ECLI:NL:RBZWB:2023:6048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
02-315930-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met uitgaansgeweld en geweld tegen het hoofd

Op 31 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 december 2022 te Terneuzen betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd om het slachtoffer, [slachtoffer], te doden of hem zwaar te mishandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder botbreuken en een hersenschudding. De officier van justitie beschouwde de poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met de schoppen het hoofd van het slachtoffer had geraakt.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de geweldshandelingen. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat er geen nauwe samenwerking met medeverdachten was aangetoond. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 3.974,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-315930-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
nu gedetineerd in de P.I. Rotterdam Hoogvliet
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar te mishandelen dan wel een poging daartoe heeft gedaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Verdachte heeft meerdere malen tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen en, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen tegen zijn hoofd geschopt. Het met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt, levert een aanmerkelijke kans op de dood op. Met zijn handelen heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag omdat op grond van de geweldshandelingen van verdachte niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van [slachtoffer] . Op grond van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte met de schoppen het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. Ook kan niet worden vastgesteld met welke kracht verdachte heeft geschopt.
Voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet ter discussie staat dat er op 3 december 2022 te Terneuzen een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en aangever [slachtoffer] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] heeft door dit geweldsincident fors letsel opgelopen.
Geweldshandelingen verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht in het gezicht heeft gestompt en hem tegen een winkelpui heeft gegooid. Ook heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen tegen zijn hoofd geschopt. Dat verdachte hierbij het hoofd van [slachtoffer] daadwerkelijk heeft geraakt, leidt de rechtbank af uit het ontstane letsel, te weten twee botbreuken in het aangezicht, een hersenschudding en blauwe plekken bij de oogkas en de kaak. Ook heeft [getuige] verklaard dat hij zag dat de broer van [verdachte] , zijnde verdachte, [slachtoffer] op zijn hoofd schopte en dat [slachtoffer] daarna knock-out ging. Daarbij komt dat de rechtbank op de zitting op de getoonde camerabeelden heeft waargenomen dat het hoofd van [slachtoffer] telkens – in ieder geval bij de laatste drie schoppen – naar achteren klapt op het moment dat deze door verdachte wordt geraakt. De rechtbank stelt ook vast dat verdachte met kracht heeft gestompt en geschopt. Dit blijkt uit het voornoemde letsel, maar ook uit de processen-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren namelijk dat er buitensporig veel geweld is gebruikt en de slagen en trappen met kracht werden uitgevoerd. Bovendien heeft de rechtbank op de camerabeelden waargenomen dat verdachte zich tijdens het schoppen vasthoudt aan de muur, waardoor het mogelijk is om met meer kracht te schoppen.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Hiervoor moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Primair: poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam. Wanneer er met kracht in het gezicht wordt gestompt en tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij als gevolg daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht in het gezicht heeft gestompt, hem tegen een winkelpui heeft gegooid en, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Bij geweld van dergelijke aard, namelijk het voortdurend uitoefenen van fors geweld in het gezicht en tegen het hoofd – waarbij ook sprake is van het meermaals gericht en hard trappen tegen het hoofd terwijl verdachte schoenen aan had – is de kans dat [slachtoffer] letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. Door het meermalen stompen en schoppen tegen het hoofd heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten gericht op de poging tot doodslag.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 december 2022 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
-in het gezicht het hoofd heeft gestompt, en
-tegen een winkelpui heeft gegooid, en
-tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 453 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld alsook een contactverbod met [slachtoffer] . Daarnaast wordt verzocht aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. De LOVS-oriëntatiepunten hanteren namelijk voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. Verdachte zit echter al meer dan acht maanden in voorarrest. Bovendien heeft verdachte niets relevants op zijn strafblad staan.
Subsidiair wordt verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden en ziet het belang van deze voorwaarden in.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 3 december 2022 schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsfeit. Verdachte was onderweg naar huis na een avond stappen met vrienden en heeft [slachtoffer] uit het niets meerdere malen in het gezicht gestompt en meerdere malen tegen het hoofd geschopt. Ook heeft hij [slachtoffer] tegen een winkelpui aan gegooid. [slachtoffer] heeft hierbij fors letsel opgelopen, namelijk meerdere breuken in het aangezicht en een gebroken duim. Verdachte heeft zich niet om [slachtoffer] bekommerd. Sterker nog, hij heeft [slachtoffer] in bewusteloze toestand achtergelaten en is – zoals op de camerabeelden is te zien – zelfverzekerd weggelopen. Verdachte heeft bij het weggaan zelfs de schoudertas van [slachtoffer] gepakt en is vervolgens gevlucht voor de politie.
Verdachte heeft, onder invloed van alcohol, zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting [slachtoffer] . Dat het uitgeoefende geweld bij [slachtoffer] niet tot een fatale afloop heeft geleid, is dan ook niet aan verdachte te danken geweest. Er is sprake van zinloos (uitgaans)geweld. Met dit geweld heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] blijkt dat hij bijna een maand niet heeft kunnen werken en enkele weken alleen vloeibaar eten heeft genuttigd. Ook volgt hieruit dat bij [slachtoffer] nog steeds een litteken zichtbaar is op het voorhoofd en de neus. Tot slot zorgen dit soort feiten voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat hij zijn handelen bagatelliseert en geen verantwoordelijkheid neemt. Bovendien komt verdachte op de rechtbank berekenend over en weet hij op belangrijke vragen geen antwoord te geven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor geweldsfeiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 maart 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Volgens de reclassering kunnen eventuele risicofactoren worden gezien op de leefgebieden sociaal netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren en de houding van verdachte. Ook kan de reclassering zich niet aan het beeld onttrekken dat er sprake is van een deels negatief sociaal netwerk, omdat verdachte het feit heeft gepleegd in gezelschap van anderen die ook een aandeel hebben gehad in het feit. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Indien verdachte wordt veroordeeld, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden.
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, langer dan de duur van het voorarrest, kan worden volstaan. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt geprobeerd verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met daarbij een contactverbod met [slachtoffer] .
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.974,00, te weten € 974,00 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk, Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding dan ook volledig toewijsbaar.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 3 december 2022.
Hoofdelijkheid
Gelet op het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen van de poging tot doodslag, en gelet op het schadeveroorzakende aandeel van verdachte, zal de rechtbank verdachte persoonlijk aansprakelijk houden voor de betaling van de toegewezen schade. Het verzoek tot het hoofdelijk toewijzen van de toegekende schade wordt daarmee afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003, zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.974,00, waarvan € 974,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 3.974,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 49 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. M.J. Kruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 augustus 2023.
Mr. Nomes, mr. Kruit en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.