ECLI:NL:RBZWB:2023:6058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_187
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV, welke was ingegaan op 1 mei 2021. Na een bestreden besluit van het UWV op 3 december 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 17 mei 2023 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoekster een IVA-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 4 februari 2022. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 837,- en daarnaast de kosten voor medische expertise en arbeidsdeskundige rapportage in aanmerking genomen. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 2.265,50, inclusief btw.

De uitspraak benadrukt de verplichting van het UWV om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, zonder dat een veroordeling daarvoor nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/187 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. F.R. Heijstek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

Het UWV heeft met het besluit van 8 februari 2021 (primair besluit) de WIA-uitkering van verzoekster beëindigd met ingang van 1 mei 2021. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
In het besluit van 3 december 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 17 mei 2023 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd. Het bezwaar is alsnog gegrond verklaard en aan verzoekster is met ingang van 4 februari 2022 een IVA-uitkering toegekend. Tot 4 februari 2022 blijft verzoekster recht houden op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Naar aanleiding van dit besluit heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
4. Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoekster heeft gemaakt voor de in haar opdracht ter zake verrichte medische expertise door [medisch adviseur] (opdracht in januari 2022) en de arbeidsdeskundige rapportage van mr. [arbeidsdeskundige] d.d. 17 februari 2023. De maatstaf voor vergoeding van een deskundige wordt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van het Bpb vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts). Op grond van artikel 2 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt een gemaximeerd tarief, te weten € 136,19 per uur voor opdrachten vanaf 1 januari 2022 en € 142,75 per uur voor opdrachten vanaf 1 januari 2023.
Uit de door verzoekster overlegde facturen blijkt dat de medisch adviseur 290 minuten aan onderzoek en het opstellen van een rapportage heeft besteed en daarvoor een uurtarief van € 165,- respectievelijk € 175,- heeft gehanteerd. Voor vergoeding van de medisch adviseur komt op grond van artikel 9 van het Bts in aanmerking 5 uren naar het gemaximeerde tarief in 2022. Dit geeft een vergoeding van € 680,95 (5 uren x € 136,19). Voor de arbeidskundige rapportage van mr. [arbeidsdeskundige] komt voor vergoeding in aanmerking € 499,63 (3,5 uren x € 142,75). Derhalve in totaal € 1.180,58.
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich mee dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € € 1.180,58 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21 %. De totale vergoeding voor deskundige kosten inclusief btw bedraagt € 1.428,50.
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.265,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 25 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt dit in uw verzetschrift vermelden.