4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 30 september 1999 tot en met 29 september 2001 (feit 1) en in de periode van 30 september 2001 tot en met 29 september 2005 (feit 2) seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] is binnengedrongen door zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen te brengen. [slachtoffer] was ten tijde van feit 1 jonger dan twaalf jaar en ten tijde van feit 2 jonger dan zestien jaar. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte in deze gehele periode op drie momenten zijn vingers tussen haar schaamlippen gebracht. Verdachte ontkent deze handelingen te hebben gepleegd.
Wettelijk kader
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren. Ook geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De vraag of aan voormeld bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is. [slachtoffer] heeft al in 2007 aan haar echtgenoot verteld dat verdachte haar heeft aangeraakt. In 2010 heeft [slachtoffer] aan mevrouw [naam] , werkzaam als adviseur in het bedrijf van verdachte, verteld over een onprettige aanraking door haar vader. Hierop heeft een gesprek tussen verdachte, [slachtoffer] en mevrouw [naam] plaatsgevonden. Vervolgens heeft zij in 2015 hulp gezocht voor haar psychische klachten als gevolg van het misbruik en heeft zij EMDR-therapie gevolgd. De beschuldiging is dan ook niet pas recent door [slachtoffer] geopenbaard. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] al die tijd consistent heeft verklaard over de kern van het verhaal, de omstandigheden waaronder de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en hoe dit zou zijn gebeurd. Ook is zij daarbij gedetailleerd geweest. Dat [slachtoffer] zich enkele details niet meer kan herinneren of niet zeker meer weet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard door het tijdsverloop. Daarbij komt dat aan [slachtoffer] is gevraagd of het seksueel binnendringen met de vingers door verdachte ook op andere momenten dan tijdens de door haar uit zichzelf benoemde incidenten heeft plaatsgevonden. Daarover heeft zij verklaard dat dit niet vaker is gebeurd: zij lijkt de handelingen van verdachte niet (nog) groter te maken. Zij heeft zonder overdrijvingen verklaard, wat bijdraagt aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaring.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek, geloofwaardig en betrouwbaar is. De verklaring is dan ook bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
[slachtoffer] heeft verklaard dat sprake is van drie incidenten waarbij verdachte zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gebracht, namelijk aan boord op het schip van haar ouders, in een zwembad op vakantie en in de slaapkamer van haar ouders aan de [adres] in [plaats] . De rechtbank zal deze incidenten achtereenvolgens bespreken en beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs.
Aan boord van het schip
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte vond dat [slachtoffer] te flirterig omging met de bemanning, toen zij aan boord was van het schip. Hij deed toen voor wat de bemanning niet met haar mocht doen. Verdachte zou toen met zijn vingers tussen haar schaamlippen zijn gegaan en aan haar clitoris hebben gezeten. Dit zou in ieder geval één keer zijn gebeurd, maar ze denkt dat het twee keer is gebeurd aan boord van het schip. Hier zou volgens haar goed twee jaar tussen hebben kunnen zitten. In eerste instantie heeft [slachtoffer] verklaard dat dit heeft plaatsgevonden toen zij tussen de tien en veertien jaar oud was. Later heeft zij verklaard dat de handelingen hebben plaatsgevonden toen zij tien of elf jaar oud was.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] bij hem aan boord is geweest in de zomervakantie, dat [slachtoffer] zich opdrong aan de bemanning en dat hij haar toen heeft beetgepakt en haar heeft gezegd dat ze moest stoppen met flirten. Verdachte heeft hierbij opgemerkt dat hij haar gedrag niet ‘oké’ vond voor een meisje van dertien jaar.
De rechtbank is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat zich aan boord van het schip een en ander heeft afgespeeld, maar de rechtbank kan gelet op het voorgaande niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wanneer dit zou hebben plaatsgevonden en hoe oud [slachtoffer] op dat moment was. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het incident aan boord van het schip valt in de periode genoemd in feit 1 dan wel in feit 2.
Dit incident aan boord van het schip betreft het enige door [slachtoffer] genoemde incident dat zich (gedeeltelijk) voor haar twaalfde verjaardag zou hebben afgespeeld en dus zou vallen onder feit 1. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrij spreken van feit 1. Ook zal de rechtbank verdachte partieel vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging voor feit 2.
In het zwembad op vakantie
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in 2002 op Tenerife (of Gran Canaria) in het zwembad aan het spelen was met haar broertjes en zusjes. Verdachte zou op een gegeven moment tegen haar hebben gezegd dat zij even mee moest komen. Verdachte zou haar eerst over haar zwempak hebben aangeraakt. Daarna zou hij via de zijkant onder haar zwempak zijn gegaan met zijn vingers en haar daarna tussen haar schaamlippen hebben aangeraakt en met zijn vingers hebben gevoeld en bewogen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gezin in 2003 op vakantie was op Tenerife en dat [slachtoffer] hem toen heeft meegenomen naar een afgelegen plaats in het zwembad en dat zij tegen hem aan kwam zitten. Vervolgens heeft hij haar gestreeld en daarin is hij naar eigen zeggen te ver gegaan. Hij bekent dat hij met zijn vingers onder haar zwempak heeft gezeten en dat hij haar borsten, buik en venusheuvel heeft aangeraakt. Verdachte verklaart hier zo van te zijn geschrokken, dat hij vervolgens is gestopt met de handelingen. Hij ontkent dan ook dat hij [slachtoffer] tussen haar schaamlippen heeft aangeraakt.
In de ouderslaapkamer aan de [adres] in [plaats]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij dekens wilde pakken in de slaapkamer van haar ouders op het [adres] in [plaats] . Verdachte werd toen wakker en zou tegen haar hebben gezegd: ‘Kom eens hier liggen’. Vervolgens is [slachtoffer] bij hem in bed gaan liggen, waarna verdachte vroeg of mama haar wel eens had verteld hoe het nu precies gaat tussen een man en vrouw. Nadat [slachtoffer] hier ontkennend op had geantwoord, vroeg verdachte of hij haar moest laten voelen hoe het is. Hierop zou verdachte met zijn vingers tussen haar schaamlippen zijn gegaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat [slachtoffer] bij hem in bed heeft gelegen en dat dit is geweest in 2003, na het incident in het zwembad op Tenerife. Hij ontkent dat hij haar heeft betast of met zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gezeten.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat, afgezien van het seksueel binnendringen, de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] overeenkomen. De verklaring van verdachte ondersteunt daarmee de verklaring van [slachtoffer] niet alleen voor wat betreft de locaties en hun beider aanwezigheid daar, maar ook voor wat betreft de omstandigheden waaronder hij haar heeft betast.
De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de moeder en de tante van [slachtoffer] . De door hen afgelegde verklaringen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de ongepaste verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] . Zo heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat zij zich kan herinneren dat [slachtoffer] op een moment ’s nachts bij hen in bed is komen liggen. Zij heeft toen gehoord dat verdachte aan [slachtoffer] voorstelde dat zij naar haar eigen bed zou gaan, zich uit zou kleden en dat hij dan ook zo naast [slachtoffer] zou gaan liggen, omdat het wel fijn was om elkaar zo te voelen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij dit aan [slachtoffer] heeft voorgesteld en dat het zijn bedoeling was om haar te strelen om haar het gevoel te geven dat hij er voor haar wilde zijn. De tante van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte 21 jaar geleden heeft gezegd over [slachtoffer] : ‘Ze is niet makkelijk, maar als ik op zondag even bij haar ga liggen dan is ze mak’.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Aan het wettelijk bewijsminimum wordt aldus voldaan. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] , bestaande uit het meermalen brengen van zijn vingers tussen haar schaamlippen.
Periode
Verdachte heeft verklaard dat ze in 2003 op vakantie op Tenerife waren en dat het incident in de ouderslaapkamer zich ook in dat jaar afspeelde. Gelet daarop zal de rechtbank als einddatum van de bewezen verklaarde periode 31 december 2003 hanteren. Het is niet aannemelijk geworden dat er na die datum nog seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.