4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuimen
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van vormverzuimen, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn – naast uitsluiting van het bewijs – strafvermindering, of de enkele constatering van het verzuim.
Redelijk vermoeden van schuld
De rechtbank is van oordeel dat de aard van het eerdere onderzoek Diderot en de bevindingen uit dat onderzoek, de bevindingen van 10 november 2019 met betrekking tot de ANPR-gegevens, het starten van het onderzoek Hoornrots op 20 november 2019 en het
TCI-proces-verbaal van 17 december 2019 in onderling verband met elkaar moeten worden gezien, op basis waarvan een verdenking van voortdurend crimineel handelen kon bestaan. De omstandigheid dat het onderzoek vertraging heeft opgelopen, is te relateren aan de coronaperiode en maakt niet dat de verdenking werd opgerekt en niet meer actueel was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verweer in dit kader wordt verworpen.
Bevoegdheid stelselmatige observatie en heimelijk betreden
Nu de rechtbank uitgaat van een redelijk vermoeden van schuld, is zij van oordeel dat er ook een bevoegdheid tot stelselmatige observatie was, zodat het verweer in dit kader wordt verworpen.
Ten aanzien van het heimelijk binnentreden in de loods van verdachte op 15 mei 2021 en
23 mei 2021 moet, gelet op de aard van deze handeling en de andere in het dossier bevindende bevelen, worden uitgegaan van gegeven bevelen op basis van artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering en geen bevelen op basis van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, zodat ook het verweer ten aanzien hiervan wordt verworpen.
Het gebruik van verkeers- en locatiegegevens in verband met het Prokuratuur-arrest
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft in zijn arrest van 2 maart 2021 in de zaak Prokuratuur (ECLI:EU:C:2021:152) onder meer geoordeeld in welke gevallen verkeers- en locatiegegevens in een strafzaak mogen worden gebruikt.
Uit dit arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. De rechtbank zal dus eerst beoordelen of het opvragen van de betreffende gegevens in deze zaak plaatsvond in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit.
-
Zware criminaliteit?
De rechtbank stelt vast dat de verkeers- en locatiegegevens van verdachte zijn gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het (medeplegen) van grootschalige en voortdurende diefstal dan wel heling. Niet ter discussie staat dat deze delicten moeten worden aangemerkt als zware criminaliteit. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie dat de betreffende gegevens zijn verkregen in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit.
-
Voorafgaande toetsing?
Verder volgt uit het arrest dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
De rechtbank is van oordeel dat het arrest zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is algemeen geformuleerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen tot gegevensverstrekking, hoewel deze zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
-
Rechtsgevolg?
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met
processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij – achteraf bezien - in strijd gehandeld met het Unierecht.
De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is vaste rechtspraak dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Ook is de inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passende rechtsgevolg is. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen. Verder is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst aangeeft van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Bovendien weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de
rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Beoordeling van de feiten
De rechtbank zal eerst overgaan tot bespreking van feit 2, waarna feit 1 en feit 3 zullen worden besproken.
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de periode van 21 maart 2021 tot en met 27 mei 2021 is een zestal personenauto’s gestolen.
Medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zijn woonachtig aan [adres] (hierna: [adres]) te [plaats 1]. Op het terrein op dit adres is een loods gelegen, waar het bedrijf van [medeverdachte 1] is gevestigd.
Verdachte had in de hiervoor genoemde periode een garagebedrijf gevestigd aan [vestigingsplaats] te [plaats 2] (hierna: [vestigingsplaats]).
Gebleken is dat verdachte in de genoemde periode veelvuldig aanwezig was op het terrein van de loods van [medeverdachte 1] en vervolgens weer vertrekt naar [vestigingsplaats].
Ten aanzien van de verdenking hebben verdachte en de medeverdachten geen verklaring gegeven.
Hierna volgt per gestolen personenauto wat kan worden vastgesteld, waarbij de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden zal vaststellen ten aanzien van vier gestolen personenauto’s waaruit een modus operandi valt te destilleren, waarna de vaststelling van de feiten en omstandigheden ten aanzien van de andere twee gestolen personenauto’s volgt.
Renault Talisman ([kenteken 3])
De personenauto is tussen 22 mei 2021 te 20.00 uur en 25 mei 2021 te 7.00 uur gestolen.
Op 26 mei 2021 te 19.27 uur kwam verdachte het terrein van de loods aan [adres] opgereden, waarna [medeverdachte 2] om 19.30 uur het terrein kwam opgereden. Op dat moment stond er ook een Renault Talisman op het terrein. Verdachte en [medeverdachte 2] hadden contact met de inzittende van deze auto, waarna verdachte is vertrokken. Even later werd deze auto de loods ingereden en is [medeverdachte 2] de loods ingelopen. Om 20.15 uur zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen de loods uitgelopen. Bij de doorzoeking op 27 mei 2021 in de loods aan [adres] werd de gestolen personenauto aangetroffen, zonder interieur en portieren.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 26 mei 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden en dat met betrekking tot deze auto handelingen zijn verricht.
Renault Kadjar ([kenteken 4])
De personenauto is tussen 18 mei 2021 te 18.00 uur en 19 mei 2021 te 9.15 uur gestolen.
Op 19 mei 2021 te 20.56 uur kwam [medeverdachte 1] met een zelfde type personenauto het terrein van [adres] opgereden en reed 2 minuten later de auto de loods in. Uit de ongecomprimeerde camerabeelden bleek dat het kenteken van deze auto [kenteken 4] was.
Op 22 mei 2021 laadde verdachte bij de loods een motorblok van een personenauto in zijn voertuig en reed vervolgens naar [vestigingsplaats]. Een dag daarna werd op het terrein van [vestigingsplaats] een motorblok behorend bij de gestolen personenauto aangetroffen.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 19 mei 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden en dat met betrekking tot deze auto handelingen zijn verricht.
Renault Talisman ([kenteken 5])
De grijskleurige personenauto is tussen 11 mei 2021 te 14.15 uur en 12 mei 2021 te 8.15 uur gestolen.
Op 13 mei 2021 te 20.07 uur werd een grijskleurige personenauto van het merk Renault, type Talisman, de loods aan [adres] binnengereden. Op 17 mei 2021 werd uit de loods een chassis van een Renault Talisman door [medeverdachte 2] uit de loods gereden en met een heftruck in het voertuig van verdachte geladen. Nadat het chassis was ingeladen, vertrok verdachte met het voertuig.
Tijdens de doorzoeking op 27 mei 2021 op het terrein van [vestigingsplaats] werd een grijs chassisdeel in een container aangetroffen. In dezelfde container werd een half verbrand kentekenbewijs gevonden, behorend bij de gestolen personenauto.
Bij de doorzoeking op 27 mei 2021 in de loods aan [adres] werden in een emmer/ton documenten aangetroffen die op naam van aangever stonden en boeken aangetroffen, waarin de naam van aangever stond.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 13 mei 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden en dat met betrekking tot deze auto handelingen zijn verricht.
Renault Megane ([kenteken 6])
De blauwgrijze personenauto is tussen 9 mei 2021 te 22.00 uur en 10 mei 2021 te 7.00 uur gestolen. Volgens aangever was een van de bijzonderheden aan de auto dat deze een trekhaak met een witte dop had.
Op 10 mei 2021 te 21.55 uur kwam er een grijskleurige Renault Megane, voorzien van een trekhaak met daarop een witte dop het terrein aan [adres] opgereden, die vervolgens de loods binnenreed. Op dat moment was [medeverdachte 2] aanwezig bij de loods.
Op 13 mei 2021 was verdachte aanwezig op [adres] en werd door [medeverdachte 1] een motorblok in het voertuig van verdachte geladen.
Tijdens een heimelijke actie op 15 mei 2021 op het perceel aan [vestigingsplaats] werd een motorblok behorend bij de gestolen personenauto aangetroffen.
Op 17 mei 2021 werd uit de loods een vernield chassis van een grijskleurige Renault Megane door [medeverdachte 2] uit de loods gereden en met een heftruck in het voertuig van verdachte geladen. Nadat het chassis was ingeladen, vertrok verdachte met het voertuig.
Tijdens de doorzoeking op 27 mei 2021 in de loods aan [adres] werden twee spanbanden en unieke mondkapjes aangetroffen die door aangever zijn herkend.
Modus operandi
De rechtbank is gelet op de voorgaande vaststelling van de feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van een patroon en op hoofdlijnen zelfde werkwijze.
De vier personenauto’s zijn in dezelfde korte periode gestolen en werden kort na de diefstal de loods van [medeverdachte 1] aan [adres] ingereden, waarna deze auto’s werden ‘gestript’ en – van in ieder geval drie van de vier gestolen personenauto’s – onderdelen in het voertuig van verdachte werden geladen. Telkens was verdachte op de dag dat een gestolen auto de loods in werd gereden of een aantal dagen daarna aanwezig bij de loods en was daarnaast of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aanwezig. Deze modus operandi is grotendeels terug te zien bij de hierna te bespreken gestolen personenauto’s.
Renault Kadjar ([kenteken 1])
De zwartkleurige personenauto is tussen 21 maart 2021 te 17.45 uur en 22 maart 2021 te 4.50 uur gestolen.
Op 23 maart 2021 te 20.36 uur werd een donkerkleurige personenauto van het merk Renault de loods aan [adres] binnengereden.
In de dagen nadat deze auto de loods werd binnengereden, is gezien dat verdachte naar de loods kwam gereden, waarbij onderdelen van auto’s, waaronder een motorblok, door zowel verdachte zelf als door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het voertuig van verdachte werden geladen.
Volgens aangever lagen in de personenauto onder meer twee sets spanbanden. Tijdens de doorzoeking op 27 mei 2021 in de loods aan [adres] werd een tas aangetroffen met daarin spanbanden, die door aangever is herkend.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 23 maart 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden.
Nissan Qashqai ([kenteken 2])
De zwartkleurige personenauto is tussen 22 maart 2021 te 20.30 uur en 24 maart 2021 te 13.45 uur gestolen.
Op 24 maart 2021 te 20.58 uur werd een donkerkleurige personenauto, een Renault Kadjar of Nissan Qashqai, de loods aan [adres] binnengereden. Op dezelfde dag en in de dagen daarna is gezien dat verdachte naar de loods kwam gereden, waarbij onderdelen van auto’s, waaronder een motorblok, door zowel verdachte zelf als door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het voertuig van verdachte werden geladen.
De velgen van de gestolen personenauto kwamen qua type en soort overeen met de velgen van de personenauto die de loods kwam binnengereden.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 24 maart 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden.
-
Is het de gestolen personenauto?
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de gestolen personenauto is geweest die op 10 mei 2021 de loods aan [adres] kwam binnengereden en dat met betrekking tot deze auto handelingen zijn verricht.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande – en zeker gelet op de modus operandi die ten aanzien van alle gestolen personenauto’s op essentiële punten overeenkomt – is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat alle drie de verdachten betrokken zijn geweest bij het verrichten van handelingen met betrekking tot deze auto’s.
De rechtbank zal hierna beoordelen hoe deze handelingen juridisch te kwalificeren zijn.
Hoe is het feit te kwalificeren?
Is er sprake van diefstal?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van de personenauto’s wegnemingshandelingen heeft verricht dan wel daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, zodat de rechtbank verdachte van de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging zal vrijspreken.
Is er sprake van heling?
Om tot een bewezenverklaring van heling van de personenauto’s te komen, is vereist dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die goederen van misdrijf afkomstig waren. Gelet op de hiervoor beschreven vastgestelde feiten en omstandigheden en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de personenauto’s van diefstal afkomstig waren en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, in die zin dat verdachte de gestolen personenauto’s voorhanden heeft gehad.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. De bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidende gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
Gelet op de hiervoor beschreven vaststaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en dat verdachte een essentiële rol heeft vervuld, die van wezenlijk belang is geweest om het feit te kunnen plegen. Uit de hiervoor beschreven modus operandi blijkt van een bepaalde volgordelijkheid, waarbij de verdachten een eigen taak hadden. Ten aanzien van verdachte is inzichtelijk geworden dat hij vaak aanwezig was op het terrein aan [adres] en hij enkele dagen na aankomst van de auto auto-onderdelen in zijn auto liet inladen, om deze over te brengen naar zijn loods aan [vestigingsplaats]. De bijdrage die verdachte heeft geleverd is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van opzetheling.
Ten aanzien van feit 1
Op 17 februari 2021 rond 19:56 uur wordt de betreffende bedrijfsauto binnengereden bij de loods aan [vestigingsplaats]. Verdachte is op dat moment aanwezig en opent de deuren van de loods om voornoemde bedrijfsauto de loods in te laten rijden. Een dag later wordt deze bedrijfsauto aangetroffen in de nabije omgeving van de loods van verdachte. Gelet op de bewijsmiddelen – op basis waarvan aanwijzingen bestaan dat een track & trace systeem uit de gestolen bedrijfsauto is gedumpt –, het feit dat verdachte rondom het moment van aantreffen van de bedrijfsauto op de camerabeelden wordt gezien terwijl hij versneld en schichtig wegloopt, en gelet op het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, in samenhang bezien met de bewezenverklaring van feit 2, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bedrijfsauto voorhanden heeft gehad en het niet anders kan dan dat hij wist dat deze van diefstal afkomstig was, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde opzetheling van de bedrijfsauto.
Ten aanzien van feit 3
Beide motorblokken zijn op 27 mei 2021 bij de doorzoeking in de loods aan [vestigingsplaats] aangetroffen. Uit nader onderzoek bleek dat deze motorblokken hoorden bij gestolen voertuigen.
Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, en gelet op het feit dat verdachte geen verklaring heeft gegeven, in samenhang bezien met de bewezenverklaring van feit 1 en 2, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de motorblokken wist dat deze motorblokken van diefstal afkomstig waren, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde opzetheling van de motorblokken.