Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde in conventie01] ,
[gedaagde in conventie02],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 december 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 76 tot en met 84;
- de aktes met overlegging producties 10, 11 en 12 zijdens [gedaagden in conventie01] ;
- de akte overlegging producties 85 tot en met 98 zijdens Lymbouw;
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2023 en de daarbij door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.De feiten
- Begin 2018 heeft Lymbouw op verzoek van [bedrijf02] - die bouwmanagement voerde namens [gedaagden in conventie01] - offertes uitgebracht voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [gedaagden in conventie01] aan de [adres01] te [plaats01] .
- Lymbouw heeft die offertes op naam gesteld van [gedaagden in conventie01] en later op naam van [bedrijf02] , waaronder de offerte van 25 april 2018 op naam van [bedrijf02] voor een bedrag van € 437.423,87 inclusief btw die volgens partijen te beschouwen is als de overeenkomst.
- Partijen zijn het er over eens dat de in de overeenkomst genoemde COVO voorwaarden niet van toepassing zijn wegens de door [gedaagden in conventie01] ingeroepen vernietiging daarvan door het niet ter hand stellen van de voorwaarden.
- Op 9 april 2018 is Lymbouw met de verbouwingswerkzaamheden bij [gedaagden in conventie01] gestart en de planning van Lymbouw was dat het werk ongeveer begin november 2018 gereed zou zijn.
- Op 17 april 2018 heeft Lymbouw een factuur aan [bedrijf02] gestuurd voor een bedrag van € 135.899,04 inclusief btw waarvan [bedrijf02] op 17 mei 2018 een bedrag van € 55.899,04 heeft betaald.
- Na de voornoemde betaling ontstond er discussie over de vraag of [bedrijf02] danwel [gedaagden in conventie01] opdrachtgever was en of Lymbouw de werkzaamheden vanaf juli 2018 had gestaakt.
- Lymbouw heeft op 13 juni 2018 een betalingsherinnering en ingebrekestelling verstuurd aan [bedrijf02] voor de betaling van het restantbedrag van € 80.000,-- van de factuur van 17 april 2018 en aangedrongen op het verstrekken van de werktekeningen ten aanzien van dakkapellen, puien en de keuken. Aangekondigd is dat de bouwwerkzaamheden niet gestart of voortgezet kunnen worden totdat de benodigde gegevens verstrekt zijn.
- Op 14 juni 2018 heeft [bedrijf02] hierop gereageerd, en onder meer geschreven dat nooit is aangegeven dat [bedrijf02] opdrachtgever was, maar dat de familie [gedaagden in conventie01] opdrachtgever is. Verder is aangegeven dat de termijnbetalingen afhankelijk zijn van de voortgang van het werk, dat een deel van de tekeningen (dakkapel) al ontvangen zijn door Lymbouw, en dat eventuele vertraging te wijten is aan Lymbouw omdat de beloofde planning uitblijft.
- Bij e-mail van 7 juli 2018 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
- Als reactie heeft Lymbouw bij brief van 13 juli 2018 aan [gedaagden in conventie01] medegedeeld:
- Op 27 september 2018 heeft [gedaagden in conventie01] het bouwterrein laten afsluiten met bouwhekken en sloten. Lymbouw heeft die dag om de bouwhekken heen haar eigen bouwhekken laten plaatsen en die afgesloten met een beroep op het retentierecht.
- Op 1 november 2018 heeft Lymbouw naar aanleiding van een minnelijk overleg met [gedaagden in conventie01] op 31 oktober 2018 het retentierecht opgeheven en heeft zij sindsdien weer toegang tot de werkzaamheden.
- Op 26 november 2018 heeft een minnelijk overleg plaats gevonden tussen [gedaagden in conventie01] en Lymbouw waarbij [gedaagden in conventie01] een overzicht met geleden vertragingsschade heeft verstrekt aan Lymbouw. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
- Op 2 januari 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] Lymbouw gesommeerd om het werk uiterlijk 14 januari 2019 te hervatten.
- Als reactie heeft Lymbouw bij brief van 11 januari 2019 (onder meer) medegedeeld dat zij [gedaagden in conventie01] alsnog als opdrachtgever aanvaardt, zij het eerdere standpunt dat [bedrijf02] opdrachtgever was laat varen en de werkzaamheden voortzet. Verder heeft Lymbouw medegedeeld dat [gedaagden in conventie01] de stijging van kosten wegens de opschorting dient te betalen.
- Op 17 januari 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] drie facturen gestuurd, namelijk voor een derde termijn van € 84.290,91, voor een bedrag van € 12.626,53 en voor meerwerk van € 32.793,93.
- De meerwerkfactuur betreft het bestellen van duurdere kozijnen en puien dan de geoffreerde kozijnen en puien bij [bedrijf01] die vanwege diens faillissement (op 5 november 2018) niet meer kon leveren.
- Op 11 en 20 februari 2019 heeft [gedaagden in conventie01] de bedragen € 80.000,00 respectievelijk € 74.828,24 aan Lymbouw betaald.
- Op 19 maart 2019 heeft Lymbouw twee facturen aan [gedaagden in conventie01] gezonden, namelijk een vierde en vijfde termijn van respectievelijk € 84.290,91 en € 18.207,25.
- Bij e-mail van 28 maart 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
- Bij e-mail van 29 maart 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
- Op 8 april 2019 heeft [gedaagden in conventie01] een betaling gedaan aan Lymbouw van € 30.355,63 en bij e-mails van 9 en 10 april 2019 heeft [gedaagden in conventie01] nog wijzigingen aan Lymbouw doorgegeven ter zake van de kozijnen en/of puien.
- Bij e-mail van 15 april 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
- Als reactie heeft de advocaat van Lymbouw bij e-mail van 18 april 2019 onder meer medegedeeld:
- Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft de advocaat van [gedaagden in conventie01] namens [gedaagden in conventie01] aan de advocaat van Lymbouw medegedeeld:
Onder “Kozijnen aanbouw” de post “Leveren en plaatsen van schuifpuien e.e.a. hetzelfde profiel als overige kozijnen”;
Onder “Overige buitengevelkozijnen” de post “Leveren en plaatsen van nieuwe aluminium puien, e.e.a. zoals bemonsterd’;
Onder “Lichtstraat” de post “leveren en plaatsen houten lichtstraat, zonder tussenstijlen”;
- Op 10 mei 2019 heeft [gedaagden in conventie01] zelf puien en kozijnen gekocht bij het bedrijf Alument.
- Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] medegedeeld:
- Bij e-mail van 27 juni 2019 heeft Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] gevraagd om de gewijzigde detailleringen te verstrekken omdat ze die niet had ontvangen en aangegeven de werkzaamheden die week dan af te kunnen werken.
- Als reactie heeft [bedrijf02] bij e-mail van 4 juli 2019 details aan Lymbouw toegezonden en medegedeeld dat de vraag naar het gewicht van de pui bij de leverancier uitstaat en daarop terug wordt gekomen.
- Bij e-mails van 5 en 9 juli 20219 heeft Lymbouw aan [bedrijf02] gevraagd om het gewicht van de pui voor het plaatsen van ankers en zij volgende week nog ruimte heeft om een en ander uit te voeren of aan te passen en erna drie weken geen ruimte is.
- Bij e-mail van 10 juli 2019 heeft [gedaagden in conventie01] aan Lymbouw medegedeeld:
- Medio oktober 2019 hebben derden de verbouwingswerkzaamheden aan de woning afgerond en is de woning aan [gedaagden in conventie01] opgeleverd.
- Na een door Lymbouw aan [gedaagden in conventie01] gezonden betalingsherinnering van 7 oktober 2019 heeft [gedaagden in conventie01] bij brief van 18 oktober 2019 aan Lymbouw medegedeeld dat er sprake is van minderwerk en schade waardoor hij niets meer hoeft te betalen.
- Op 6 juli 2022 heeft Lymbouw een creditfactuur verzonden aan [gedaagden in conventie01] “I.v.m. uw opzegging van de pui” voor een totaalbedrag van € 96.800,00 (inclusief btw).
3.Het geschil
in conventie
- een bedrag van € 86.413,22 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 mei 2019, althans 24 juli 2019 tot en met de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 1.983,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- de kosten van de procedure.
4.De beoordeling
€ 196.340,96inclusief btw (€ 437.423,87
-/-€ 241.082,91) resteert.
Dit betekent dat bij een werk ‘onder directie’ de opdrachtgever niet gemakkelijk een beroep op dit artikel zal kunnen doen; nog minder – bij onderaanneming – de hoofdaannemer tegenover de onderaannemer”(Kamerstukken II 1992/93, 23095, 3, p. 23 MvT). Nu [gedaagden in conventie01] werd bijgestaan door [bedrijf02] – en er sprake was van aanneming onder directie – diende hij naar het oordeel van de rechtbank bij een opdracht tot meerwerk een prijsverhoging te begrijpen.
‘om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen’. Hier is vanwege de algemene mededelingen geen sprake van een zo tijdige waarschuwing dat [gedaagden in conventie01] nog de gelegenheid had het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen. Onduidelijk is ook op welke posten de waarschuwingen zagen en tot welke prijsverhoging de betreffende posten zou leiden. Dit betekent dat de opdrachtgever niet hoefde te begrijpen dat bij een overschrijding van de stelposten dit meer dan 10% zou zijn. Hierna zal worden ingegaan op de door Lymbouw gestelde meerwerkposten a t/m d, f en i tot en met s.
b. schoonhouden bouwterrein
€ 8.987,41.
€ 86.956,61.
€ 118.371,76(€ 196.340,96 + € 8.987,41 -/- € 86.956,61) verschuldigd.
€ 106.628,83inclusief btw.
€ 5.256,74. De rechtbank zal dit als schadepost beschouwen.
€ 18.577,46.
€ 12.091,27aan [gedaagden in conventie01] verschuldigd. De vorderingen van Lymbouw – waaronder ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente – worden geheel afgewezen.
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 2.366,00(2 punten x € 1.183,00 x 2)
Totaal € 3.667,00
- salaris advocaat € 598,00 (2 punten x 0,5 x € 598,00);
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals in het dictum is vermeld)
Totaal € 771,00