ECLI:NL:RBZWB:2023:6028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
02/054231-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van dochter met verjaring van andere feiten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldigingen van seksueel misbruik van de dochter van de verdachte, die in de periode van 30 september 1999 tot en met 29 september 2005 zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de feiten 3 en 4 wegens verjaring. Feit 1, dat betrekking had op seksueel binnendringen van het lichaam van de dochter toen zij jonger dan twaalf jaar was, is niet bewezen verklaard. Feit 2, dat betrekking had op seksueel binnendringen van het lichaam van de dochter toen zij tussen de twaalf en zestien jaar oud was, is wel bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 5.000,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn rol als vader en dat dit ernstige gevolgen heeft gehad voor de psychische gezondheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/054231-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1964 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M.C. Schraven, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. Van Dorsselaer-Spapen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) toegelicht en heeft de benadeelde partij gebruik gemaakt van haar spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1: in de periode 30 september 1999 tot en met 29 september 2001 seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] is binnengedrongen, toen zij jonger dan twaalf jaar was;
2: in de periode 30 september 2001 tot en met 29 september 2005 seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] is binnengedrongen toen zij twaalf jaar of ouder, maar jonger dan zestien jaar was;
3: in de periode 30 september 1999 tot en met 29 september 2005 ontucht heeft gepleegd met zijn dochter [slachtoffer] die toen jonger dan zestien jaar was;
4: in de periode 30 september 2005 tot en met 1 mei 2006 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] .

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen, behalve voor de feiten 3 en 4 omdat het recht tot strafvordering voor deze feiten door verjaring is vervallen. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het ten laste gelegde onder feit 3 is strafbaar gesteld bij artikel 247 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het ten laste gelegde onder feit 4 is strafbaar gesteld bij artikel 249 Sr. Op beide feiten is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar gesteld. Ingevolge artikel 70, eerste lid onder sub 3, Sr bedraagt de verjaringstermijn van deze tenlastegelegde feiten twaalf jaar. Ingevolge artikel 71, onder sub 3, Sr vangt de termijn van verjaring bij de misdrijven omschreven in de artikelen 247 en 249 Sr aan op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden. [slachtoffer] is op [geboortedag 2] 2007 achttien jaar geworden. Dit betekent dat de verjaringstermijn is aangevangen op 1 oktober 2007 en is geëindigd op 1 oktober 2019. Op 26 juli 2023 is de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte betekend, wat als de eerste daad van vervolging moet worden aangemerkt. Op dat moment waren de feiten 3 en 4 reeds verjaard en kon de verjaring door het uitbrengen van de dagvaarding niet meer worden gestuit. Dit betekent dat het recht tot strafvervolging voor de feiten 3 en 4 is komen te vervallen en dat de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van feit 1, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte seksueel het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen toen zij jonger dan twaalf jaar was. Hij acht feit 2 wel bewezen en gaat er daarbij van uit dat verdachte minimaal twee keer zijn vingers tussen de schaamlippen van [slachtoffer] heeft gebracht. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] . Hij gaat ervan uit dat deze handelingen hebben plaatsgevonden in 2003 in het zwembad in Tenerife en in de slaapkamer van de ouders van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Verdachte heeft vanaf het begin het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] ontkend. Het enige bewijsmiddel voor het seksueel binnendringen is de aangifte van [slachtoffer] , waardoor niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. Ook ontbreekt in het dossier steunbewijs voor de ten laste gelegde periode en locaties.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 30 september 1999 tot en met 29 september 2001 (feit 1) en in de periode van 30 september 2001 tot en met 29 september 2005 (feit 2) seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] is binnengedrongen door zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen te brengen. [slachtoffer] was ten tijde van feit 1 jonger dan twaalf jaar en ten tijde van feit 2 jonger dan zestien jaar. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte in deze gehele periode op drie momenten zijn vingers tussen haar schaamlippen gebracht. Verdachte ontkent deze handelingen te hebben gepleegd.
Wettelijk kader
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren. Ook geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De vraag of aan voormeld bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is. [slachtoffer] heeft al in 2007 aan haar echtgenoot verteld dat verdachte haar heeft aangeraakt. In 2010 heeft [slachtoffer] aan mevrouw [naam] , werkzaam als adviseur in het bedrijf van verdachte, verteld over een onprettige aanraking door haar vader. Hierop heeft een gesprek tussen verdachte, [slachtoffer] en mevrouw [naam] plaatsgevonden. Vervolgens heeft zij in 2015 hulp gezocht voor haar psychische klachten als gevolg van het misbruik en heeft zij EMDR-therapie gevolgd. De beschuldiging is dan ook niet pas recent door [slachtoffer] geopenbaard. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] al die tijd consistent heeft verklaard over de kern van het verhaal, de omstandigheden waaronder de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en hoe dit zou zijn gebeurd. Ook is zij daarbij gedetailleerd geweest. Dat [slachtoffer] zich enkele details niet meer kan herinneren of niet zeker meer weet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard door het tijdsverloop. Daarbij komt dat aan [slachtoffer] is gevraagd of het seksueel binnendringen met de vingers door verdachte ook op andere momenten dan tijdens de door haar uit zichzelf benoemde incidenten heeft plaatsgevonden. Daarover heeft zij verklaard dat dit niet vaker is gebeurd: zij lijkt de handelingen van verdachte niet (nog) groter te maken. Zij heeft zonder overdrijvingen verklaard, wat bijdraagt aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaring.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek, geloofwaardig en betrouwbaar is. De verklaring is dan ook bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
[slachtoffer] heeft verklaard dat sprake is van drie incidenten waarbij verdachte zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gebracht, namelijk aan boord op het schip van haar ouders, in een zwembad op vakantie en in de slaapkamer van haar ouders aan de [adres] in [plaats] . De rechtbank zal deze incidenten achtereenvolgens bespreken en beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs.
Aan boord van het schip
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte vond dat [slachtoffer] te flirterig omging met de bemanning, toen zij aan boord was van het schip. Hij deed toen voor wat de bemanning niet met haar mocht doen. Verdachte zou toen met zijn vingers tussen haar schaamlippen zijn gegaan en aan haar clitoris hebben gezeten. Dit zou in ieder geval één keer zijn gebeurd, maar ze denkt dat het twee keer is gebeurd aan boord van het schip. Hier zou volgens haar goed twee jaar tussen hebben kunnen zitten. In eerste instantie heeft [slachtoffer] verklaard dat dit heeft plaatsgevonden toen zij tussen de tien en veertien jaar oud was. Later heeft zij verklaard dat de handelingen hebben plaatsgevonden toen zij tien of elf jaar oud was.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] bij hem aan boord is geweest in de zomervakantie, dat [slachtoffer] zich opdrong aan de bemanning en dat hij haar toen heeft beetgepakt en haar heeft gezegd dat ze moest stoppen met flirten. Verdachte heeft hierbij opgemerkt dat hij haar gedrag niet ‘oké’ vond voor een meisje van dertien jaar.
De rechtbank is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat zich aan boord van het schip een en ander heeft afgespeeld, maar de rechtbank kan gelet op het voorgaande niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wanneer dit zou hebben plaatsgevonden en hoe oud [slachtoffer] op dat moment was. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het incident aan boord van het schip valt in de periode genoemd in feit 1 dan wel in feit 2.
Dit incident aan boord van het schip betreft het enige door [slachtoffer] genoemde incident dat zich (gedeeltelijk) voor haar twaalfde verjaardag zou hebben afgespeeld en dus zou vallen onder feit 1. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrij spreken van feit 1. Ook zal de rechtbank verdachte partieel vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging voor feit 2.
In het zwembad op vakantie
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in 2002 op Tenerife (of Gran Canaria) in het zwembad aan het spelen was met haar broertjes en zusjes. Verdachte zou op een gegeven moment tegen haar hebben gezegd dat zij even mee moest komen. Verdachte zou haar eerst over haar zwempak hebben aangeraakt. Daarna zou hij via de zijkant onder haar zwempak zijn gegaan met zijn vingers en haar daarna tussen haar schaamlippen hebben aangeraakt en met zijn vingers hebben gevoeld en bewogen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gezin in 2003 op vakantie was op Tenerife en dat [slachtoffer] hem toen heeft meegenomen naar een afgelegen plaats in het zwembad en dat zij tegen hem aan kwam zitten. Vervolgens heeft hij haar gestreeld en daarin is hij naar eigen zeggen te ver gegaan. Hij bekent dat hij met zijn vingers onder haar zwempak heeft gezeten en dat hij haar borsten, buik en venusheuvel heeft aangeraakt. Verdachte verklaart hier zo van te zijn geschrokken, dat hij vervolgens is gestopt met de handelingen. Hij ontkent dan ook dat hij [slachtoffer] tussen haar schaamlippen heeft aangeraakt.
In de ouderslaapkamer aan de [adres] in [plaats]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij dekens wilde pakken in de slaapkamer van haar ouders op het [adres] in [plaats] . Verdachte werd toen wakker en zou tegen haar hebben gezegd: ‘Kom eens hier liggen’. Vervolgens is [slachtoffer] bij hem in bed gaan liggen, waarna verdachte vroeg of mama haar wel eens had verteld hoe het nu precies gaat tussen een man en vrouw. Nadat [slachtoffer] hier ontkennend op had geantwoord, vroeg verdachte of hij haar moest laten voelen hoe het is. Hierop zou verdachte met zijn vingers tussen haar schaamlippen zijn gegaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat [slachtoffer] bij hem in bed heeft gelegen en dat dit is geweest in 2003, na het incident in het zwembad op Tenerife. Hij ontkent dat hij haar heeft betast of met zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gezeten.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat, afgezien van het seksueel binnendringen, de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] overeenkomen. De verklaring van verdachte ondersteunt daarmee de verklaring van [slachtoffer] niet alleen voor wat betreft de locaties en hun beider aanwezigheid daar, maar ook voor wat betreft de omstandigheden waaronder hij haar heeft betast.
De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de moeder en de tante van [slachtoffer] . De door hen afgelegde verklaringen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de ongepaste verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] . Zo heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat zij zich kan herinneren dat [slachtoffer] op een moment ’s nachts bij hen in bed is komen liggen. Zij heeft toen gehoord dat verdachte aan [slachtoffer] voorstelde dat zij naar haar eigen bed zou gaan, zich uit zou kleden en dat hij dan ook zo naast [slachtoffer] zou gaan liggen, omdat het wel fijn was om elkaar zo te voelen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij dit aan [slachtoffer] heeft voorgesteld en dat het zijn bedoeling was om haar te strelen om haar het gevoel te geven dat hij er voor haar wilde zijn. De tante van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte 21 jaar geleden heeft gezegd over [slachtoffer] : ‘Ze is niet makkelijk, maar als ik op zondag even bij haar ga liggen dan is ze mak’.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Aan het wettelijk bewijsminimum wordt aldus voldaan. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] , bestaande uit het meermalen brengen van zijn vingers tussen haar schaamlippen.
Periode
Verdachte heeft verklaard dat ze in 2003 op vakantie op Tenerife waren en dat het incident in de ouderslaapkamer zich ook in dat jaar afspeelde. Gelet daarop zal de rechtbank als einddatum van de bewezen verklaarde periode 31 december 2003 hanteren. Het is niet aannemelijk geworden dat er na die datum nog seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
in de periode van 30 september 2001 tot en met 31 december 2003 te Werkendam en op Tenerife meermalen met [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 1989, die de leeftijd
van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen zijn vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De door aangeefster gevraagde taakstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte de kostwinnaar is en zijn vrouw financieel afhankelijk is van hem. De verdediging verzoekt de rechtbank om aansluiting te zoeken bij de volgens aangeefster passende strafmodaliteit en de maximale taakstraf aan verdachte op te leggen en daarnaast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter [slachtoffer] , bestaande uit het meermalen brengen van zijn vingers tussen de schaamlippen van [slachtoffer] . Zij was toen dertien en veertien jaar oud was. Dit misbruik vond plaats tijdens de gezinsvakantie op Tenerife en in het huis waar verdachte samen met zijn vrouw en kinderen woonde. Het was de verantwoordelijkheid van verdachte om zijn dochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden, waarin zij onbezorgd kon opgroeien. Hier is verdachte ernstig in tekortgeschoten. Verdachte heeft dan ook misbruik gemaakt van zijn rol als vader en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zijn dochter [slachtoffer] in hem als vader mocht stellen. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de veiligheid van zijn dochter, maar ook op haar seksuele en lichamelijke integriteit. Daarmee heeft hij de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten vaak langdurig en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Dat de feiten ook voor [slachtoffer] grote gevolgen hebben gehad en nog steeds hebben, blijkt uit haar verklaring ter zitting en uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding. [slachtoffer] heeft psychologische hulp gehad, waaronder EMDR-therapie vanwege gediagnosticeerde PTSS veroorzaakt door het seksueel misbruik. Ook op dit moment krijgt zij nog psychologische hulp. Daarnaast heeft zij verklaard dat het haar door het handelen van haar vader ontbreekt aan zelfvertrouwen en eigenwaarde en dat haar veel levenslust en plezier is ontnomen. Daarnaast heeft zij tot op heden moeite met het aangaan van intimiteit in haar huidige relatie met haar man.
Hoewel verdachte heeft bekend dat hij zijn dochter onzedelijk heeft betast, heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ook ter zitting heeft verdachte geen schuldbewustzijn getoond. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte elk moment aangrijpt om zijn dochter (nog verder) te beschadigen door onder meer herhaaldelijk te benoemen dat zij als kind (in zijn ogen) onhandelbaar was en dat zijn dochter hem heeft meegenomen naar de afgelegen plek in het zwembad op Tenerife in plaats van andersom. De rechtbank weegt deze proceshouding in het nadeel van verdachte mee.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank waarde gehecht aan de wens van [slachtoffer] om haar vader een taakstraf op te leggen. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten, de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd en de ouderdom van de feiten. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf in combinatie met een gevangenisstraf passend.
Verdachte heeft geen inzicht getoond in de drijfveren die hem tot het misbruik hebben gebracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een langere proeftijd op te leggen dan twee jaar.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uur en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 25.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
[slachtoffer] is meermalen en op jonge leeftijd seksueel misbruikt door haar vader. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Namens [slachtoffer] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden en nog steeds ondervindt en dat zij hiervoor onder behandeling is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de aard van het misbruik, de jonge leeftijd van [slachtoffer] en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar vader – en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wijst zij de vordering toe tot een bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 december 2003, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2003 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2003 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 augustus 2023.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.