ECLI:NL:RBZWB:2023:6062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake ontheffing gebruiksverordening Tweede Woningen Veere

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, waarin hun bezwaren tegen een eerdere brief van 30 mei 2005 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Deze brief betrof de ontheffing van de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere voor de woning [adres 1], die aan [naam] was verleend. De rechtbank heeft op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 25 juli 2023 in Middelburg.

Eisers, die wonen op [adres 2], hebben betoogd dat zij procesbelang hebben bij de herroeping van het besluit van 30 mei 2005, omdat de recreatieve bestemming van de woning [adres 1] in een lopende bodemprocedure geschrapt zou kunnen worden. De rechtbank overweegt echter dat het college het bestreden besluit heeft genomen op het moment dat het bestemmingsplan rechtskracht had, en dat eisers op dat moment geen procesbelang meer hadden. De rechtbank concludeert dat het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen of de brief van 30 mei 2005 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank komt tot de conclusie dat de brief geen besluit is, omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank wijst erop dat het voor eisers niet onevenredig bezwarend zou zijn om een geschil over de ontheffing aan de orde te stellen in een procedure naar aanleiding van een verzoek om handhaving. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4235 VEROR

uitspraak van 25 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , te [plaats] , eisers,

gemachtigde: [gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 19 juli 2022 (bestreden besluit) inzake de niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaren van eisers tegen een brief van 30 mei 2005 waarin aan [naam] is medegedeeld dat zij het recht behoudt om haar ontheffing op grond van de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere voor het gebruik van de woning [adres 1] als tweede woning meerdere malen te mogen laten vererven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 juli 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun [gemachtigde] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger college 1] en [vertegenwoordiger college 2] .

Overwegingen

1. Bij brief van 30 mei 2005 heeft het toenmalig college van de gemeente Veere aan [naam] kenbaar gemaakt dat zij het recht behoudt om haar ontheffing van de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere voor de woning [adres 1] meerdere malen te mogen laten vererven. Deze ontheffing betekent dat zij als eigenaar van een tweede woning in een van de kernen van de gemeente Veere en haar erfopvolgers die woning als tweede woning mogen blijven gebruiken. De ontheffing vervalt zodra de woning permanent bewoond wordt of als de eigendom anders dan door vererving in andere handen overgaat.
Eisers wonen op het [adres 2] . Hun achtertuin grenst aan de achtertuin van de woning [adres 1] . Niet in geschil is dat eisers pas op de hoogte zijn geraakt van het bestaan van de brief van 30 mei 2005 door toezending van stukken door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in het kader van het door eisers ingestelde beroep tegen het [bestemmingsplan] . Deze toezending vond plaats op 1 maart 2022.
Eisers hebben op 4 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen het hiervoor bedoelde besluit van 30 mei 2005. Het college heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers geen procesbelang meer hebben. Volgens het college heeft het besluit van 30 mei 2005 geen rechtskracht meer omdat in de latere gebruiksverordeningen van 2013, 2015 en 2019 telkenmale is bepaald dat de vererving onbepaald is. Daarnaast heeft het college opgemerkt dat het pand [adres 1] in het geldende (maar nog niet onherroepelijke) [bestemmingsplan] een recreatieve bestemming heeft gekregen.
2. De rechtbank overweegt dat dit bestemmingsplan aan de woning [adres 1] de bestemming “Recreatie-Verblijfsrecreatie – 2” heeft toegekend. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en tuinen. Deze bestemming laat het door eisers gewraakte gebruik als recreatiewoning zonder meer toe.
2.1
Eisers hebben betoogd dat zij nog steeds procesbelang hebben. Zij hebben er daarbij op gewezen dat het bestemmingsplan weliswaar rechtskracht heeft omdat de voorzieningenrechter van de AbRS het plan niet geschorst heeft, maar dat de recreatieve bestemming in de bodemprocedure alsnog geschrapt kan worden. In dat laatste geval is de familie [naam] voor recreatieve bewoning weer aangewezen op de ontheffing, aldus eisers.
2.2
De rechtbank overweegt dat eisers hiermee miskennen dat het college het bestreden besluit heeft genomen op het moment dat het bestemmingsplan (nog steeds) rechtskracht had. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit kon het college er niet omheen dat eisers geen procesbelang meer hadden bij het herroepen van het besluit van 30 mei 2005 omdat op dat moment het bestemmingsplan (nog steeds) ruimere aanspraken gaf op het recreatief gebruiken van de woning dan (de ontheffing op grond van) het overgangsrecht.
2.3
De rechtbank dient de rechtmatigheid van het bestreden besluit te beoordelen en komt tot de conclusie dat het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers zal daarom ongegrond verklaard worden.
3. Ten overvloede zal de rechtbank nagaan of de brief van 30 mei 2005 een op publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht besluit is. Voor de ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers dient hun bezwaarschrift immers ook gericht te zijn tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1
Niet in geding is dat [naam] sinds 1953 de eigendom heeft van de woning [adres 1] en dat zij al vóór het van kracht worden van een daar op gericht gebruiksverbod haar woning als tweede woning in gebruik had. In de Gebruiksverordening Gebouwen Domburg van 8 maart 1977 is in artikel 7 bepaald dat voor het op de dag van inwerkingtreding van deze verordening als recreatiewoning in gebruik zijnde gebouw, een ontheffing van het verbod geacht moet worden te zijn verleend. Deze verordening uit 1977 is gewijzigd bij raadsbesluit van 10 december 1985 door toevoeging van Bijlage A, waarin [adres 1] expliciet is genoemd als gebouw dat op de dag van inwerkingtreding van de verordening als recreatieverblijf in gebruik was en waarvoor ontheffing geacht wordt te zijn verleend.
3.2
In de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere 1998 is in dit overgangsrecht een beperking aangebracht. De uitzondering op het gebruiksverbod geldt sinds 1 januari 1999 slechts eenmalig voor een opvolgende rechthebbende, indien de opvolging het gevolg is van vererving. De zoon van mevr. [naam] heeft in augustus 2003 op het gemeentehuis van Veere uitleg gevraagd over de werking van het overgangsrecht. Dit heeft geleid tot een brief van 17 februari 2004 waarin het college aan [naam] mededeelt dat zij op grond van het overgangsrecht beschikt over een (persoonsgebonden) ontheffing voor het pand [adres 1] die eindeloos kan vererven en die haar en haar erfopvolgers de mogelijkheid biedt de woning voor recreatiedoeleinden te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de brief van 17 februari 2004 een bestuurlijk rechtsoordeel in.
3.3
Een bestuurlijk rechtsoordeel is een zelfstandig en als definitief bedoeld oordeel van een bestuursorgaan over de toepasselijkheid van een wettelijk voorschrift, waarvan de toepassing tot de bevoegdheid van dat bestuursorgaan behoort. In dit geval heeft het college een bestuurlijk rechtsoordeel gegeven over de toepasselijkheid van het overgangsrecht in de situatie van [naam] .
3.4
Vervolgens heeft het college in de brief van 30 mei 2005 gesteld dat de brief van 17 februari 2004 onjuist is, kennelijk vanwege de mededeling dat de ontheffing eindeloos kan vererven. Daarop heeft het college medegedeeld dat ontheffingen slechts eenmalig kunnen vererven, maar dat [naam] het recht behoudt om haar ontheffing meerdere malen te mogen laten vererven. In deze brief wordt daarna geconcludeerd: “Alhoewel er voor u niets is veranderd ten aanzien van uw ontheffing, menen wij er goed aan te doen u hiervan op de hoogte te stellen”. Hoewel deze zin aanleiding geeft voor de conclusie dat het rechtsoordeel van het college niet gewijzigd is ten opzichte van het rechtsoordeel in de brief van 17 februari 2004, is de rechtbank van oordeel dat - met name omdat de brief van 17 februari 2004 onjuist wordt genoemd – ook in de brief van 30 mei 2005 een rechtsoordeel over de werking van het overgangsrecht is gegeven.
3.5
In onder meer de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:582, heeft de AbRS overwogen dat een bestuurlijk rechtsoordeel geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het is niet op rechtsgevolg gericht. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel omwille van de rechtsbescherming met een besluit gelijkgesteld. Voor het aannemen van een uitzonderingssituatie is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat een uitzonderingssituatie zich in dit geval niet voordoet. Het zou voor eisers niet onevenredig bezwarend zijn om een geschil omtrent het bestaan van een ontheffing van het gebruiksverbod en de omvang van die ontheffing aan de orde te stellen in een procedure naar aanleiding van een verzoek om handhaving indien zij menen dat dat gebruik niet is toegestaan.
4. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard bestaat er geen aanleiding voor
een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 25 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.