ECLI:NL:RBZWB:2023:6065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/400751 / HA ZA 22-434 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en financiële afwikkeling na gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst met verrekening van meer- en minderwerkposten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap Bouwbedrijf Lymbouw B.V. en twee gedaagden in conventie, die samen een woning hebben laten verbouwen. De procedure is gestart door Lymbouw, die betaling vorderde voor de resterende aanneemsom na de opzegging van de overeenkomst door de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden de overeenkomst op juiste wijze hebben opgezegd en dat Lymbouw in verzuim is geraakt door niet tijdig de werkzaamheden te hervatten. De rechtbank heeft de vorderingen van Lymbouw afgewezen en geoordeeld dat de gedaagden recht hebben op een bedrag van € 12.091,27, dat Lymbouw aan hen moet betalen. Dit bedrag is het resultaat van een afrekening van de aanneemsom, waarbij rekening is gehouden met meer- en minderwerk en vertragingsschade. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de gedaagden toegewezen, die Lymbouw moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 30 augustus 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/400751 / HA ZA 22-434
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF LYMBOUW B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.B.A. Alkema te Breda,
tegen

1.[gedaagde in conventie01] ,

2.
[gedaagde in conventie02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. A.C.P.M. van Dun te Tilburg.
Partijen zullen hierna Lymbouw en [gedaagden in conventie01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 december 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 76 tot en met 84;
  • de aktes met overlegging producties 10, 11 en 12 zijdens [gedaagden in conventie01] ;
  • de akte overlegging producties 85 tot en met 98 zijdens Lymbouw;
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 en de daarbij door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • Begin 2018 heeft Lymbouw op verzoek van [bedrijf02] - die bouwmanagement voerde namens [gedaagden in conventie01] - offertes uitgebracht voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [gedaagden in conventie01] aan de [adres01] te [plaats01] .
  • Lymbouw heeft die offertes op naam gesteld van [gedaagden in conventie01] en later op naam van [bedrijf02] , waaronder de offerte van 25 april 2018 op naam van [bedrijf02] voor een bedrag van € 437.423,87 inclusief btw die volgens partijen te beschouwen is als de overeenkomst.
  • Partijen zijn het er over eens dat de in de overeenkomst genoemde COVO voorwaarden niet van toepassing zijn wegens de door [gedaagden in conventie01] ingeroepen vernietiging daarvan door het niet ter hand stellen van de voorwaarden.
  • Op 9 april 2018 is Lymbouw met de verbouwingswerkzaamheden bij [gedaagden in conventie01] gestart en de planning van Lymbouw was dat het werk ongeveer begin november 2018 gereed zou zijn.
  • Op 17 april 2018 heeft Lymbouw een factuur aan [bedrijf02] gestuurd voor een bedrag van € 135.899,04 inclusief btw waarvan [bedrijf02] op 17 mei 2018 een bedrag van € 55.899,04 heeft betaald.
  • Na de voornoemde betaling ontstond er discussie over de vraag of [bedrijf02] danwel [gedaagden in conventie01] opdrachtgever was en of Lymbouw de werkzaamheden vanaf juli 2018 had gestaakt.
  • Lymbouw heeft op 13 juni 2018 een betalingsherinnering en ingebrekestelling verstuurd aan [bedrijf02] voor de betaling van het restantbedrag van € 80.000,-- van de factuur van 17 april 2018 en aangedrongen op het verstrekken van de werktekeningen ten aanzien van dakkapellen, puien en de keuken. Aangekondigd is dat de bouwwerkzaamheden niet gestart of voortgezet kunnen worden totdat de benodigde gegevens verstrekt zijn.
  • Op 14 juni 2018 heeft [bedrijf02] hierop gereageerd, en onder meer geschreven dat nooit is aangegeven dat [bedrijf02] opdrachtgever was, maar dat de familie [gedaagden in conventie01] opdrachtgever is. Verder is aangegeven dat de termijnbetalingen afhankelijk zijn van de voortgang van het werk, dat een deel van de tekeningen (dakkapel) al ontvangen zijn door Lymbouw, en dat eventuele vertraging te wijten is aan Lymbouw omdat de beloofde planning uitblijft.
  • Bij e-mail van 7 juli 2018 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
Helaas hebben wij moeten constateren dat u uw werkzaamheden gestaakt bent zonder met ons in goed overleg te treden. U verwijst naar het ontbreken van detailleringen en het uitblijven van betalingen als reden. Geen van beide redenen is terecht. Er zijn frequent via emails details aangedragen in de periode mei en begin juni, waar echter niet op gereageerd is door u. (…)
(…)
Ook het door u gestelde uitblijven van betalingen is geen reden voor het staken van de werkzaamheden. De facturen zijn verzonden aan de hand van een betalingsschema waarmee wij niet hebben ingestemd en er is méér gefactureerd dan de stand van het werk rechtvaardigt. (…)
(…)Hierbij verzoeken wij u dringend om alsnog met ons in overleg te treden en daarnaast uw werkzaamheden conform de opdrachtbevestiging per ommegaande, maar in ieder geval uiterlijk vrijdag 13 juli te hervatten. Mocht u daartoe niet overgaan, dan komt u in verzuim te verkeren en pleegt u wanprestatie. (…)”
  • Als reactie heeft Lymbouw bij brief van 13 juli 2018 aan [gedaagden in conventie01] medegedeeld:
  • Op 27 september 2018 heeft [gedaagden in conventie01] het bouwterrein laten afsluiten met bouwhekken en sloten. Lymbouw heeft die dag om de bouwhekken heen haar eigen bouwhekken laten plaatsen en die afgesloten met een beroep op het retentierecht.
  • Op 1 november 2018 heeft Lymbouw naar aanleiding van een minnelijk overleg met [gedaagden in conventie01] op 31 oktober 2018 het retentierecht opgeheven en heeft zij sindsdien weer toegang tot de werkzaamheden.
  • Op 26 november 2018 heeft een minnelijk overleg plaats gevonden tussen [gedaagden in conventie01] en Lymbouw waarbij [gedaagden in conventie01] een overzicht met geleden vertragingsschade heeft verstrekt aan Lymbouw. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
  • Op 2 januari 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] Lymbouw gesommeerd om het werk uiterlijk 14 januari 2019 te hervatten.
  • Als reactie heeft Lymbouw bij brief van 11 januari 2019 (onder meer) medegedeeld dat zij [gedaagden in conventie01] alsnog als opdrachtgever aanvaardt, zij het eerdere standpunt dat [bedrijf02] opdrachtgever was laat varen en de werkzaamheden voortzet. Verder heeft Lymbouw medegedeeld dat [gedaagden in conventie01] de stijging van kosten wegens de opschorting dient te betalen.
  • Op 17 januari 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] drie facturen gestuurd, namelijk voor een derde termijn van € 84.290,91, voor een bedrag van € 12.626,53 en voor meerwerk van € 32.793,93.
  • De meerwerkfactuur betreft het bestellen van duurdere kozijnen en puien dan de geoffreerde kozijnen en puien bij [bedrijf01] die vanwege diens faillissement (op 5 november 2018) niet meer kon leveren.
  • Op 11 en 20 februari 2019 heeft [gedaagden in conventie01] de bedragen € 80.000,00 respectievelijk € 74.828,24 aan Lymbouw betaald.
  • Op 19 maart 2019 heeft Lymbouw twee facturen aan [gedaagden in conventie01] gezonden, namelijk een vierde en vijfde termijn van respectievelijk € 84.290,91 en € 18.207,25.
  • Bij e-mail van 28 maart 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
  • Bij e-mail van 29 maart 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
  • Op 8 april 2019 heeft [gedaagden in conventie01] een betaling gedaan aan Lymbouw van € 30.355,63 en bij e-mails van 9 en 10 april 2019 heeft [gedaagden in conventie01] nog wijzigingen aan Lymbouw doorgegeven ter zake van de kozijnen en/of puien.
  • Bij e-mail van 15 april 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
  • Als reactie heeft de advocaat van Lymbouw bij e-mail van 18 april 2019 onder meer medegedeeld:
  • Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] namens [gedaagden in conventie01] aan de advocaat van Lymbouw medegedeeld:
Teneinde hierover geen ruis te laten ontstaan gaat het hierbij dus om de werkzaamheden die in de begroting van uw cliënte bedoeld zijn onder de post “Kozijnen, ramen en deuren” meer in het bijzonder:
1.
Onder “Kozijnen aanbouw” de post “Leveren en plaatsen van schuifpuien e.e.a. hetzelfde profiel als overige kozijnen”;
2.
Onder “Overige buitengevelkozijnen” de post “Leveren en plaatsen van nieuwe aluminium puien, e.e.a. zoals bemonsterd’;
3.
Onder “Lichtstraat” de post “leveren en plaatsen houten lichtstraat, zonder tussenstijlen”;
(…)
Het voorgaande laat onverlet dat mijn cliënten voor de overige werkzaamheden voortvloeiende uit de overeenkomst tussen partijen onverkort aanspraak maken op nakoming. (…)”
  • Op 10 mei 2019 heeft [gedaagden in conventie01] zelf puien en kozijnen gekocht bij het bedrijf Alument.
  • Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] medegedeeld:
- Aanpassingen gordingen. E.e.a. zoals Sinus het heeft aangegeven.
Zoals aangegeven zullen we onze spullen deze week afvoeren (achtergebleven spullen, bouwkeet, toilet, onze bouwhekken etc.), voor de eventuele aftimmerwerkzaamheden in een later stadium hebben we dit niet meer nodig.
(…)”
  • Bij e-mail van 27 juni 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] gevraagd om de gewijzigde detailleringen te verstrekken omdat ze die niet had ontvangen en aangegeven de werkzaamheden die week dan af te kunnen werken.
  • Als reactie heeft [bedrijf02] bij e-mail van 4 juli 2019 details aan Lymbouw toegezonden en medegedeeld dat de vraag naar het gewicht van de pui bij de leverancier uitstaat en daarop terug wordt gekomen.
  • Bij e-mails van 5 en 9 juli 20219 heeft Lymbouw aan [bedrijf02] gevraagd om het gewicht van de pui voor het plaatsen van ankers en zij volgende week nog ruimte heeft om een en ander uit te voeren of aan te passen en erna drie weken geen ruimte is.
  • Bij e-mail van 10 juli 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
  • Medio oktober 2019 hebben derden de verbouwingswerkzaamheden aan de woning afgerond en is de woning aan [gedaagden in conventie01] opgeleverd.
  • Na een door Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] gezonden betalingsherinnering van 7 oktober 2019 heeft [gedaagden in conventie01] bij brief van 18 oktober 2019 aan Lymbouw medegedeeld dat er sprake is van minderwerk en schade waardoor hij niets meer hoeft te betalen.
  • Op 6 juli 2022 heeft Lymbouw een creditfactuur verzonden aan [gedaagden in conventie01] “I.v.m. uw opzegging van de pui” voor een totaalbedrag van € 96.800,00 (inclusief btw).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Lymbouw vordert dat [gedaagden in conventie01] hoofdelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
  • een bedrag van € 86.413,22 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 mei 2019, althans 24 juli 2019 tot en met de dag der algehele voldoening;
  • een bedrag van € 1.983,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
  • de kosten van de procedure.
3.2.
Lymbouw legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat de restantaanneemsom van € 196.340,96 inclusief btw na de opzegging van [gedaagden in conventie01] opeisbaar is en er na verrekening van meer- en minderwerk een door [gedaagden in conventie01] te betalen bedrag resteert van € 86.413,22.
3.3.
[gedaagden in conventie01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Lymbouw in haar vorderingen, althans deze als ongegrond, dan wel als niet bewezen te ontzeggen, met veroordeling van Lymbouw in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eisers in reconventie01] vordert dat Lymbouw bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis aan hem te betalen een bedrag van € 25.919,95 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 juli 2019, met veroordeling van Lymbouw in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten.
3.6.
[eisers in reconventie01] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat na verrekening van de restantaanneemsom van € 196.340,96 met minderwerk, schadevergoeding en meerwerk een door hem te ontvangen bedrag resteert van € 25.919,95.
3.7.
Lymbouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers in reconventie01] met veroordeling van [eisers in reconventie01] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Opdrachtgever
4.1.
Partijen zijn het (inmiddels) erover eens dat [gedaagden in conventie01] opdrachtgever is ten aanzien van de werkzaamheden als vermeld in de overeenkomst van 25 april 2018 voor een totaalbedrag van € 437.423,87 inclusief btw. Bij brief van 11 januari 2019 heeft Lymbouw ook expliciet te kennen gegeven haar aanvankelijke standpunt dat [bedrijf02] opdrachtgever was te laten varen en ervan uit te gaan dat [gedaagden in conventie01] van begin af aan opdrachtgever was.
Uit de stukken blijkt dat er bij Lymbouw ruis is ontstaan over de vraag wie haar opdrachtgever was. Lymbouw stelt dat [bedrijf02] , in de persoon van de heer [naam02] , die ruis heeft laten ontstaan. Hoewel tussen partijen nu dus geen discussie meer bestaat dat [gedaagden in conventie01] opdrachtgever was, heeft genoemde onduidelijkheid er wel toe geleid dat Lymbouw medio 2018 zich tegenover [gedaagden in conventie01] heeft opgesteld alsof die geen opdrachtgever (meer) was. Deze opstelling van Lymbouw was naar het oordeel van de rechtbank niet terecht. De overeengekomen werkzaamheden hadden betrekking op de woning van [gedaagden in conventie01] . Uit de offerteaanvraag van 8 december 2017 volgt ook dat [gedaagden in conventie01] opdrachtgever was. [naam02] van [bedrijf02] heeft op 9 februari 2018, naar aanleiding van een offerte van Lymbouw van 2 februari 2018 geschreven dat opdrachtgever een bepaalde post aan de hoge kant vindt, [gedaagden in conventie01] was als opdrachtgever aanwezig bij bouwvergaderingen, en op 1 mei 2018 heeft [naam02] aan [naam03] van Lymbouw geschreven dat een termijnregeling besproken gaat worden met opdrachtgever. Op 14 juni 2018 heeft [naam02] , in reactie op het standpunt van Lymbouw dat [bedrijf02] opdrachtgever zou zijn, aan Lymbouw gemaild dat [bedrijf02] nimmer opdrachtgever was. Gelet hierop valt niet in te zien waarom Lymbouw er op enig moment van uit kon gaan dat [bedrijf02] opdrachtgever was. Dat [naam02] dit telefonisch zou hebben medegedeeld aan Lymbouw strookt niet met de brief van [naam02] van 14 juni 2018. Bovendien is niet gebleken dat Lymbouw navraag heeft gedaan bij [gedaagden in conventie01] over het opdrachtgeverschap, toen zij kennelijk meende dat [bedrijf02] als opdrachtgever moest worden beschouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, gelet op bovengenoemde omstandigheden.
Voor zover er vertraging is ontstaan als gevolg van het standpunt van Lymbouw dat [gedaagden in conventie01] geen opdrachtgever was, dient dat voor haar rekening en risico te komen.
Verloop in 2018
4.2.
Partijen verschillen erover of Lymbouw vanaf juli 2018 haar werkzaamheden had gestaakt. Lymbouw stelt dat dit niet het geval is en er op 4 juli 2018 staal is geleverd. [gedaagden in conventie01] betwist dat er vanaf juli 2018 nog werkzaamheden zijn verricht en voert aan dat de levering van staal onvoldoende is om uit te gaan van voortzetting van de werkzaamheden.
4.3.
Uit de brief van Lymbouw aan [bedrijf02] van 13 juni 2018 volgt dat Lymbouw voornemens was de werkzaamheden niet voort te zetten. De rechtbank is van oordeel dat nu Lymbouw stelt dat zij de werkzaamheden vanaf juli 2018 heeft voortgezet het op haar weg lag om dat te onderbouwen. Lymbouw heeft dat niet voldoende gedaan. De levering van staal op 4 juli 2018 is onvoldoende om uit te gaan van voortzetting van werkzaamheden en uit de door Lymbouw overgelegde afleverbon van staal (productie 31) blijkt dat deze al op 14 mei 2018 was besteld. Gelet daarop wordt als vaststaand aangenomen dat Lymbouw haar werkzaamheden vanaf juli 2018 had gestaakt. Voor zover Lymbouw een beroep doet op schuldeisersverzuim van [gedaagden in conventie01] omdat zij niet de beschikking zou hebben gehad over bepaalde tekeningen en/of detailleringen, gaat dat beroep niet op omdat Lymbouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daardoor geen enkele werkzaamheden meer kon verrichten.
4.4.
Lymbouw beroept zich vanaf 27 september 2018 op opschorting van haar werkzaamheden. Dit vanwege de onbetaald gelaten factuur van 17 april 2018 die volgens haar uiterlijk 22 april 2018 betaald had moeten zijn. Zij verwijst daarbij naar een e-mail van [bedrijf02] van 14 juni 2018 waaruit een betalingsafspraak zou volgen. [gedaagden in conventie01] betwist dat er een betaalafspraak is gemaakt en voert aan dat [bedrijf02] in de e-mail van 14 juni 2018 een voorbehoud had gemaakt en Lymbouw daarmee niet heeft ingestemd.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw vanaf 13 juli 2018 in verzuim is komen te verkeren omdat zij niet aan de ingebrekestelling van 7 juli 2018 heeft voldaan. Vanwege dit verzuim kon Lymbouw na de zomer van 2018 (vanaf 27 september 2018) geen beroep meer doen op opschorting van werkzaamheden (door inroeping van het retentierecht). De rechtbank merkt op dat van eerder verzuim van [gedaagden in conventie01] ten aanzien van de factuur van 17 april 2018, zoals Lymbouw stelt, geen sprake is. In de overeenkomst is geen betaalschema of termijnregeling opgenomen en niet gebleken is dat die erna nog is overeengekomen. [bedrijf02] heeft in de e-mail van [bedrijf02] van 14 juni 2018 enkel een voorstel tot betalingen gedaan en daarbij een voorbehoud gemaakt, namelijk dat betalingen afhankelijk zijn van de voortgang van het werk. Gelet op dit voorbehoud kan niet van fatale betalingstermijnen worden uitgegaan en overigens is niet gebleken dat er door Lymbouw op het betalingsvoorstel van [bedrijf02] is gereageerd of mee is ingestemd. De aard van de overeenkomt brengt mee dat, nu er geen andersluidende afspraken zijn gemaakt, als uitgangpunt geldt dat betaling van de aanneemsom pas verschuldigd is op het moment dat het werk gereed is en is opgeleverd. Daarvan was geen sprake.
4.6.
Lymbouw stelt dat [gedaagden in conventie01] vanaf 27 september 2018 in schuldeisersverzuim is komen te verkeren door plaatsing van hekken om de woning en eventueel eerder verzuim van haar daarmee ten einde is gekomen. [gedaagden in conventie01] betwist dat hij in schuldeisersverzuim verkeerde omdat de reden van afsluiting was gelegen in de veiligheid omdat er al vijf maanden geen werkzaamheden werden verricht en een dakloze zich toegang had verschaft tot de woning.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat nergens uit blijkt dat [gedaagden in conventie01] het terrein bij de woning heeft afgesloten om Lymbouw de toegang en uitvoering van werkzaamheden onmogelijk te maken. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat Lymbouw gevraagd heeft om toegang tot het terrein. Hierdoor is er geen sprake van een situatie dat [gedaagden in conventie01] Lymbouw verhinderd heeft om verdere werkzaamheden uit te voeren en is er geen sprake van schuldeisersverzuim van [gedaagden in conventie01] vanaf 27 september 2018.
Verloop begin 2019
4.8.
Na hervatting van het werk door Lymbouw op 13 januari 2019 ontstond er tussen partijen discussie over de te leveren kozijnen en puien die vanwege het faillissement van [bedrijf01] bij een andere leverancier moesten worden gekocht. Gebleken is dat [gedaagden in conventie01] eind maart 2019 een (eerste) keuze heeft doorgegeven aan Lymbouw voor kozijnen en puien en daarbij verzocht heeft om tot bestelling bij Alisco over te gaan. Ook is gebleken dat Lymbouw begin april 2019 aan [gedaagden in conventie01] heeft medegedeeld niet zonder meer bereid te zijn om bij Alisco te bestellen omdat zij vooruit diende te betalen en vernomen had dat Alisco in zwaar weer verkeerde. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die in de risicosfeer van Lymbouw ligt omdat zij op grond van de overeenkomst de verplichting had de kozijnen en puien te bestellen en zij diende daartoe dan ook over te gaan. Het feit dat [gedaagden in conventie01] na de keuze eind maart 2019 nog wijzigingen doorgaf, maakt het voorgaande niet anders. Niet valt in te zien namelijk waarom er geen wijzigingen konden worden doorgegeven, zolang er niet definitief besteld was door Lymbouw.
Opzegging of vervangende schadevergoeding ten aanzien van de kozijnen?
4.9.
Partijen verschillen er over of [gedaagden in conventie01] de overeenkomst op 8 mei 2019 ten aanzien van de kozijnen, waaronder ook de puien en lichtstraat vallen, kon omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Lymbouw stelt dat [gedaagden in conventie01] de overeenkomst voor wat betreft de kozijnen niet kon omzetten in vervangende schadevergoeding omdat er van een tekortkoming of verzuim van haar zijde geen sprake is en daarom als opzegging beschouwd moet worden. [gedaagden in conventie01] betwist dit en stelt dat hij kon omzetten omdat Lymbouw tekort schoot in de verplichting de kozijnen te bestellen en in verzuim verkeert omdat zij op 15 april 2019 in gebreke is gesteld en niet tot het bestellen is over gegaan.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat het bestellen van de kozijnen en puien een verplichting was uit de overeenkomst en Lymbouw daarin tekort is geschoten omdat zij daartoe niet is overgegaan. Lymbouw is daarmee ook in verzuim komen te verkeren omdat zij niet heeft voldaan aan de ingebrekestelling van 15 april 2019. Lymbouw stelt wel dat zij haar verplichting mocht opschorten wegens het niet betalen van de eerste factuur en de meerwerkfactuur. Deze opschorting gaat ten aanzien van de eerste factuur op grond van hetgeen onder 4.5 is overwogen niet op. Ook gaat opschorting ten opzichte van de meerwerkfactuur van € 24.511,85 – die zag op een duurdere kozijnen en pui – niet op omdat een prijsverhoging voor risico van Lymbouw komt en onvoldoende gebleken is dat [gedaagden in conventie01] de nieuwe bestelling onredelijk lang heeft vertraagd. Lymbouw stelt ook dat de door [gedaagden in conventie01] gestelde termijn van drie dagen te kort is, maar nu dat enkel zag op het bestellen van de kozijnen en het verstrekken van een schriftelijke bevestiging was dat naar het oordeel van de rechtbank hier niet onredelijk kort. Lymbouw heeft ook niet kenbaar gemaakt dat de termijn te kort is en zij een langere termijn wenste. Omdat Lymbouw niet binnen de gestelde termijn tot het bestellen is overgegaan, is zij in verzuim komen te verkeren. Hierdoor kon [gedaagden in conventie01] op 8 mei 2019 de aanspraak tot nakoming van de kozijnen (waaronder ook de puien en de lichtstraat) op grond van artikel 6:87 BW omzetten tot een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding. Van een partiele opzegging, zoals Lymbouw stelt, is dus geen sprake.
Opzegging of ontbinding overige werkzaamheden?
4.11.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagden in conventie01] de overeenkomst bij e-mail van 10 juli 2019 heeft opgezegd of ontbonden ten aanzien van de overige werkzaamheden. Lymbouw stelt dat de e-mail van 10 juli 2019 beschouwd moet worden als een opzegging omdat zij niet tekort was geschoten in haar verplichtingen en ook niet in verzuim was. [gedaagden in conventie01] betwist dit en voert aan dat zij de overeenkomst op 10 juli 2019 heeft ontbonden. Volgens [gedaagden in conventie01] is Lymbouw in 2019 tekortgeschoten in haar verplichting om verdere werkzaamheden te verrichten en is verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden gezien de e-mail van Lymbouw van 14 mei 2019.
4.12.
Voorop gesteld wordt dat opzegging en ontbinding twee verschillende rechtsfiguren zijn. De wet stelt andere eisen aan een geslaagd beroep op elk van beiden. Voor ontbinding is een tekortkoming en verzuim van de schuldenaar vereist. Voor opzegging geldt dat de opdrachtgever dit volgens artikel 7:764 lid 1 BW te allen tijde kan doen. De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van 10 juli 2019 geen opzegging of ontbinding is genoemd, zodat de e-mail dient te worden uitgelegd. De mededeling van 10 juli 2019 vindt zijn grondslag in een tekortkoming van Lymbouw in de nakoming van de overeenkomst en [gedaagden in conventie01] vermeldt dit ook als zodanig. Gelet hierop en omdat het meer voor de hand ligt dat [gedaagden in conventie01] ontbinding bedoelde omdat dit voor hem gunstiger was, dient de mededeling naar het oordeel van de rechtbank als een ontbindingsverklaring te worden uitgelegd. Aan de voorwaarden van ontbinding is voldaan, zo volgt uit het navolgende.
4.13.
Lymbouw stelt dat zij na half mei 2019 nog verdere werkzaamheden heeft uitgevoerd en verwijst naar het aanpassen van een noodoverstort begin juni 2019 en vragen die zij vervolgens nog met betrekking tot de pui heeft gesteld. De rechtbank is met [gedaagden in conventie01] van oordeel dat dit onvoldoende is om uit te gaan van voortzetting van werkzaamheden. Bij gebreke van een verdere onderbouwing door Lymbouw wordt als vaststaand aangenomen dat Lymbouw haar werkzaamheden na 17 mei 2019 niet meer heeft voorgezet waardoor er sprake is van een tekortkoming van Lymbouw. Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] medegedeeld twee werkzaamheden op basis van regie te willen uitvoeren en zij die week voor het laatst op de bouw aanwezig is. Deze e-mail dient naar het oordeel van de rechtbank, zoals [gedaagden in conventie01] aanvoert, gelezen te worden als een mededeling tot het niet meer willen uitvoeren van werkzaamheden na die week. Door deze mededeling is er sprake van de situatie van artikel 6:83 aanhef en onder c BW en is verzuim van Lymbouw zonder nadere ingebrekestelling ingetreden. Voorbij wordt gegaan aan de stelling van Lymbouw dat er sprake is van een opzegging door [gedaagden in conventie01] .
Afrekening na ontbinding
4.14.
Door de ontbinding zijn partijen bevrijd van hun verbintenissen en zijn ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Voor zover ongedaanmaking naar de aard van de prestatie onmogelijk is, zoals in het geval van de door Lymbouw verrichte werkzaamheden, dan treedt daarvoor ingevolge artikel 6:272 lid 1 BW een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. Partijen bepalen de waarde van de prestatie door de overeengekomen aanneemsom minus de betalingen en verrekening van meer en minderwerk. Daar zal de rechtbank dan ook vanuit gaan. Partijen zijn het erover eens dat er met inachtneming van alle gedane betalingen een restant aanneemsom van
€ 196.340,96inclusief btw (€ 437.423,87
-/-€ 241.082,91) resteert.
Meerwerk
4.15.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat Lymbouw geen prijsverhoging kan vorderen omdat zij niet gewaarschuwd heeft voor een prijsverhoging en hij een prijsverhoging niet uit zichzelf hoefde te begrijpen. Lymbouw betwist dat zij een waarschuwingsplicht had en stelt dat [gedaagden in conventie01] de noodzaak van een prijsverhoging door bijstand van [bedrijf02] zelf moest begrijpen.
4.16.
Op grond van artikel 7:755 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Uit de wetgeschiedenis van artikel 7:755 BW volgt dat het antwoord op de vraag of de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had behoren te begrijpen, grotendeels afhangt van de vraag hoeveel deskundigheid de aannemer bij zijn wederpartij mocht verwachten. De wetgever heeft hierover in de wetgeschiedenis nog het volgende opgemerkt: “
Dit betekent dat bij een werk ‘onder directie’ de opdrachtgever niet gemakkelijk een beroep op dit artikel zal kunnen doen; nog minder – bij onderaanneming – de hoofdaannemer tegenover de onderaannemer”(Kamerstukken II 1992/93, 23095, 3, p. 23 MvT). Nu [gedaagden in conventie01] werd bijgestaan door [bedrijf02] – en er sprake was van aanneming onder directie – diende hij naar het oordeel van de rechtbank bij een opdracht tot meerwerk een prijsverhoging te begrijpen.
4.17.
Onder de gestelde meerwerkposten vallen ook stelposten die te beschouwen zijn als een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 BW. Ten aanzien van stelposten geldt wel een waarschuwingsplicht indien de opdrachtgever de noodzaak van een overschrijding uit zichzelf had moeten begrijpen. Een uitzondering, zoals opgenomen in artikel 7:755 BW, komt namelijk niet voor in artikel 7:752 BW. Lymbouw stelt dat zij bij brief van 13 juli 2018 heeft gewaarschuwd en ook al eerder bij brieven van 9 en 26 februari 2018 heeft gewaarschuwd door de mededeling dat de stelposten niet reëel zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze waarschuwingen niet aan het bepaalde in artikel 7:752 lid 2 BW. Ingevolge dit artikel dient de opdrachtgever zo tijdig mogelijk te worden gewaarschuwd,
‘om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen’. Hier is vanwege de algemene mededelingen geen sprake van een zo tijdige waarschuwing dat [gedaagden in conventie01] nog de gelegenheid had het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen. Onduidelijk is ook op welke posten de waarschuwingen zagen en tot welke prijsverhoging de betreffende posten zou leiden. Dit betekent dat de opdrachtgever niet hoefde te begrijpen dat bij een overschrijding van de stelposten dit meer dan 10% zou zijn. Hierna zal worden ingegaan op de door Lymbouw gestelde meerwerkposten a t/m d, f en i tot en met s.
a. toilet unit
4.18.
Lymbouw stelt dat in de overeenkomst een stelpost van € 1.237,86 is opgenomen voor de toiletunit en dat was begroot op 23 weken. Omdat de toiletunit 57 weken op het werk aanwezig was, is er volgens Lymbouw inclusief 2% werkvoorbereiding, 5% uitvoeringskosten en 0,35% CAR verzekering (hierna: staartkosten) en btw recht op een bedrag van € 2.376,89 aan meerwerk.
4.19.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat de toiletunit langer op het werk aanwezig is geweest door vertraging die te wijten is aan Lymbouw. Volgens [gedaagden in conventie01] was Lymbouw vanaf medio mei 2018 tot medio januari 2019 niet op de bouw en ook vanaf begin 2019 een hele tijd niet en lag het op de weg van Lymbouw om schade te beperken en de toiletunit te verwijderen.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat kosten voor plaatsing van de toiletunit in de periode van juli 2018 tot en met december 2018 en na 17 mei 2019 tot en met juli 2019 niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit omdat Lymbouw toen ten onrechte geen werkzaamheden heeft uitgevoerd en de toiletunit in die periodes onnodig op de bouw is blijven staan. Daarnaast blijkt uit de overgelegde facturen dat er een ander tarief per week wordt berekend, namelijk € 17,75 exclusief btw in plaats van de gestelde € 53,82 exclusief btw. Hierdoor kan ook niet van een overschrijding worden uitgegaan en de gestelde meerwerkkosten zijn dan ook niet toewijsbaar.
b. schoonhouden bouwterrein
4.21.
Ten aanzien van het tussentijds schoonhouden van het bouwterrein stelt Lymbouw dat in de overeenkomst een stelpost van € 2.500,-- is opgenomen, er 82 uren zijn verloond en de totale kosten € 3.936,00 bedragen. Hierdoor is er volgens Lymbouw voor een bedrag van € 1.436,00 aan meerwerk en bedragen de meerwerkkosten inclusief staartkosten en btw € 1.865,26. Lymbouw verwijst ter onderbouwing van de uren naar een overzicht (productie 57).
4.22.
[gedaagden in conventie01] betwist de kosten omdat volgens hem niet voldoende is onderbouwd dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Verder voert [gedaagden in conventie01] aan dat een dubbele overschrijding van de kosten onacceptabel is, er niet gewaarschuwd is voor eventuele meerkosten en Lymbouw hoofdzakelijk eigen afval zal hebben opgeruimd.
4.23.
De rechtbank gaat ervan uit dat de post “tussentijds schoonhouden bouwterrein” ook ziet op afval van Lymbouw. Dit gezien de algemene vermelding en niet gesteld of gebleken is dat bij het aangaan van de overeenkomst besproken is op wat voor soort afval het ziet. Anders dan [gedaagden in conventie01] aanvoert, heeft Lymbouw met het als productie 57 overgelegde urenoverzicht voldoende onderbouwd wanneer de werkzaamheden zijn uitgevoerd en daaruit blijkt de gestelde overschrijding. Aan het herhaalde verweer van [gedaagden in conventie01] dat de eigen overzichten van Lymbouw onvoldoende onderbouwing zijn, wordt voorbij gegaan. Nu er niet voldoende is gewaarschuwd, is overschrijding van de stelpost met 10% gerechtvaardigd waardoor een bedrag van € 324,73 (inclusief staartkosten en btw) als meerwerk wordt beschouwd.
c. steiger
4.24.
Lymbouw stelt dat in de overeenkomst voor het plaatsen van een steiger een stelpost is opgenomen van € 2.500,00 en de totale uitgaven van de post € 4.390,95 exclusief btw bedragen. Lymbouw stelt dat er een steiger is gehuurd en medewerkers de steigers hebben opgebouwd. Zij verwijst ter onderbouwing van kosten naar een overzicht (productie 58), facturen van Fremat (productie 59) en werkbonnen (productie 97). Lymbouw stelt inclusief staartkosten en btw recht te hebben op een bedrag van € 2.456,22.
4.25.
[gedaagden in conventie01] voert als verweer aan dat de post zonder deugdelijke onderbouwing wordt overschreden en dat de kosten worden opgevoerd met uren van eigen werknemers terwijl de facturen van de steigerhuur inclusief op en afbouw zijn opgevoerd. Daarnaast voert [gedaagden in conventie01] aan dat er begin 2019 geen werkzaamheden zijn uitgevoerd waarvoor een steiger nodig was, althans niet in de mate waarin overschrijding van de stelpost is gerechtvaardigd.
4.26.
De rechtbank gaat aan het verweer van [gedaagden in conventie01] dat er onnodige kosten zijn gemaakt voor steigerhuur voorbij omdat de periode van huur beperkt is en uit de stukken blijkt dat er begin 2019 werkzaamheden op hoogte zijn verricht. Verder kan in het midden kan worden gelaten of Lymbouw dubbele uren heeft berekend. Uitgaande van enkel de facturen van Fremat is er sprake van een overschrijding van meer dan 10% en nu Lymbouw onvoldoende heeft gewaarschuwd voor hogere kosten is een overschrijding van enkel 10% van de stelpost gerechtvaardigd, waardoor een bedrag van € 324,73 (inclusief staartkosten en btw) als meerwerk wordt beschouwd.
d. noodvoorzieningen
4.27.
Volgens Lymbouw is er in de overeenkomst een stelpost van € 1.000,00 opgenomen voor het dichtzetten van het gebouw met underlayment platen en zeil en bedragen de totale kosten € 1.735,92 waardoor er voor een bedrag van € 735,92 aan meerwerk is. Ter onderbouwing verwijst Lymbouw naar een overzicht van uren en materiaal (productie 60) en werkbonnen (productie 86). Inclusief staartkosten en btw stelt Lymbouw recht te hebben op een bedrag van € 955,91.
4.28.
[gedaagden in conventie01] voert als verweer aan dat onvoldoende onderbouwd is dat er een aanmerkelijke overschrijding is van de post en ook niet voor overschrijding van de post is gewaarschuwd. Daarnaast voert [gedaagden in conventie01] aan dat als er al meer noodvoorzieningen zijn geweest dat komt vanwege de door Lymbouw veroorzaakte vertraging.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw het verweer van [gedaagden in conventie01] dat hogere kosten zijn veroorzaakt door vertraging door haar onvoldoende heeft betwist. Na dit verweer lag het namelijk op de weg van Lymbouw om toe te lichten waarom de voorzieningen nodig waren en geen verband hielden met vertraging. Te meer nu in de overeenkomst “eventuele” noodvoorzieningen staat en op voorhand kennelijk niet duidelijk was of en in hoeverre die kosten gemaakt zouden worden. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing door Lymbouw is het gestelde meerwerk niet toewijsbaar.
f. dakbedekkingen, nalopen dakpannen
4.30.
Lymbouw stelt dat in de overeenkomst een stelpost is opgenomen van € 1.000,00 voor het nalopen van de dakpannen, maar er 29 uren a € 48,00 verloond zijn en aan materiaal € 199,38 exclusief btw is uitgegeven waardoor de kosten totaal € 1.591,38 bedragen. Lymbouw legt ter onderbouwing van de kosten een overzicht (productie 62) en werkbonnen (productie 87) over. Inclusief staartkosten en btw is er volgens Lymbouw nog een bedrag van € 768,16 verschuldigd.
4.31.
[gedaagden in conventie01] betwist dat de door Lymbouw gestelde 29 uren daadwerkelijk zijn gewerkt omdat het werk enkel zag op het nalopen van dakpannen en het onwaarschijnlijk is dat er zoveel uren mee gemoeid zijn. Verder voert [gedaagden in conventie01] aan dat er geen factuur van dakpannen is overgelegd en Lymbouw had moeten waarschuwen voor overschrijding van de post.
4.32.
De rechtbank gaat aan het verweer van [gedaagden in conventie01] dat de uren niet kloppen als onvoldoende onderbouwd voorbij. Na het door Lymbouw overgelegde overzicht met gespecificeerde uren had het op de weg van [gedaagden in conventie01] gelegen om aan te geven waarom de uren niet kloppen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Nu Lymbouw [gedaagden in conventie01] niet voldoende heeft gewaarschuwd voor een overschrijding, heeft zij enkel recht op 10% van de stelpost, zijnde een bedrag van € 129,89 (inclusief staartkosten en btw) voor de uren. Gelet op die beperkte toewijzing van uren kan aan het verweer dat de materiaalkosten niet zijn onderbouwd voorbij worden gegaan.
i. muur toilet
4.33.
Lymbouw stelt dat [gedaagden in conventie01] heeft gevraagd een bestaande muur bij het toilet af te breken en opnieuw op te metselen en zij recht heeft op een bedrag van € 1.254,50 inclusief staartkosten en btw aan meerwerk. Ter onderbouwing van de opdracht verwijst zij naar een e-mail van 14 mei 2019 en ten aanzien van de kosten naar een overzicht van materiaal en uren (productie 65) en werkbonnen (productie 88).
4.34.
[gedaagden in conventie01] betwist dat er sprake is van meerwerk en hij gehouden is de post te betalen. [gedaagden in conventie01] voert aan dat er door toedoen van Lymbouw een scheur in de muur is ontstaan en zij de eigen fout moest herstellen. Daarnaast voert [gedaagden in conventie01] aan dat het ongeloofwaardig is dat er twee werkdagen voor herstel van een klein stukje muur nodig waren.
4.35.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw met de e-mail van 14 mei 2019 voldoende heeft onderbouwd dat er opdracht is ter zake de muur bij het toilet en dat dat meerwerk is. In de e-mail staat namelijk dat het afbreken en opbouwen van de muur als meerwerk wordt uitgevoerd en niet gebleken is dat [gedaagden in conventie01] daar op heeft gereageerd en/of bezwaar tegen heeft gemaakt. Hierdoor kon en mocht Lymbouw er van uitgaan dat er een opdracht is tot meerwerk. Aan het verweer van [gedaagden in conventie01] dat er sprake was van herstel van schade door Lymbouw, dat Lymbouw betwist, wordt als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan. Ook aan het verweer van [gedaagden in conventie01] dat er teveel uren zijn berekend wordt voorbij gegaan omdat [gedaagden in conventie01] na het overgelegde overzicht niet heeft toegelicht waarom de uren niet juist of onterecht zijn. De enkele stelling van [gedaagden in conventie01] dat het een “klein stukje muur” betreft, is onvoldoende. Het bedrag van € 1.254,50 (inclusief staartkosten en btw) aan meerwerk is dan ook toewijsbaar.
j. gordingen aanpassen
4.36.
Volgens Lymbouw was de woning voorzien van twee garages en is één van de garages bij de ouderslaapkamer getrokken en waren de gordingen boven de slaapkamer en garage te licht en gescheurd waardoor die als meerwerk moesten worden aangepast. Lymbouw stelt dat zij recht heeft op een bedrag van € 552,15 inclusief staartkosten en btw aan meerwerk. Lymbouw verwijst ter onderbouwing van de opdracht naar de e-mail van 18 oktober 2019 (productie 55) en ter onderbouwing van de kosten naar een overzicht van uren en materiaal (productie 66) en werkbonnen (productie 89).
4.37.
[gedaagden in conventie01] betwist dat dat gordingen boven een garage of slaapkamer zijn aangepast en voert aan dat er geen overeenstemming is over meerwerkzaamheden en hij niet is gewaarschuwd dat het meerwerk zou worden.
4.38.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw voldoende heeft onderbouwd dat er opdracht is gegeven en dat het meerwerk betreft. [gedaagden in conventie01] heeft in de e-mail van 18 oktober 2019 namelijk erkend dat de gordingen zijn aangepast en dat het meerwerk was. Hierdoor wordt er van uit gegaan dat de gestelde gordingen zijn aangepast en [gedaagden in conventie01] daar opdracht voor heeft gegeven. Lymbouw heeft daarom recht op betaling van het bedrag van € 552,15 inclusief staartkosten en btw.
k. opmetselen binnenspouwblad
4.39.
Lymbouw stelt dat [gedaagden in conventie01] opdracht heeft gegeven het binnenspouwblad op te metselen en zij recht heeft op een bedrag van € 1.702,51 inclusief staartkosten en btw. Zij verwijst ter onderbouwing naar een overzicht met uren in week 14 en 16 van 2019 en € 158,70 aan materiaal (productie 67).
4.40.
[gedaagden in conventie01] erkent dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar voert aan dat er een meerwerknota voor is gestuurd op 11 maart 2019 (met nota 25002136) van € 895,58 inclusief btw en dat op 8 april 2019 betaald is.
4.41.
De rechtbank overweegt dat [gedaagden in conventie01] de door Lymbouw gestelde kosten onvoldoende heeft betwist. [gedaagden in conventie01] verwijst wel naar een ontvangen factuur voor het werk, maar deze heeft hij niet overgelegd en hij betwist niet dat de werkzaamheden in week 14 en 16 van 2019 zijn verricht en het gestelde materiaal is gebruikt. Hierdoor wordt uitgegaan van het door Lymbouw gestelde meerwerk van € 1.702,51. De door [gedaagden in conventie01] gestelde betaling van 8 april 2019 van € 30.355,63 heeft Lymbouw erkend en hiermee is rekening gehouden.
l. tweede drukschot
4.42.
Lymbouw stelt dat zij in de woonkamer twee drukschotten heeft aangebracht en het tweede geplaatste drukschot meerwerk is. Zij stelt recht te hebben op een bedrag van € 1.004,13 inclusief staartkosten en btw.
4.43.
[gedaagden in conventie01] erkent dat er een tweede drukschot is geplaatst en een bedrag van € 1004,31 inclusief staartkosten en btw verschuldigd is, zodat de rechtbank van dit bedrag als meerwerk zal uitgaan.
m. ensuite kast afbreken
4.44.
Volgens Lymbouw heeft zij van [gedaagden in conventie01] opdracht gekregen de ensuite kast met beleid te demonteren omdat deze nog zou worden teruggeplaatst en dat meerwerk is. Lymbouw stelt dat zij recht heeft op vergoeding van in totaal 14 uur tegen een uurtarief van € 48,00 en met inachtneming van staartkosten en btw recht heeft op een bedrag van € 872,88. Lymbouw verwijst ter onderbouwing van de vordering naar een overzicht (productie 69) en werkbonnen (productie 91).
4.45.
[gedaagden in conventie01] betwist niet dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar voert aan dat er teveel uren zijn berekend voor het demonteren van slechts één kast. [gedaagden in conventie01] voert aan dat hooguit de helft van het gevorderde aantal uren toewijsbaar is.
4.46.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in conventie01] na de overgelegde specificatie van uren niet kon volstaan met het enkele verweer dat de uren niet juist of niet redelijk zijn en aan dit verweer wordt dan als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een bedrag van € 872,88 inclusief staartkosten en btw.
n. voegwerk herstellen en metselwerk buitenzijde
4.47.
Ten aanzien van de post voegwerk en metselwerk aan de buitenzijde van de woning stelt Lymbouw dat zij die heeft hersteld en daarvoor het hele pand heeft nagelopen, roosters heeft verwijderd en stenen ingeboet. Lymbouw stelt dat er in totaal 36,5 uur tijd met een uurtarief van € 48,00 mee gemoeid was en dat aan voegzand en cement € 36,43 is besteed waarbij zij verwijst naar een overzicht van uren en materialen (productie 70) en werkbonnen (productie 92). Volgens Lymbouw is er in totaal € 2.323,04 inclusief staartkosten en btw verschuldigd.
4.48.
[gedaagden in conventie01] erkent dat er sprake is van meerwerk, maar voert aan dat de opgevoerde uren buitensporig hoog en niet acceptabel zijn. [gedaagden in conventie01] voert aan dat de gestelde uren niet in verhouding staan tot de beperkte omvang van de gestelde materiaalkosten en dat er slechts 8 uren (1 dag) voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
4.49.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in conventie01] na de door Lymbouw overgelegde specificatie niet kon volstaan met de niet onderbouwde stelling dat het onmogelijk is dat de gestelde uren zijn gemaakt. Het feit dat de materiaalkosten laag zijn, wijst er ook niet op dat de uren dan niet gemaakt kunnen zijn. Aan het verweer dat de uren niet juist of onredelijk zijn, wordt dan ook voorbij gegaan. Uitgegaan zal dan ook worden van het gestelde meerwerk van € 2.323,04 inclusief staartkosten en btw.
o. dakdoorvoeren verwijderen
4.50.
Lymbouw stelt in opdracht van [gedaagden in conventie01] oude dakdoorvoeren verwijderd te hebben en dat er in totaal 8 uren met een uurtarief van € 48,00 mee gemoeid waren en dat inclusief staartkosten en btw neerkomt op een bedrag van € 498,67. Ter onderbouwing verwijst Lymbouw naar een overzicht (productie 71) en werkbonnen (productie 93).
4.51.
[gedaagden in conventie01] erkent dat er sprake is van meerwerk, maar voert aan dat de gestelde uren buitensporig hoog zijn en niet acceptabel zijn. Volgens [gedaagden in conventie01] kunnen er met de werkzaamheden niet meer dan 4 uren gepaard zijn.
4.52.
De rechtbank gaat aan het verweer van [gedaagden in conventie01] dat de uren buitensporig zijn als onvoldoende onderbouwd voorbij. [gedaagden in conventie01] kon na de door Lymbouw gegeven onderbouwing namelijk niet volstaan met enkel de algemene stelling dat de uren niet redelijk zijn. Dit betekent dat het bedrag van € 498,67 inclusief staartkosten en btw toewijsbaar is.
p. grotere spuwer plaatsen
4.53.
Volgens Lymbouw had [gedaagden in conventie01] geen detail aan haar verstrekt waardoor er een spuwer met voldoende afvoercapaciteit is geplaatst, maar wilde [gedaagden in conventie01] vervolgens een spuwer met veel overcapaciteit en is die vervolgens aangebracht. Lymbouw verwijst ter onderbouwing van de kosten naar facturen (productie 72) en stelt over die bedragen staartkosten en btw te mogen berekenen waardoor er recht is op een bedrag van € 532,04 aan meerwerk.
4.54.
[gedaagden in conventie01] betwist dat er sprake is van meerwerk en voert aan dat Lymbouw aanvankelijk kennelijk een spuwer heeft laten plaatsen zonder precies te weten welke spuwer dat moest zijn en komt die omstandigheid voor rekening en risico van Lymbouw. [gedaagden in conventie01] betwist dat hij een spuwer wilde met overcapaciteit.
4.55.
De rechtbank is van oordeel dat het na de betwisting van [gedaagden in conventie01] op de weg van Lymbouw lag om haar stelling dat er een gewijzigde opdracht is te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Nu Lymbouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt niet aan bewijslevering toegekomen en is niet komen vast te staan dat er opdracht is tot meerwerk. Deze post zal dan ook worden afgewezen.
q. douchevloer uithakken
4.56.
Lymbouw stelt dat de dekvloer is doorgesmeerd en de tegelzetter meer afschot wilde in de douche en daarom de douchevloer in opdracht van [gedaagden in conventie01] is uitgehakt. Lymbouw stelt dat er in totaal 2 uren mee gemoeid waren in week 16 van 2019 met en uurtarief van € 49,00 dat neerkomt op een bedrag van € 124,69 inclusief staartkosten en btw.
4.57.
[gedaagden in conventie01] betwist dat er sprake is van meerwerk en voert aan dat Lymbouw de dekvloer heeft doorgesmeerd en indien daarbij onvoldoende afschot is gehouden dat voor rekening en risico van Lymbouw komt.
4.58.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw na de betwisting niet heeft onderbouwd dat er aanvankelijk al voldoende afschot was en er sprake is van een gewijzigde opdracht. Hierdoor kan er niet vanuit worden gegaan dat er sprake is een opdracht tot het verrichten van meerwerk. De post zal dan ook worden afgewezen.
r. GB ankers plaatsen tbv uitbouw
4.59.
Lymbouw stelt dat zij in opdracht van [gedaagden in conventie01] GB ankers heeft geplaatst voor de uitbouw volgens een detail, zij er in totaal 44 uur met een uurtarief van € 48,00 aan heeft gewerkt en aan materiaal een bedrag van € 1.117,80 is verwerkt. Ter onderbouwing daarvan verwijst Lymbouw naar een overzicht van uren en materiaal (productie 74) en werkbonnen (productie 95). In totaal komt het werk volgens Lymbouw neer op een bedrag van € 4.195,30 inclusief staartkosten en btw.
4.60.
[gedaagden in conventie01] betwist dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. [gedaagden in conventie01] voert aan dat voor zover de werkzaamheden wel zouden zijn verricht die dan tot de vaste aanneemsom behoren omdat Lymbouw er rekening mee heeft gehouden of moest houden dat er een pui zou komen.
4.61.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken voldoende blijkt dat Lymbouw de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Omdat Lymbouw echter een uitbouw zou plaatsen waarvoor kennelijk GB ankers nodig waren, kon en mocht [gedaagden in conventie01] er in beginsel vanuit gaan dat het tot de aanneemovereenkomst behoorde. Lymbouw heeft niet uitgelegd waarom het toch meerwerk is, zodat de post als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
s. dakramen aftimmeren
4.62.
Lymbouw stelt er in opdracht van [gedaagden in conventie01] vier dakramen zijn afgetimmerd door stroken in de dagkanten te zetten die [gedaagden in conventie01] kon aansluiten met de afwerking. Lymbouw stelt dat er 12 uur aan is besteed in week 20 van 2019 en aan materiaal € 75,67 waardoor er in totaal een bedrag van € 846,47 inclusief staartkosten en btw verschuldigd is. Ter onderbouwing verwijst Lymbouw naar een overzicht met uren en materiaal (productie 75) en werkbonnen (productie 96).
4.63.
[gedaagden in conventie01] betwist bij gebrek aan wetenschap dat het meerwerk betreft en voert aan dat het niet onderbouwd is.
4.64.
De rechtbank overweegt dat Lymbouw na de betwisting niet heeft onderbouwd dat er sprake is van meerwerk. De enkele verwijzing naar de dagvaarding is onvoldoende omdat daarmee niet is uitgelegd waarom het niet onder de overeenkomst valt. De post zal dan ook worden afgewezen.
conclusie meerwerk:
4.65.
Op grond van het voorgaande wordt het meerwerk vastgesteld op een bedrag van
€ 8.987,41.
Minderwerk
4.66.
Lymbouw heeft op de minderwerkposten steeds staartkosten en aannemersprovisie in mindering gebracht, maar hiervoor is naar het oordeel van de rechtbank geen grond. Dit omdat er door [gedaagden in conventie01] terecht ontbinding is ingeroepen en er geen sprake is van opzegging van de overeenkomst. Hierna zal worden ingegaan op de door Lymbouw genoemde minderwerkposten, e, g, h en de door [gedaagden in conventie01] genoemde minderwerkposten dd t/m kk alsmede de binnendeurkozijnen. Voor zover de hierna te bespreken posten als minderwerk worden aangemerkt, geldt dat daar bovenop staartkosten en btw worden berekend in die gevallen dat [gedaagden in conventie01] dat ook heeft gedaan in zijn stellingen. Uit de overeenkomst van 25 april 2018 volgt immers dat over de posten telkens btw (21%) en staartkosten (7,35% in totaal) is berekend, zodat de btw en staartkosten onderdeel uitmaken van de totale aanneemsom van € 437.423,87.
e. metselwerk, gevel injecteren4.67. Lymbouw stelt dat de heer [naam04] met diverse leveranciers op het werk is geweest om te kijken naar mogelijkheden, maar het werk niet meer is uitgevoerd. Lymbouw stelt dat zij op de stelpost van € 500,00 10% aannemersprovisie en staartkosten in mindering mag brengen omdat er geen sprake is van een besparing.
4.68.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat de werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd en daarom geen aannemersprovisie verschuldigd is.
4.69.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet gebleken is dat er werkzaamheden zijn verricht tot het injecteren van de gevel de gehele post met staartkosten en btw als minderwerk moet worden aangemerkt. Dat komt neer op een bedrag van € 649,47 inclusief staartkosten en btw.
g. spouwisolatie en h. vloerisolatie
4.70.
Lymbouw stelt dat er voorbereidende werkzaamheden zijn verricht voor de isolatie van de spouw en de vloer, namelijk het opvragen van offertes en een camera inspectie van de spouw. Lymbouw stelt op de beide stelposten van € 7.500,00 en € 5.000,00 (exclusief staartkosten en btw) 10% aannemersprovisie en staartkosten in mindering te mogen brengen en zij verwijst ter onderbouwing naar opgevraagde offertes (productie 98).
4.71.
[gedaagden in conventie01] betwist dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en voert aan dat Lymbouw daarom geen recht heeft op aannemersprovisie en de gehele post dient terug te betalen.
4.72.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van daadwerkelijke isolerende werkzaamheden, zodat de volledige posten als minderwerk worden aangemerkt, wat neerkomt op de bedragen € 9.742,01 en € 6.494,68 inclusief staartkosten en btw.
dd. overstek + overkapping
4.73.
[gedaagden in conventie01] noemt een bedrag van € 502,34 (te vermeerderen met staartkosten en btw) aan minderwerk omdat de werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd.
4.74.
Lymbouw erkent dat de werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd, maar voert aan dat het niet uitvoeren het gevolg is van een uitgebleven keuze van [gedaagden in conventie01] voor het type pui, zij alles kon afwerken en het geen besparing is als zij er voor terug moet komen.
4.75.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dat dat correspondeert met het door [gedaagden in conventie01] genoemde bedrag waardoor ten aanzien van minderwerk wordt uitgegaan van een bedrag van € 652,51 inclusief staartkosten en btw.
ee. binnendeuren, architraven, hang/sluitwerk en ff. balustrade vastzetten
4.76.
[gedaagden in conventie01] noemt de bedragen € 8.325,07 en € 257,25 (te vermeerderen met staartkosten en btw) voor de posten omdat Lymbouw deze niet meer heeft uitgevoerd.
4.77.
Lymbouw betwist niet dat de werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd, maar stelt dat er op de posten aannemersprovisie en staartkosten in mindering moet worden gebracht.
4.78.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in conventie01] wegens ontbinding en het niet uitgevoerd zijn van de werkzaamheden recht heeft op de bedragen € 10.813,72 respectievelijk € 334,15 inclusief staartkosten en btw.
gg. nieuwe trap slaapkamer
4.79.
[gedaagden in conventie01] noemt een bedrag van € 3.615,22 (te vermeerderen met staartkosten en btw) voor de nieuwe trap van de slaapkamer omdat die werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd.
4.80.
Lymbouw betwist niet dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en stelt dat op de stelpost van € 2.500,00 aannemersprovisie en staartkosten in mindering dienen te worden gebracht.
4.81.
De rechtbank zal uitgaan van het door [gedaagden in conventie01] genoemde bedrag nu de post blijkens de overeenkomst van 25 april 2018 niet enkel de “stelpost leveren traptreden” van € 2.500,00 (exclusief staartkosten en btw) omvat, maar ook posten als muurleuningen, leuninghouders en inmeten/monteren. Hoewel blijkens de overeenkomst het erop lijkt dat genoemde posten een hoger bedrag vertegenwoordigen, wordt uitgegaan van het mindere bedrag dat [gedaagden in conventie01] heeft genoemd. Op aannemersprovisie en staartkosten heeft Lymbouw wegens de door [gedaagden in conventie01] ingeroepen ontbinding van de overeenkomst geen recht. Hierdoor wordt het minderwerk vastgesteld op een bedrag van € 4.695,94 inclusief staartkosten en btw.
hh. tegelwerk
4.82.
[gedaagden in conventie01] stelt dat de in de overeenkomst begrote post van € 21.658,34 te vermeerderen met staartkosten en btw voor tegelwerk niet meer is uitgevoerd. Volgens [gedaagden in conventie01] heeft Lymbouw een creditfactuur gestuurd (productie 39 van de zijde van Lymbouw) op 19 maart 2019 van € 23.938,24 inclusief btw (€ 19.783,67 exclusief btw), maar is dit te laag. Volgens [gedaagden in conventie01] is er naast het factuurbedrag recht op een bedrag van € 1.874,67 te vermeerderen met staartkosten en btw.
4.83.
Lymbouw stelt dat zij het minderwerk correct heeft berekend in de factuur van 19 maart 2019.
4.84.
De rechtbank is van oordeel dat Lymbouw het minderwerk gezien de in de overeenkomst genoemde post niet juist heeft berekend met de factuur. Uitgegaan zal worden van de berekening van [gedaagden in conventie01] dat neerkomt op een totaalbedrag van € 26.373,31 (€ 23.938,24 + (€ 2.435,07) inclusief staartkosten en btw.
ii. vensterbanken, jj. nieuwe plinten, kk. Smeerlatten
4.85.
[gedaagden in conventie01] stelt dat de posten vensterbanken, nieuwe plinten en smeerlatten niet meer zijn uitgevoerd en hij recht heeft op de bedragen van respectievelijk € 2.862,67, € 6.746,70 en € 441,50 te vermeerderen met staartkosten en btw.
4.86.
Lymbouw betwist niet dat de werkzaamheden niet meer zijn uitgevoerd, maar stelt dat er op de posten aannemersprovisie en staartkosten in mindering moet worden gebracht.
4.87.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in conventie01] wegens ontbinding en het niet uitgevoerd zijn van de werkzaamheden geen recht heeft op aannemersprovisie of staartkosten. Het minderwerk bedraagt € 3.718,42, € 8.763,52 en € 573,48 inclusief staartkosten en btw.
houten binnendeurkozijnen
4.88.
Volgens [gedaagden in conventie01] zijn de houten binnendeurkozijnen niet meer geplaatst en bedraagt het minderwerk in dat verband € 14.145,40 inclusief staartkosten en btw. Lymbouw heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat de binnendeurkozijnen niet meer zijn geleverd en geplaatst. De rechtbank zal het door [gedaagden in conventie01] gestelde bedrag dat in de overeenkomst is opgenomen (naast de andere genoemde post “ee. Binnendeuren”) daarom als minderwerk beschouwen.
conclusie minderwerk
4.89.
Op grond van het voorgaande wordt het minderwerk vastgesteld op een bedrag van
€ 86.956,61.
4.90.
Na verrekening van het meer- en minderwerk is [gedaagden in conventie01] op grond van de overeenkomst een bedrag van
€ 118.371,76(€ 196.340,96 + € 8.987,41 -/- € 86.956,61) verschuldigd.
Indexering?
4.91.
Lymbouw heeft in de dagvaarding gesteld dat er een indexering dient plaats te vinden van € 8.536,06 exclusief btw voor de puien en kozijnen en ter zitting heeft zij aangegeven genoegen te nemen met een bedrag van € 4.889,45. De rechtbank acht het aannemelijk dat materiaal van puien en kozijnen door tijdsverloop duurder is geworden, maar is van oordeel dat vertraging voor risico van Lymbouw komt omdat onvoldoende gebleken is dat [gedaagden in conventie01] de nieuwe bestelling onredelijk lang heeft vertraagd. Voor een indexering ten behoeve van Lymbouw is dan ook geen plaats.
4.92.
[gedaagden in conventie01] beroept zich op verrekening met vervangende schadevergoeding ter zake van de puien, kozijnen en lichtstraat en vertragingsschade waarop hierna zal worden ingegaan.
Vervangende schade kozijnen en puien
4.93.
[gedaagden in conventie01] voert aan dat de schade in verband met het bestellen en plaatsen van puien en kozijnen in totaal € 110.110,00 inclusief btw (€ 91.000,00 exclusief btw) bedraagt en verwijst ter onderbouwing daarvan naar een opdrachtbevestiging van Alument (productie 6 van de zijde van [gedaagden in conventie01] ). Lymbouw betwist dat [gedaagden in conventie01] op dat bedrag aanspraak heeft omdat het een luxere variant is. Lymbouw stelt dat [gedaagden in conventie01] recht heeft op verrekening van een bedrag van € 84.402,65 inclusief btw bestaande uit de twee posten in de offerte waarop 10% aannemersvergoeding in mindering is gebracht.
4.94.
De rechtbank stelt voorop dat de vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van de prestatie zelf waardoor in beginsel de waarde van de prestatie moet worden vergoed. Om deze waarde vast te stellen moet gekeken worden naar wat het kost om de gemiste prestatie alsnog bij een derde te verwerven. De in de overeenkomst opgenomen bedragen kunnen daarbij gelet op het voorgaande niet als uitgangspunt worden genomen. Dat geldt ook voor de bij Alument gekochte kozijnen en puien. Zoals Lymbouw stelt, blijkt uit de opdrachtbevestiging van Alument dat het een ander merk betreft, Aluk, en een luxere variant betreft dan de beoogde Aliplast omdat er een meerprijs in is begrepen voor een Hyline 30 en manueel slot. Hierdoor kan niet uitgegaan worden van vergelijkbare producten. De offerte van Alisco (productie 7 van de zijde van [gedaagden in conventie01] ) hebben partijen beoogd na het faillissement van [bedrijf01] en is naar het oordeel van de rechtbank wel vergelijkbaar met de opdrachtbevestiging van Lymbouw. Lymbouw stelt weliswaar dat het een beter en duurder product betreft dan in de offerte van [bedrijf01] is vermeld, maar zij heeft dit verder onvoldoende onderbouwd. Lymbouw verwijst naar specificaties (producties 79 en 80 van de zijde van Lymbouw) maar daaruit kan bij gebreke van een toelichting niet worden afgeleid dat de keuze bij Alisco geen vergelijkbaar vervangend product betreft. Dat het product Aliplast van Alisco nergens anders te verkrijgen was, zoals [gedaagden in conventie01] aanvoert, is niet onderbouwd en daaraan wordt ook voorbij gegaan. De rechtbank gaat uit van het bedrag als vermeld in de offerte van Alisco als vervangingswaarde voor de kozijnen en puien van het merk Aliplast Max Ligt, steellook, zijnde een bedrag van € 88.123,00 exclusief btw en
€ 106.628,83inclusief btw.
4.95.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagden in conventie01] als vervangende schade ook kosten van stelkozijnen vordert, namelijk een bedrag van € 2.779,95. Dit omdat de door Lymbouw aangebrachte stelkozijnen niet meer passend waren voor de bij Alument bestelde kozijnen en daarop aanpassingen gedaan moesten worden. De rechtbank is met Lymbouw van oordeel dat het de keuze van [gedaagden in conventie01] is geweest om te kiezen voor een ander merk en niet valt in te zien waarom [gedaagden in conventie01] niet heeft gekozen voor Aliplast bij een andere leverancier zoals beoogd was. De door [gedaagden in conventie01] gevorderde kosten van stelkozijnen worden dan ook afgewezen.
Vervangende schade lichtstraat
4.96.
Ter zitting heeft [gedaagden in conventie01] toegelicht dat de lichtstraat die in de omzettingsverklaring zat als aparte post is opgevoerd. [gedaagden in conventie01] gaat uit van de in de overeenkomst opgenomen post van € 7.205,14 (inclusief staart en btw) die volgens hem verrekend dient te worden.
4.97.
Lymbouw betwist de berekening van [gedaagden in conventie01] en stelt nog recht te hebben op vergoeding van bouwkundige werkzaamheden voor de lichtstraat, dat € 1.500,00 exclusief btw en algemene kosten winst en risico is. Lymbouw verwijst daarbij naar een meerwerkfactuur van 17 januari 2019 en stelt dat er daarom van het bedrag van € 5.546,96 een bedrag van € 4.046,96 resteert en er na verrekening met 13% aannemersprovisie als minderwerk € 3.581,38 mag worden opgenomen.
4.98.
De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagden in conventie01] de door Lymbouw gestelde voorbereidende werkzaamheden ter zake de lichtstraat en de kosten daarvan € 1.500,00 ex btw erkend heeft Dit omdat de advocaat van [gedaagden in conventie01] in de omzettingsverklaring van 8 mei 2019 heeft medegedeeld dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd en daarvoor betaald is volgens de specificatie van de factuur van 17 april 2019. Hierdoor bedraagt de post € 4.046,96 (€ 5.546,96 -/- € 1.500,00) en inclusief staartkosten en btw komt dit neer op een bedrag van
€ 5.256,74. De rechtbank zal dit als schadepost beschouwen.
Vertragingsschade
4.99.
[gedaagden in conventie01] stelt dat de beoogde oplevering medio november 2018 zou zijn en omdat de woning in oktober 2019 is opgeleverd er sprake is van 12 maanden vertraging en hij over die periode (oktober 2018 tot en met oktober 2019) dubbele woonlasten heeft gehad. [gedaagden in conventie01] stelt dat Lymbouw haar werkzaamheden in de periodes mei 2018 tot en met december 2018 en maart 2019 tot en met juli 2019 ten onrechte had opgeschort. [gedaagden in conventie01] noemt als schade huur van een woning gedurende 12 maanden voor € 30.689,40 (12 x € 2.557,45 per maand), extra kosten gas/water/licht voor € 2.358,00 (12 x € 196,50 per maand) en een parkeervergunning voor de huur van een garage voor € 1.249,44 (12 x € 104,12 per maand). [gedaagden in conventie01] vordert daarmee in totaal € 34.296,84.
4.100. Lymbouw betwist dat het werk twaalf maanden heeft stilgelegen omdat het volgens haar vijf weken was en haar een opschortingsrecht toekwam. Verder voert Lymbouw aan dat [gedaagden in conventie01] een eengezinswoning of appartement buiten het centrum had kunnen huren waardoor de gestelde huurkosten en parkeerkosten niet aan de orde zijn. Verder betwist Lymbouw dat er sprake is van dubbele kosten voor gas/water/licht omdat niet valt in te zien dat de woning aan de [adres02] te [plaats01] is warm gestookt en overeengekomen is dat bouwplaats voorzieningen als water en bouwstroom voor rekening van de opdrachtgever zijn.
4.101. De rechtbank stelt voorop dat er op grond van artikel 6:85 BW slechts een verplichting tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming is over de tijd waarin de schuldenaar in verzuim is geweest. Gebleken is dat Lymbouw vanaf 13 juli 2018 tot half januari 2019 en vanaf half mei 2019 in verzuim was. [gedaagden in conventie01] voert aan dat de ontbindingsdatum van 10 mei 2019 niet van belang is en uitgegaan dient te worden van het moment dat de werkzaamheden door derden zijn uitgevoerd en opgeleverd. De rechtbank volgt [gedaagden in conventie01] hierin niet omdat partijen geen fatale opleveringsdatum zijn overeengekomen. Hierdoor zal ervan uitgegaan worden dat de door Lymbouw veroorzaakte vertraging tot de ontbindingsdatum doorliep. Nu Lymbouw onbetwist gesteld heeft dat het van 21 juli 2018 tot en met 19 augustus 2018 bouwvak was met een aansluitende ADV-week, wordt de vertragingsperiode in totaal vastgesteld op 6,5 maanden. De rechtbank stelt de schade ter zake vervangende woonruimte vast op een bedrag van € 16.623,43. Ook de parkeerkosten zijn over die periode toewijsbaar en worden vastgesteld op een bedrag van € 676,78 (6,5 x € 104,12). Ter zake de kosten van gas/water/licht van € 196,50 per maand heeft [gedaagden in conventie01] ter zitting aangegeven dat het vaste aansluitkosten betreffen en nu Lymbouw dat niet (althans onvoldoende) betwist, zal de rechtbank die schade daarvan vaststellen op een bedrag van € 1.277,25. In totaal bedraagt de door [gedaagden in conventie01] geleden vertragingsschade die toewijsbaar is dan
€ 18.577,46.
Conclusie
4.102. Conclusie van het voorgaande is dat op de afrekening van de aanneemovereenkomst van € 118.371,76 in mindering strekken de vervangende schadevergoeding en vertragingsschade (€ 106.628,83 + € 5.256,74 + € 18.577,46), waardoor er geen vordering meer resteert voor Lymbouw. Lymbouw is daarentegen een bedrag van
€ 12.091,27aan [gedaagden in conventie01] verschuldigd. De vorderingen van Lymbouw – waaronder ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente – worden geheel afgewezen.
4.103. Lymbouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, welke tot op heden aan de zijde van [gedaagden in conventie01] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 2.366,00(2 punten x € 1.183,00 x 2)
Totaal € 3.667,00
in reconventie
4.104. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat Lymbouw een bedrag van € 12.091,27 aan [eisers in reconventie01] verschuldigd is. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.105. De door [eisers in reconventie01] gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 juli 2019 zal over het bedrag van € 12.091,27 als onweersproken worden toegewezen.
4.106. Lymbouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief de nakosten). Vanwege de verwevenheid met de conventie ziet de rechtbank aanleiding om het salaris te matigen tot een half punt per proceshandeling. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eisers in reconventie01] begroot op:
- salaris advocaat € 598,00 (2 punten x 0,5 x € 598,00);
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals in het dictum is vermeld)
Totaal € 771,00
4.107. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen als op de in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Lymbouw in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden in conventie01] tot op heden begroot op € 3.667,00.
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.4.
veroordeelt Lymbouw om binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eisers in reconventie01] te betalen een bedrag van € 12.091,27 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Lymbouw om binnen zeven dagen na dit vonnis de proceskosten aan [eisers in reconventie01] te betalen die aan de zijde van [eisers in reconventie01] tot op heden worden begroot op € 771,00.Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Lymbouw € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.6.
Lymbouw is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.