetten als trainingslocatie om een cliënt met een autismespectrumstoornis te huisvesten en te laten oefenen met zelfstandig wonen. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend op 18 oktober 2022. Eisers wonen aan de [adres 2] te [plaats] . Hun perceel grenst met de achtertuin aan de achtertuin van het perceel van het pand aan de [adres 1] . Eisers zijn de ouders van een volwassen drieling, van wie twee zonen meervoudig gehandicapt zijn. Deze zonen wonen bij eisers in en eisers dragen de zorg voor hun zonen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. De vergunninghouder heeft de bezwaarfase afgewacht en wacht ook de beroepsfase af, voordat hij het pand voor bewoning geschikt maakt en daadwerkelijk als trainingslocatie gaat inzetten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wanneer verleent het college een omgevingsvergunning?
4. In het geval dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, moet die aanvraag mede worden aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van dat bestemmingsplan. [1] De vergunning kan dan slechts geweigerd worden indien sprake is van een weigeringsgrond. [2] Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag moet het college, met toepassing van de kruimelgevallenregeling, beoordelen of de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is de belangenafweging, die ook moet plaatsvinden, erop gericht te onderzoeken of het woon- en leefklimaat in de omgeving aanvaardbaar blijft. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) moet bij de belangenafweging enkel worden betrokken de ruimtelijke uitstraling en de impact van het gebruik dat wordt vergund bovenop het gebruik dat al planologisch was toegestaan. [3]
Heeft het college het besluit zorgvuldig voorbereid?
5. Eisers vinden dat het college hun bezwaarschrift niet volledig behandeld heeft en dat het gedeelte dat wel behandeld is, te summier is. Ook is het college niet ingegaan op de discrepantie die eisers in het primair besluit lazen, aangezien het college refereert aan de aanvrager van de vergunning (nu: vergunninghouder) met “ [Stichting] ” en “ [B.V.] ”.
5.1.
Het college stelt dat de discrepantie tussen “ [Stichting] ” en “ [B.V.] ” een verschrijving is in het primair besluit. Het college voert verder aan dat de bezwaren van eisers in de beslissing op bezwaar zijn samengevat. Doorgaans beschrijft het college de bezwaren niet uitgebreid in de beslissing op bezwaar en wordt slechts de kern vermeld. Het college heeft naar zijn mening op alle bezwaargronden gereageerd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat in het primair besluit zowel aan de aanvrager wordt gerefereerd met “ [Stichting] ” als met “ [B.V.] ” niet maakt dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vindt het aannemelijk dat er sprake is van een kennelijke verschrijving. Ook is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een ondeugdelijke motivering van de beslissing op bezwaar. Eisers hebben ook niet onderbouwd welk gedeelte van hun bezwaar niet (voldoende) is behandeld. Het is gebruikelijk dat de bezwaren van eisers (zakelijk) worden samengevat en dat heeft het college ook in dit geval in zijn beslissing op bezwaar gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college de omgevingsvergunning terecht verleend?
6. Eisers stellen dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is het met bestemmingsplan Reeshof-West 2015. Het college had volgens eisers de kruimelgevallenregeling niet mogen toepassen. Ook vinden eisers het niet verstandig om in het pand een dergelijk zorgproject onder te brengen, omdat zij het pand niet geschikt vinden voor een dergelijke bestemming. Eisers vrezen dat hun directe leefomgeving rigoureus wordt aangetast en vrezen voor het welzijn van hun zonen.
6.1.
Het college verwijst naar artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo en wijst op de kruimelgevallenregeling, die voorziet in de mogelijkheid om voor gebruik af te wijken van het bestemmingsplan. Het college stelt dat het geen beleid heeft vastgesteld voor toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor. Het college voert aan dat het in beginsel medewerking moet verlenen aan de afwijkingsregeling, indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de belangen van derden niet zwaarder wegen dan het belang dat de aanvrager van de vergunning heeft bij het wijzigen van het gebruik.
6.1.1.
Het college stelt dat er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Naar de mening van het college past begeleid en beschermd wonen binnen de reeds aanwezige bestemmingen, omdat het perceel een maatschappelijke bestemming heeft en het plangebied zich kenmerkt als woongebied. Het college stelt dat bij de belangenafweging gekeken is naar de belangen van de aanvrager, het belang van omwonenden en het algemeen belang. Het college baseert zich in de belangenafweging op het specialiteitsbeginsel: de afweging moet gerelateerd zijn aan het kader waar de wetgeving op ziet. [4] Naar de mening van het college staan de persoonlijke en sociaal-medische omstandigheden van eisers en de zorg die zij dragen voor hun zonen, te ver af van het planologisch belang. Het college neemt ook in aanmerking dat de vergunninghouder slechts één cliënt met een autismespectrumstoornis wil huisvesten. Daarnaast weegt het college mee dat in het pand een kantoorruimte gehandhaafd blijft, wat betekent dat medewerkers van de vergunninghouder dagelijks regelmatig aanwezig zijn en nagaan hoe het met de cliënt gaat.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanvraag om de omgevingsvergunning terecht mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het veranderen van het gebruik in begeleid en beschermd wonen geen onevenredige ruimtelijke impact zal hebben op de omgeving. Daarbij van belang is dat het betrokken perceel vanwege de geldende maatschappelijke bestemming al ruime planologische mogelijkheden bood. Zo mocht het perceel worden gebruikt voor onder meer gezondheidszorg, jeugd-/kinderopvang, zorg en welzijn, onderwijs, verenigingsleven en een scala van andere functies (met bijkomende gevolgen wat betreft bijvoorbeeld geluid). Daarnaast is het mogelijk om aan gebouwen een andere functie te geven die in strijd is met het geldende planologische regime. Daarbij is relevant dat het plangebied zich kenmerkt als woongebied.
6.2.1.
Met het college is de rechtbank van mening dat de belangenafweging gerelateerd moet zijn aan het kader waar de wetgeving op ziet. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eisers onevenredige overlast zullen ondervinden van de bewoning van het pand door de cliënt van de vergunninghouder. Eisers hebben dat zelf ook niet aannemelijk gemaakt en hebben hun vrees niet onderbouwd. Hoewel de achtertuinen van eisers perceel en het perceel van het pand aan elkaar grenzen, scheidt een beukenhaag de tuinen. Uit de toelichting van de vergunninghouder ter zitting volgt dat het pand zal worden ingezet als trainingslocatie voor één cliënt die specifiek geselecteerd is om te oefenen om de laatste stap te zetten richting volledig zelfstandig wonen. Daarbij heeft de vergunninghouder toegelicht dat er iedere dag op regelmatige basis een medewerker in het pand aanwezig zal zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een onevenredige ruimtelijke impact op de omgeving en dat het woon- en leefklimaat in de omgeving aanvaardbaar blijft. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft het college de belangen van eisers voldoende meegewogen?
7. Eisers stellen dat het college hun belangen ondergeschikt heeft gemaakt aan de belangen van de aanvrager van de vergunning. Zij vrezen dat ze zeer nadelige gevolgen zullen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning. Zo achten eisers het niet ondenkbaar dat hun meervoudig gehandicapte zonen in de achtertuin overlast zullen ondervinden van de cliënt van vergunninghouder die in het pand komt te wonen. Eisers voelen zich verantwoordelijk voor eventuele incidenten en voelen zich onevenredig zwaar belast met een monitoringsfunctie voor het pand.
7.1.
Het college stelt dat het de belangen van, onder meer, eisers voldoende heeft meegewogen. De gronden die eisers hebben aangevoerd zijn volgens het college voornamelijk een uiting van een vrees die eisers hebben voor overlast. Het college benadrukt dat eisers het college kunnen vragen om handhavend op te treden, mocht zich onverhoopt herhaaldelijk een situatie voordoen waarin eisers concrete hinder ondervinden. Het college benadrukt dat er tot op heden slechts sprake is van een vrees en dat deze vrees geen aanleiding is om een ander besluit te nemen. De vergunninghouder vult aan dat de cliënt die in het pand komt te wonen toe is aan de laatste stap naar zelfstandigheid. De vergunninghouder schat in dat de cliënt daar toe in staat is en verwacht geen hinder voor omwonenden. De vergunninghouder stelt dat andere omwonenden blij zijn met de komst van de cliënt naar het pand. De eigenaresse van het pand vult aan dat zij tweeëntwintig jaar een fysiotherapiepraktijk heeft gehouden in het pand en dat eisers nooit last hebben gehad van haar praktijk.
7.2.
Zoals de rechtbank in 6.2. en 6.2.1. heeft vastgesteld, is het college in zijn belangenafweging enkel gehouden om de ruimtelijk relevante gronden mee te wegen. De rechtbank is van oordeel dat het college dat voldoende heeft gedaan. Het college heeft beoordeeld wat de gevolgen van verlening van de omgevingsvergunning voor het woon- en leefklimaat in de omgeving kunnen zijn en heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning ook voorwaarden gesteld. Zo mag het pand niet worden gebruikt als verzamelplek voor personeel dat vervolgens uitwaait over de wijk en is (volledig) zelfstandig wonen in het pand niet toegestaan. Eisers hebben overigens ook gronden aangevoerd die niet ruimtelijk relevant zijn. Het college kon deze gronden niet meewegen in zijn belangenafweging en hoefde dat ook niet. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het veranderen van het pand naar begeleid en beschermd wonen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het college de verleende omgevingsvergunning terecht in stand heeft gelaten. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 29 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4 van de Awb:
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo:
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12 van de Wabo
1.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1.
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de
beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2.
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3.
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede
ruimtelijke onderbouwing bevat;
b.
indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c.
indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d.
indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en negende lid, bijlage II, van de Bor:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9.
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan
Het pand aan de [adres 1] in [plaats] is gesitueerd op een perceel waarvoor het bestemmingsplan “Reeshof West 2015” geldt. Uit de bij de bestemmingsplannen behorende verbeelding blijkt dat op het perceel de bestemming “Maatschappelijk” rust.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
2.Zie artikel 2.12 van de Wabo.
3.Zie ABRvS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2460.
4.Het college heeft ter onderbouwing verwezen naar ABRvS 1 april 1996, ECLI:NL:RVS:1996:AH6350.