ECLI:NL:RBZWB:2023:6035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
10353265 \ CV EXPL 23-624 E
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering zorgverzekeraar tot betaling van zorgkosten en verjaringstermijn

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Univé Zorg en een gedaagde partij. De vordering van Univé betreft de betaling van zorgkosten door de gedaagde, die stelt dat de vordering is verjaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Univé is verjaard voor facturen vóór 20 mei 2013, maar dat de verjaring van de vordering voor facturen na deze datum tijdig is gestuit door een schriftelijke aanmaning van Univé op 20 mei 2018. De gedaagde is ontheven van de zorgverzekeringsplicht vanwege gemoedsbezwaren, wat betekent dat hij in plaats van zorgpremies een bijdragevervangende belasting betaalt. De kantonrechter concludeert dat Univé geen premies en zorgkosten in rekening mocht brengen bij de gedaagde vanaf 1 september 2014, en dat de gedaagde alleen de bedragen verschuldigd is die Univé in de periode van 20 mei 2013 tot 31 augustus 2014 heeft gefactureerd, wat neerkomt op €328,59. In reconventie heeft de gedaagde een vordering ingesteld tegen Univé voor vergoeding van testosteronmedicatie, maar deze vordering is afgewezen omdat de gedaagde onvoldoende onderbouwing heeft gegeven. De kantonrechter heeft beslist dat de gedaagde het bedrag van €328,59 aan Univé moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen in conventie, terwijl de gedaagde de proceskosten van Univé in reconventie moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Locatie Breda
Zaaknummer: 10353265 \ CV EXPL 23-624
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
N.V. Univé Zorg,
gevestigd in Arnhem
eisende partij in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: Univé,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde in conventie]
wonende in [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 27 januari 2023
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, zoals verwoord op het extract audiëntieblad van de rolzitting d.d. 15 maart 2023
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens houdende akte houdende vermindering van eis d.d. 10 mei 2023
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie d.d. 8 juni 2023;
- de conclusie van dupliek in reconventie d.d. 5 juli 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

In conventie
2.1
Na eisvermindering stelt Univé in conventie recht te hebben op betaling door [gedaagde in conventie] van een hoofdsom van € 1.225,89, te vermeerderen met wettelijke rente, en de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Univé heeft er echter voor gekozen haar vordering te beperken tot €500,00 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, en de proceskosten. Voor het resterende deel behoudt Univé haar rechten voor.
2.2
Aan haar vordering legt Univé kortweg ten grondslag dat [gedaagde in conventie] bij Univé een zorgverzekeringsovereenkomst heeft afgesloten uit hoofde waarvan [gedaagde in conventie] verzekeringspremies en ziektekosten verschuldigd is. Die premies en kosten heeft [gedaagde in conventie] volgens Univé niet voldaan.
2.3
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] stelt dat de vordering van Univé verjaard is en de premies vanaf het jaar 2000 tot 2010 betaald zijn. Daarnaast stelt [gedaagde in conventie] vanaf 2014 vanwege gemoedsbezwaren niet verzekeringsplichtig te zijn en dat Univé tussen 2017 en 2019 akkoord is gegaan met een betalingsvoorstel van mr. Cremers, de toenmalig curator van [gedaagde in conventie]. Tot slot beroept [gedaagde in conventie] zich op verrekening met de tegenvordering.
Verjaring
2.4
De kantonrechter beoordeelt eerst het verjaringsverweer van [gedaagde in conventie]. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat niet (langer) in geschil is dat de vordering van Univé is verjaard voor zover deze ziet op facturen van vóór 20 mei 2013. Om die reden heeft Univé haar eis in hoofdsom verminderd met een bedrag van € 1.192,38.
2.5
Ter beoordeling ligt voor of ook de vordering tot betaling van de facturen vanaf 20 mei 2013 is verjaard. Behoudens stuiting verjaart een vordering tot nakoming van een betalingsverbintenis uit overeenkomst door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (art. 3:307 lid 1 BW).
2.6
Op één factuur na dateren de facturen waarvan Univé betaling vordert van meer dan vijf jaar vóór het uitbrengen van de dagvaarding. De kantonrechter oordeelt echter dat de verjaring van de (resterende) vordering van Univé tijdig is gestuit. Bij brief van Univé van 20 mei 2018 is [gedaagde in conventie] namelijk in heldere bewoordingen schriftelijk aangemaand de in deze procedure gevorderde bedragen te betalen. Een dergelijke schriftelijke aanmaning stuit de verjaring (art. 3:317 lid 1 BW).
2.7
Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat de brief van 20 mei 2018 [gedaagde in conventie] heeft bereikt. [gedaagde in conventie] betwist de ontvangst ervan immers niet, althans onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar voert [gedaagde in conventie] in algemene termen aan dat er geen bewijs zou zijn dat een stuitingsbrief naar het juiste adres is gestuurd, maar op de brief van 20 mei 2018 gaat [gedaagde in conventie] niet concreet in. [gedaagde in conventie] voert niet aan dat het adres op die specifieke brief onjuist is en wijst ook niet op andere feiten of omstandigheden die erop duiden dat deze brief niet is ontvangen. Waar Univé haar stelling onderbouwd heeft door de betreffende brief te overleggen, mocht aan de andere kant verwacht worden dat [gedaagde in conventie] daar specifiek en gemotiveerd op zou reageren. Dat heeft [gedaagde in conventie] niet gedaan.
2.8
Vaststaat tot slot dat Univé de verjaring met het uitbrengen van de dagvaarding op 27 januari 2023 nogmaals heeft gestuit (art. 3:316 lid 1 BW). Die stuiting vond plaats binnen een termijn van vijf jaar vanaf de brief van 20 mei 2018, zodat vanaf 27 januari 2023 een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen.
2.9
De kantonrechter concludeert dan ook dat de na eisvermindering resterende vordering van Univé niet is verjaard. Dat betekent dat de kantonrechter toekomt aan de overige verweren van [gedaagde in conventie].
Gemoedsbezwaren
2.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde in conventie] met ingang van 1 september 2014 wegens gemoedsbezwaren is vrijgesteld voor onder meer de Zorgverzekeringswet (Zvw) en deze ontheffing nog steeds geldt. Over de gevolgen hiervan voor de vordering van Univé verschillen partijen van mening.
2.11
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
2.12
Het wettelijke systeem bij gemoedsbezwaren werkt kortweg als volgt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) kan op verzoek wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen een persoon ontheffen van de aan die verzekering verbonden wettelijke verplichtingen (art. 64 Wet financiering sociale zekerheden). Wordt een persoon ontheven uit de verplichtingen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), dan is deze niet zorgverzekeringsplichtig (art. 2 lid 2 Zvw). Van die persoon wordt geen zorgpremie, maar bijdragevervangende belasting geheven op een door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) geopende rekening (art. 57 Zvw en art. 70 lid 1 Zvw). Het saldo op die rekening wordt door het CAK gebruikt voor het vergoeden van zorgkosten van de gemoedsbezwaarde, mits de gemoedsbezwaarde dit verzoekt en het kosten betreft die niet voor eigen rekening van de gemoedsbezwaarde blijven (art. 70 lid 4 en 5 Zvw).
2.13
Uit dit systeem leidt de kantonrechter af dat [gedaagde in conventie] met ingang van 1 september 2014 voor de zorgkosten een bijdragevervangende belasting betaalt. Die belasting is bedoeld om eventuele zorgkosten van [gedaagde in conventie] (via het CAK) te kunnen vergoeden, zonder dat [gedaagde in conventie] daarvoor verzekerd is. Hierbij past naar het oordeel van de kantonrechter niet dat Univé als zorgverzekeraar gedurende de ontheffing premies en zorgkosten bij [gedaagde in conventie] in rekening brengt. Dat is immers waar [gedaagde in conventie] voor ontheven is.
2.14
Univé voert aan dat zij pas op 5 december 2016 door het CAK op de hoogte is gesteld van de registratie van [gedaagde in conventie] als gemoedsbezwaarde, maar dat doet er niet aan af dat de wettelijke regeling bij gemoedsbezwaren vanaf 1 september 2014 op [gedaagde in conventie] van toepassing is. Daarnaast geeft Univé zelf aan dat zij [gedaagde in conventie] met terugwerkende kracht per 31 augustus 2014 als gemoedsbezwaarde heeft geregistreerd. Univé gaat dus zelf ook uit van 1 september 2014 als ingangsdatum van de ontheffing.
2.15
De kantonrechter concludeert dan ook dat Univé vanaf 1 september 2014 geen premies en zorgkosten in rekening mocht brengen bij [gedaagde in conventie] (als geregistreerd gemoedsbezwaarde). [gedaagde in conventie] is de facturen van Univé vanaf 1 september 2014 dus niet verschuldigd. Daaronder vallen ook de gevorderde kosten voor ambulancevervoer. Of [gedaagde in conventie] in de periode vanaf 1 september 2014 al dan niet met een ambulance is vervoerd, wat [gedaagde in conventie] betwist, kan dus in het midden blijven.
Overige facturen
2.16
Het voorgaande betekent dat [gedaagde in conventie] alleen die bedragen verschuldigd is die Univé in de periode vanaf 20 mei 2013 tot en met 31 augustus 2014 heeft gefactureerd. Uit het factuuroverzicht van Univé (productie 1 bij dagvaarding) blijkt dat het hier gaat om drie facturen van 28 mei 2013 en een factuur van 25 februari 2014 die samen optellen tot een bedrag van € 328,59.
2.17
[gedaagde in conventie] betwist deze kosten niet en aan de stelling van [gedaagde in conventie] dat Univé eerder akkoord is gegaan met een betaalvoorstel van mr. Cremers, gaat de kantonrechter voorbij. Univé weerspreekt dit immers en [gedaagde in conventie] onderbouwt deze stelling verder niet (voldoende). Het bedrag van €328,59 is [gedaagde in conventie] dus aan Univé verschuldigd. Dit bedrag kan [gedaagde in conventie] niet verrekenen met een (tegen)vordering op Univé. Die tegenvordering zal de kantonrechter namelijk afwijzen, zoals toegelicht in rechtsoverwegingen 2.19-2.21 van dit vonnis.
Buitengerechtelijke kosten
2.18
Hoewel Univé ook stelt recht te hebben op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vordert zij deze niet. De kantonrechter zal de stellingen van Univé op dit punt dan ook niet bespreken.
In reconventie
2.19
In reconventie vordert [eiser in reconventie] betaling van €20.000,-. [eiser in reconventie] legt hieraan ten grondslag dat Univé gedurende tien jaar ten onrechte geen testosteronmedicatie heeft vergoed. [eiser in reconventie] begroot de kosten van deze medicatie op €2.000,- per jaar. De kantonrechter zal deze eis in reconventie (als gezegd) afwijzen en licht toe waarom.
2.2
Afgezien dat [eiser in reconventie] het gevorderde bedrag niet concreet heeft onderbouwd, betwist Univé gemotiveerd dat zij in de betreffende periode verplicht was de testosteronmedicatie van [eiser in reconventie] te vergoeden. Tegenover die betwisting heeft [eiser in reconventie] onvoldoende onderbouwd dat Univé contractueel verplicht was deze medicatie te vergoeden, althans Univé onrechtmatig heeft gehandeld door de testosteronmedicatie niet te vergoeden. [eiser in reconventie] geeft weliswaar aan als intersekse ongelijk te zijn behandeld, maar stelt geen feiten of omstandigheden ter onderbouwing van dit standpunt en legt ook geen stukken over.
2.21
Op grond hiervan oordeelt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat Univé tegenover [eiser in reconventie] tekort is geschoten in een vergoedingsplicht of onrechtmatig heeft gehandeld. Dat betekent dat een juridische grondslag voor de tegenvordering van [eiser in reconventie] ontbreekt.
Conclusie
2.22
Onder de streep dient [gedaagde in conventie] in hoofdsom een bedrag van €328,59 aan Univé te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 januari 2023 (de dag der dagvaarding) tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Proceskosten in conventie
2.23
Hoewel een deel van de vordering van Univé wordt toegewezen, zijn de belangrijke geschilpunten over verjaring en gemoedsbezwaren in het voordeel van [gedaagde in conventie] beslecht. Beide partijen hebben in conventie dus zowel gelijk als ongelijk gekregen. Daarom beslist de kantonrechter dat partijen in conventie hun eigen proceskosten dienen te dragen (art. 237 lid 1 Rv).
Proceskosten in reconventie
2.24
In reconventie is [eiser in reconventie] volledig in het ongelijk gesteld. Daarom moet [eiser in reconventie] in reconventie de proceskosten (inclusief nakosten) van Univé betalen. Die worden begroot op:
  • Salaris gemachtigde € 160,00 (twee punten liquidatietarief)
  • nakosten
Totaal € 200,00

3.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie
3.1
veroordeelt [gedaagde in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Univé te betalen een bedrag van €328,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 januari 2023 (de dag der dagvaarding) tot aan de dag van volledige betaling;
3.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
3.5
wijst de vordering van [eiser in reconventie] af.
3.6
veroordeelt [eiser in reconventie] in de kosten van deze procedure begroot op €200,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.